Ook sinds zijn emeritaat blijft de werk- en publicatiekracht van Rik Pinxten indrukwekkend. Dat is zeer opvallend. ‘Het plezier van het zoeken, filosofie tegen de angst’ (2011), gevolgd door ‘Kleine revoluties. Of willen we de barbarij?’ (2013) en ‘Schoon protest, want er is wel een alternatief’ (2014). In ‘De eeuw van onze kinderen’ (2016) ontpopt hij zich tot levensloopdenker over complexiteit en contextualisering. In 2017 verscheen ‘Het nieuwe vertrouwen’ en in 2019 ‘Kuifje wordt volwassen, Over de dekolonisering van de geest’.
Het zijn maar enkele titels van publicaties uit het voorbije decennium die geen uitdrukkelijk wetenschappelijke ambities hebben – die zijn er natuurlijk ook – maar die wel even uitdrukkelijk de geëngageerde en kritische intellectueel die hij is (filosoof, antropoloog en godsdienstwetenschapper) op de voorgrond plaatsen. Dat blijkt ook nu weer in zijn nieuw werk ‘Humanisme in woelige tijden’ dat deze keer niet bij EPO, maar bij Uitgeverij Gompel & Svacina verschijnt. Als ex-voorzitter van het Humanistisch Verbond Vlaanderen blijft hij kritisch en bezorgd over die humanistische stroming die volgens hem dringend aan bezinning toe is. Zeker dan in wat hij ‘woelige tijden’ noemt en dat moet dan gelezen worden als in barre neoliberale tijden.
Waarschuwing vooraf
Pinxten begint zijn nieuw boek met een serieuze waarschuwing: ‘Ik ben geen cultuurrelativist: er zijn vele culturen (die trouwens nooit volledig van elkaar geïsoleerd hebben bestaan: dus wat is dan ‘een cultuur zijn’?) maar hun waarden zijn niet beter dan de onze.’ Hij laat zich echter evenmin verleiden tot verheerlijking van de anderen (‘indianenvereerders’ of ‘islamliefhebbers’), noch dat er slechte tradities zouden zijn (de onze bijvoorbeeld) en goede culturele vormen (de exotische bijvoorbeeld). Daarmee zit Pinxten ongeveer op dezelfde lijn als Ton Lemaire, die andere Nederlandstalige antropoloog zoals hij dat formuleerde in zijn ‘De indiaan in ons bewustzijn’. Pinxten is op zijn eigenzinnige en genuanceerde manier een voortzetter van het denken van de Gentse ethicus Jaap Kruithof – daarover verder meer – en is in zijn denkwerk ook niet vies om nu en dan op gevoelige teentjes te trappen. Die van hardleerse humanisten van de oude stempel bijvoorbeeld. Á bon entendeur salut.
Als antropoloog waarschuwt hij ook voor het gevaar dat schuilt in het te gemakkelijk hanteren van het begrip ‘universalisme’. Om zijn betoog te kunnen verduidelijken maakt hij in dit boek een belangrijk semantisch onderscheid tussen de begrippen ‘mondialisme’ en ‘universalisme’. Voor hem is mondialisme een uitnodiging om minstens meerdere vensters in de wereld te willen erkennen in een zoveel mogelijk mondiaal verantwoorde keuze in waarden en normen. Maar universalisme daarentegen is voor hem historisch een steeds lokale (eigenculturele en dus vaak exclusieve) aanpak van de realiteit, waarvan toch wordt beweerd dat het de enig geldige, ware of zinvolle benadering is.
Zebra en Dolfijn
Hoe is het gesteld met het humanisme vandaag? Is het nog steeds die onaanraakbare diamant die geslepen werd door Erasmus en tijdgenoten op basis van aanwijzingen die zouden teruggaan op de oude Grieken? En hoe gaat dat humanisme dan om met de kolonisering en het nog steeds woekerende racisme? Hoe verhoudt het zich tegenover een neoliberale roofideologie met ‘vrije individuen’ in een zogenaamd ‘vrije markt’ die aantoonbaar mee verantwoordelijk is voor mondiale en levensbedreigende problemen?
Dat zijn maar enkele van de zeer moeilijke contextuele vragen die Pinxten opwerpt in dit boek dat als niet geringe ambitieuze bedoeling heeft om de oude humanistische begrippen en waarden kritisch te bekijken en in een beweging aanzetten te geven om een herijkt of hedendaags humanisme door te denken. Wij moeten onze zaken intern en in de nieuwe wereldcontext op orde zetten en dat betekent voor hem rechtvaardiger en gelijkwaardiger maken. De zoektocht naar een goed leven kan volgens Pinxten alleen als we naar alle mensengroepen én naar de aarde leren luisteren.
Pinxtens verduidelijkt zijn mensbeeld vanuit een dubbele metafoor die allebei niet toevallig verwijzen naar dieren. Al eerder ontwikkelde de auteur in ‘De strepen van de zebra’ de metafoor om aan te geven dat de mens, zoals de zebra’s, op elkaar lijken, maar dat hun strepenpatroon individueel verschillend is. Daarnaast plaatst hij nu ook de dolfijnmetafoor om aan te geven dat de mens niet allen intrinsiek divers is, maar ook intrinsiek sociaal zoals de dolfijn. In zijn boek verwijst hij ook uitdrukkelijk naar het in het Nederlands baanbrekende werk ‘De supersamenwerker’ van wijlen Dirk Van Duppen en Johan Hoebeke. Die dubbele metafoor moet ook gelezen worden als een oproep om een humanistisch-democratisch discours aan te vatten, vanuit verbondenheid, medemenselijkheid en weg van cultuur-egocentrisme.
‘Humanisme in woelige tijden’ is opgebouwd uit twee grote delen. In het eerste deel ‘De staat van de dingen’ doet de auteur aan een brede contextanalyse in ruimte en tijd – ook verwijzingen naar de maatschappelijke context waarin hij, een eenvoudige Antwerpse volksjongen, opgroeide, vinden daarin plaats. Hij bespreekt daarin wat het humanisme uit vorige eeuwen kan inhouden en wat de nieuwe context, de mondiale interdependentie in de eenentwintigste eeuw, ons laat zien. In het tweede, meest uitvoerige deel ‘Pleidooi voor een NEED-humanisme’ doet hij voorstellen die het oude jasje van het humanisme niet gewoon naar de stomerij brengen, maar grondig hertekenen en van stijl veranderen.
NEED-humanisme
Eigenlijk is het tweede en belangrijkste deel van het boek een grote, uitdagende uitnodiging om zijn ambitieus voorstel dat schuilgaat onder het letterwoord NEED-humanisme te bestuderen en te bediscussiëren. In hoofdstuk drie ‘Het NEED-humanisme’ schetst hij de brede krijtlijnen en daarvoor analyseert hij de zijnsleer waarop het humanisme zich baseert in zijn historische context. Het is die ontologische kritiek die het boek een boeiende filosofische dimensie geeft. Hij verwijst daarvoor onder meer naar Philippe Descola, een Franse collega die niet toevallig ook een antropoloog-filosoof is. Philippe Descola maakt zich ook los van het westerse denken dat zich als enige boven alle andere manieren van denken verheft – die niet-westerlingen moeten nog veel leren ! – en zich daardoor een universalistische pretentie aanmeet. Vanuit mondiaal perspectief onderscheidt Descola een viertal verschillende ontologieën met hun kennis- en cultuuruitwerkingen waarvan drie niet-westerse tradities en slechts een westerse dat hij kenmerkt als het natuur-cultuurdualisme. Je weet wel: de mens als de maat van alle dingen, boven en niet in de natuur staande en vanuit die moderniteitsgedachte is er dan ook niets mis met een extractivistische politiek en economie. Zolang anderen die ontologie niet deelden werden ze primitief, pre-modern, heidens of onontwikkeld genoemd. Het zal wel niet toevallig zijn, schrijft Pinxten, dat antropologie als studiegebied van de ‘achtergebleven’ volkeren nog steeds een niet-dominante plaats bekleedt in de academische wereld. Daartegenover staat dan de holistische zijnsleer van niet-westerse tradities waarbinnen de mens en andere soorten, tot en met lucht, bergen en zeeën in hun onderlinge interacties en afhankelijkheid gedacht en beleefd worden.
Ontologische ommekeer
Pinxten signaleert dat er binnen wetenschappelijke kringen stilaan sprake is van een ‘ontologische ommekeer’. Het reductionistische denken, met name het reduceren van complexere fenomenen tot reeds gekende wetmatigheden op het onderliggende, meer elementaire niveau, is in het wetenschapsbedrijf nog steeds waardevol, maar niet langer alleenzaligmakend. Pinxten signaleert dat de reductie van het sociale, psychische of culturele tot het louter organisch-neurologische (zoals in de slogan ‘ik ben mijn brein’) zeer betwistbaar is, want interdependentie is ook op dit niveau de regel. Daartegenover staat het ecologisch denken (in psychologie, sociologie, maar ook biologie) of nog breder het systeemdenken dat vertrekt van de opvatting dat een grotere geheel meer is dan de som van de samenstellende delen. De auteur pleit dus dat de humanist op dit niveau van zijnsleer kan opteren voor een open, pluriperspectivistische of pluriversele opstelling.
NE: niet-Eurocentrisch humanisme
In hoofdstuk vier put de antropoloog in Pinxten uitvoerig uit veldonderzoek bij inheemse groepen – hij zelf verbleef langdurig bij de Navajo-indianen van de VS- maar hij gaat ook kijken naar bijvoorbeeld de kosmovisie van Quechua en Aymara in de Andesregio, inheemse volkeren die zich nederig opstellen ten opzichte La Pachamama, van Moeder-Aarde. Daar kunnen we in het Westen nog wat van leren, ‘maar’, schrijft hij ‘dat wil niet zeggen dat we nu allemaal Quechua moeten worden, maar wel dat wij van dergelijke culturen kunnen leren hoe je anders met mensen en de aarde kan omgaan’ (p. 90). Deze houding kan leiden tot wat hij ‘pluriversalisme’ noemt in plaats van een misplaatst universalisme. Een mooi en concreet voorbeeld is volgens hem het project ‘Nizhoni. Walk in Beauty’ dat staat voor ‘langs de weg van het schone, in harmonie, groeiend naar een goed en mooi (samen)leven’. Dat project wordt een artistieke ontmoeting in Brussel en op andere plaatsen tussen kunstenaars van zeer diverse origine, onder meer een Belgische documentairemaker en een Navajofilmster, maar ook een docente en schoenontwerpster die samenwerkt met Navajo-mocassinmakers. Op die manier zal vorm worden gegeven aan een artistiek-project van pluriversalisme.
E- en D-humanisme
Voor de invulling van een ecologisch humanisme verwijst Pinxten naar het latere werk van zijn leermeester Jaap Kruithof die in zijn boek over het humanisme van 2001 formuleerde dat het denkkader van het oude humanisme dat de waarden en normen van de mens centraal stelde aan vervanging toe was: in de plaats van de visie van het antropocentrisme moet de mens-in-het-ecosysteem (ecocentrisme) centraal komen te staan.
In hoofdstuk zes completeert hij zijn NEED-afkorting door duurzaamheid als een belangrijke waarde voor een toekomstgericht humanisme mee te nemen. Dat zijn voorstel niet apodictisch is in de zin van ‘te nemen of te laten’ maar dat het geheel overgoten is met de twijfel of het feilbaarheidsprincipe in de beste traditie van het oude humanisme en de Verlichting zal niemand die het werk van Pinxten kent verbazen. In een appendix bij dit boek ‘Discussiepunten voor een humanistisch-democratische herbronning stelt hij onder meer als verdere onderzoeksvragen voor: hoe voeden we mensen op met twijfel en feilbaarheid in een tijd van suprematie van het marktdenken? Hoe passen we die principes toe bij patent- en exploitatievergunningen (bv. Rond fossielextractie in poolgebieden), binnen marktbelangen of anders? Hoe verbinden we mensen rond een dergelijk thema?
Lange lijnen in ruimte en tijd
‘Humanisme in woelige tijden’ is niet alleen een brede en nuchtere contextanalyse geworden, maar is tevens een gloedvolle uitnodiging geworden om samen een nieuw humanistisch-democratisch project uit te werken dat NEED georiënteerd kan zijn. Dat dit een radicale ontologische ommezwaai in het westerse denken zal vergen is zonder meer duidelijk. En dat is niet alleen het standpunt van een sociaal geëngageerde wetenschapper en denker als Rik Pinxten. In recente werken wordt deze benadering ook benadrukt door auteurs als Jason Hickel, Dirk Holemans, Bruno Latour, Francis Wolff, Suzanne Simard, Dirk Van Duppen en Johan Hoebeke en zovele andere transitiedenkers. De meerwaarde die Pinxten als antropoloog-filosoof aan deze zoektocht bijdraagt zit hem mijns inziens vooral in de lange lijnen in ruimte en tijd die hij in zijn gedachtegang ontwikkelt. De brede krijtlijnen die hij uitzet hebben noodgedwongen een behoorlijke abstractiegraad. Alleen zijn beschrijving van het kunstenproject project ‘Nizhoni. Walk in Beauty’ maakt duidelijk wat hij met een open, pluriperspectivistische of pluriversele opstelling bedoelt.
Met ‘Humanisme in woelige tijden’ zet Pinxten in zekere zin het breed op de context georiënteerd werk van denkers als Jaap Kruithof, Leo Apostel, Hubert Dethier en Ronald Commers verder maar dan met een groot luisterend antropologenoog en –oor, die zeer open zijn voor wat er in die ruime wereld buiten de westerse traditie allemaal te leren valt.