Lode Delputte, Braziliaanse bloei, Hoe een land een wereldmacht wordt, De Bezige Bij, Antwerpen, 2011, 295 blz. ISBN 9789085422754
De Latijns-Amerika watchers in ons landje zijn schaars geworden. Lode Delputte is er een van. In 2009 pakte de buitenlandredacteur van De Morgen uit met ‘Cuba na Castro, een eiland in omwenteling’. Voorwaar geen makkelijke klus, maar de auteur maakte de beschrijving van het meest geïdeologiseerde eiland ter wereld tot een boeiend boek. Met ‘Braziliaanse bloei’ gaat hij een zo mogelijk nog grotere uitdaging aan, namelijk zinvol schrijven over een land dat bijna een continent is. Ook nu weer brengt hij het er goed van af.
Je moet het maar durven: schrijven over een land met een oppervlakte van 283 keer België en met een bevolking van bijna 200 miljoen. Tussen het hoogste noorden en het diepste zuiden van Brazilië bedraagt de afstand meer dan die tussen de Noordkaap en Casablanca. Daartussen ligt het federaal District en zesentwintig deelstaten. Too much for comfort. Een mensenleven zou niet volstaan om heel Brazilië te verkennen, bekent de Portugeessprekende auteur die in de afgelopen jaren gedurende korte periodes het land doorkruiste.
De verschijningsdatum van dit boek is goed getimed, want Europalia zorgt voor een opgemerkte aanwezigheid van Braziliaanse kunstenaars in musea en theaters. En dan is er
Rio+20, de VN-Conferentie over Duurzame Ontwikkeling die de belangrijkste topbijeenkomst van 2012 zou moeten worden. In 2014 wenkt het WK voetbal en twee jaar later volgen de Olympische Spelen.Bloei
De Latijns-Amerikaanse kolos – Brazilië gaat op termijn de vijfde grootste economie ter wereld worden en Frankrijk en Engeland voorbij steken – krijgt eindelijk de aandacht die het verdient. In 2010 groeide de economie met tien procent en voor 2011 wordt nog altijd tussen de 4,5 en de 5,5 procent voorspeld. Als het even meezit wordt Brazilië een der grootste producenten ter wereld van brandstof, want voor de kustlijn zijn immense voorraden gas- en olievoorraden gedetecteerd. De economische locomotief van Brazilië situeert zich tussen São Paulo en Rio, bijna goed voor vijftig miljoen inwoners. Delputte noemt de regio het boeiendste stadsgewest ter wereld, maar zeker niet het gemakkelijkste zoals hij in het mooie hoofdstuk drie ‘De favela’ beschrijft. Het gaat er hard aan toe hoog op de Providência-heuvel van Rio bijvoorbeeld. Hij vertelt over een vrouw die op de heuvel, vlak bij een oude steengroeve woonde. Ze had last van astma die van psychische aard was. Je zou voor minder: vanuit haar woning had zij jarenlang op executies uitgekeken. De trafikanten, maar ook de politie stelden hun slachtoffer steeds weer voor de keuze: ‘Of je springt zelf in het ravijn of ik geef je de kogel.’ Toch is er verbetering te bespeuren, dixit Delputte. Na een bloedige veldslag tussen traficantes en politie, waarbij meer dan vijftig doden vielen, loopt er nu een pacificatieproject van de vredespolitie.
De Braziliaanse middenklasse, voor het eerst in de geschiedenis goed voor meer dan de helft van de 191 miljoen burgers, slaat iPods, flatscreen-tv’s, computers en wasmachines in als nooit te voren. Terwijl de Verenigde Staten en de Europese Unie bloeden van de financiële crisis, sprak de afscheidnemende president Lula van een marolinha, ‘een golfje’. (p. 59) Niet alleen onder Lula, maar ook onder zijn voorganger Cardoso is er een heel eind weg afgelegd, onder meer op het vlak van onderwijs. In 1995 zat vijftien procent van de kinderen niet in de schoolbanken. Onder Cardoso, in de jaren negentig, nam het aantal inschrijvingen aan secundaire scholen met vijfendertig procent toe. Tegen 2005, onder Lula, ging nog amper drie procent van de kleine kinderen niet naar school. Volgens de OESO zit Brazilië in de top vijf van landen die het grootste deel van hun bnp aan onderwijs besteden. Mooie cijfers, zegt Delputte, maar het huiswerk is niet af. Tien procent van de bevolking – algauw bijna twintig miljoen – blijft functioneel analfabeet. Ondanks de boomjaren blijft de kloof tussen rijk en arm zeer groot.
Volgens Lode Delputte die onlangs in de Antwerpse boekhandel De Groene Waterman in gesprek ging met Liesbeth Walckiers over zijn boek is Brazilië een kolos die traag, maar gestaag vooruitgaat. Anders dan verwacht wijt Delputte die Braziliaanse bloei niet alleen aan de dubbele regeringsperiode van Lula da Silva. Hij gaat veel verder terug in de tijd en verwijst naar de industrialiseringspogingen onder president Kubitschek in de jaren vijftig, tevens de man die de zeer merkwaardige hoofdstad Brasília liet bouwen in het centrum van het land. Delputte benadrukt ook dat er in Brazilië altijd een sterk geloof in de staat bestaan heeft. De argwaan ten aanzien van het hyperliberalisme kan misschien verklaren waarom de privatiseringsoperaties minder ver werden doorgevoerd dan in andere landen van Latijns-Amerika. Onder Lula die tijdens zijn regeringsperiodes zijn radicaal linkse achtergrond inruilde voor een pragmatisch sociaaldemocratisch beleid, werden er heel wat sociale programma’s opgezet. Zijn doelstelling ‘honger: zero’ heeft hij niet gehaald maar toch bereikte hij met de ‘bolsa família’ op het einde van zijn mandaat elf miljoen Brazilianen die het tot dan toe met één dollar per dag of minder moesten stellen. Ondanks de vele gevallen van fraude binnen zijn eigen partij de Partido dos travalhadores (PT) en de vele ministers die met boter op het hoofd en geld in de pocket zijn moeten aftreden, bleef de integriteit van Lula overeind. Hij heeft het roer nu overgeven aan Dilma Rousseff, dochter van een Bulgaarse communist en guerrillera tijdens de militaire dictatuur. Zij wordt als een harde tante beschouwd. ‘Rousseff mist charisma, is pas in 2001 tot de partij toegetreden en heet onhandelbaar en bazig. Ze is een efficiënte manager, jawel, maar heeft nooit aan een verkiezing deelgenomen.’ (p. 46)
Ecologie en economie
In negen hoofdstukken schetst Delputte een goed beeld met al zijn eigenaardigheden van dat land dat ‘een wereldmacht aan het worden is’. In hoofdstuk vier ‘Woud tussen wet en werkelijkheid’ krijg je als lezer enig inzicht in de gespannen verhouding in het Amazonegebied tussen ecologie en economie. Zoals ook in Bolivia en Ecuador botst in Brazilië een economisch ontwikkelingsmodel, op westerse leest geschoeid, met de rechten van Moeder Aarde. In de groene Pantanal, in het zuiden van het land, komt Delputte een man tegen die branieachtig zegt: ‘Hoe minder groen hoe beter. Al dat wild komt anders te dichtbij en loopt toch maar onder je auto. Wordt de natuur dáár beter van?’ (p. 147) Dat is geen alleenstaande uitspraak. Er zijn vele Brazilianen die fel uithalen naar de ecologisten, die soms smalend ‘groene sjiieten’ worden genoemd. Vele Brazilianen liggen blijkbaar niet wakker van RIO+20. In de deelstaat Para wordt de bouw van de Belo Monte-dam zeer betwist, al jarenlang. De getroffen etnieën protesteren al jaren tegen de bouw ervan. ‘Maar,’ schrijft Delputte,’ net zomin als Lula is Dilma van plan de bouw te schrappen. Volgens de regering zal ’s wereld op twee na grootste waterkrachtcentrale 23 miljoen gezinnen van elektriciteit voorzien en moeten er in de buurt slechts 12.000 mensen opkrassen, van wie niet één inheemse. Critici betogen dat het kunstwerk alleen de lokale aluminiumindustrie te goede zal komen. Ze verwerpen de stelling dat hydro-elektriciteit een schone energievorm is en voorspellen dat de dam een zoveelste aanslag op het regenwoud wordt.’ De Kayapó dreigen het slachtoffer van de hele mega-onderneming te worden, maar …de inheemsen maken nog geen half procent van de bevolking uit. Er wordt wel veel lippendienst bewezen als het gaat over de rechten van de inheemse volken, maar in de praktijk gaat het er veel minder fraai aan toe.
Een land economisch rijker maken zonder het economisch of sociaal te verarmen. Hoe doe je dat? Delputte: ‘En of je, zoals een boer me vroeg, ‘een omelet kunt bakken zonder eieren te breken’. Het is een dilemma waar niet alleen Brazilië maar de hele planeet mee zit.’ (p. 10)
God is Braziliaan
Een ander sterk hoofdstuk onder de titel ‘God is Braziliaan’ gaat over religie en bekeringsijver. Volgens een peiling uit 2010 noemt 61 procent van de Brazilianen zichzelf katholiek, terwijl 25 procent het protestantisme omarmt met als grootste beweging daarin het pentecostalisme. Delputte gaat op bezoek bij de succesvolle Universele Kerk van het Rijk Gods die met zijn 5000 gebedshuizen plaats biedt aan acht miljoen gelovigen. Ook politiek boert de bancada evángelica goed met 72 kamerleden en drie senatoren. De auteur beschrijft hoe de telegenieke pastor Adriano te werk gaat: ‘Op de tonen van Chariots of fire , tegen een achtergrond van blauwe, rode bloemen, een groene vallei, kristalheldere watervallen en een gulle zon sluit Adriano de ogen en heft de armen. ‘Ik vraag u, God de Vader, dit en alle glazen te zegenen. Genees ons van de drugs. Verlos ons van aids en het kwade.’ (p. 211)
Geen beginner
De vraag die Delputte doorheen het hele boek bezig houdt, luidt: ‘Wordt Brazilië een grootmacht?’ Zijn antwoord? ‘De toekomst zal uitwijzen hoe het Brazilië vergaat. Het land is niet alleen jong, het is ook solide en complex, pure materie die nog zoekt naar vorm, een reusachtig brok graniet waarin de sculptuur nog niet alle contouren bezit. Alleszins is Brazilië een uitdaging voor zichzelf en voor de wereld. Het is, zoals de vader van de bossanova Tom Jobin het zei, ‘geen land voor beginners’.
Lode Delputte is zeker geen beginner als het over Brazilië gaat. Zijn benadering is die van een liefhebber of eerder nog van een koele minnaar maar dan niet in een pejoratieve betekenis. Met zijn lange basketbalgestalte probeert hij een overzicht te krijgen van dat immens grote speelveld dat Brazilië is. Hij probeert de spelregels, ook de informele die in het Brasilia profunda gangbaar zijn, te achterhalen, maar koppelt er geen morele verontwaardiging aan vast. Hij probeert verschillende standpunten te begrijpen en weer te geven en daardoor houdt hij een zekere afstand, ook voor zichzelf waarschijnlijk. Het voordeel van deze benadering is dat hij daardoor een groot aantal tegenstellingen waarvan het land bol staat, bloot kan leggen. Anders dan zijn voorgangers die Jan Van de Putte, Koos Coster, Dirk Vandersype of Jan Van Bilsen heetten en die hun verontwaardiging ongegeneerd in hun journalistieke bijdragen lieten doorsijpelen, laat Lode Delputte dat soort engagement achterwege. De weinige Latijns Amerika watchers van dit ogenblik waartoe hij behoort, laten meer hun twijfel dan wel hun woede spreken. Die twijfelende zoektocht is ook sterk aanwezig in het laatste boek van de Nederlander Edwin Koopman over Chávez en Venezuela.
Zonder het te willen allicht geeft Delputte door zijn benadering ook een vlijmscherpe kritiek op zijn eigen krant De Morgen waaruit het buitenland – en zeker dan Latijns-Amerika – bijna verdwenen is. Wat overblijft, is de vluchtigheid en oppervlakkigheid van de waan van de dag. Lode Delputte is zeker niet getrapt in de valkuil van de buitenlandjournalist waar Joris Luyendijck in zijn ‘Het zijn net mensen’ voor waarschuwt.
Met dit werk heeft hij zich losgemaakt van de
mondiale nieuwskaravaan, die zich bliksemsnel naar de brandhaarden in de wereld beweegt. Buitenlandjouralisten maken in no time het nieuws van de dag om zich de volgende dag alweer verder te haasten. Bij Delputte geen If it bleeds it leads en dan snel weer vergeten.‘Braziliaanse bloei’ is het zeer gedegen en geduldige werk van een journalist, die er naar mijn gevoel uitstekend in geslaagd is voor een Nederlandstalig publiek de complexe en vaak contradictorische groeibewegingen van de kolos die Brazilië aan het worden is in beeld te brengen. Achter dit werk zitten vele reizen en een omgevallen boekenkast aan lectuur over Brazilië, maar die laatste is gelukkig niet in de tekst terecht gekomen. De zeer goede pen die Delputte heeft verbergt al dat gezwoeg en maakt ‘Braziliaanse bloei’ tot een boeiende leeservaring, want op reis gaan met Delputte is een buitenkansje. Niet te missen voor mensen die belangstelling hebben voor Brazilië. Ik hoop dat de mensen die de jaarlijkse Bob den Uyl prijs voor het beste Nederlandse reisboek uitreiken ‘Braziliaanse bloei’ niet vergeten te lezen.
(Uitpers nr. 137, 13de jg., december 2011)