De sergeant die met een aantal kompanen in 1980 een militaire staatsgreep pleegde en uitgroeide tot ‘Bevel’ en die einde 1982 vijftien vooraanstaande opposanten van het militaire regime liet ombrengen, de man die als drugssmokkelaar veroordeeld werd door de Nederlandse justitie en die in Suriname terecht stond voor de decembermoorden werd president van zijn land. Hoe heeft hij dat aangepakt?
Iets meer dan twee jaar later verschijnt ‘Bouterse aan de macht’. Het is een kanjer van een boek geworden, geschreven door twee jonge journalisten – een Nederlander en een Belg – die proberen antwoord te geven op de vraag waarom Desi Bouterse, ondanks zijn verleden, in Suriname nog steeds zo populair is en hoe hij het er als president vanaf brengt. Ivo Evers (1983) en Pieter Van Maele (1986) zijn relatief nieuwkomers in Suriname. Evers werkte anderhalf jaar in Suriname onder andere bij de Ware Tijd en als correspondent van Trouw. Van Maele is op dit ogenblik correspondent in Paramaribo voor onder meer Radio Nederland Wereldomroep, Het Parool, De Morgen en Trouw. Ook hij werkte voor de Ware Tijd. Met hun eerder geringe staat van dienst slagen zij erin een uitstekend boek te schrijven over twee van de meest controversiële jaren in de recente Surinaamse geschiedenis. Zij doen dat met heel veel lef, deskundigheid, kritische zin én overgave, en daarmee slagen zij erin niet alleen hun Surinaamse, maar ook hun Nederlandse collega’s de loef af te steken. Van Surinaamse kant kan je op dit ogenblik geen journalistieke hoogstandjes verwachten – de slechte verloning en het eerder dociele karakter van de pers zijn daar niet vreemd aan -, maar Nederland beschikt wél over Surinamekenners in de persoon van Hans Buddingh’, Gerard van Westerloo, Jan Janssen van Galen, Jeroen Trommelen, Ellen De Vries, Joost Oranje en Harmen Boerboom, die dat waarschijnlijk zouden kunnen. Ik vermoed dat Nederland, en misschien ook deze heren en dame zich na de machtsovername door Bouterse minder zijn gaan inlaten met Suriname. Suriname is al lang geen ‘binnenlands nieuws’ meer.
De ‘nieuwkomers’ Evers en Van Maele zijn in dat gat gesprongen en hebben zich vastgebeten in een Suriname dat almaar meer uit de Nederlandse kranten dreigt te verdwijnen. Zij hebben waarschijnlijk het voordeel dat zij minder bezoedeld zijn door het verleden – zeker de Belg Van Maele – waardoor zij gemakkelijker toegang hebben gevonden tot hun Surinaamse gesprekspartners. Het resultaat is een genuanceerd, maar kritisch beeld van twee jaar regering-Bouterse, geschreven door goed geïnformeerde outsiders die ook van binnenuit die periode op de voet gevolgd hebben.
Het lijvige boek bestaat uit niet minder dan dertig hoofdstukken. Ongeveer de helft ervan behandelen de aanloop naar de verkiezingen van 2010, de formatie en de eerste dagen van Bouterses presidentschap. Welke partijen streden mee om de gunst van de kiezer? Hoe verliep de regeringsformatie? Welke cruciale momenten waren er vooraleer Bouterse werd geïnstalleerd? Aan de orde komt ook de belangrijke vraag hoe de Nederlandse oud-kolonie er sinds de onafhankelijkheid van 1975 politiek, sociaal-maatschappelijk en economisch voorstaat. In de tweede helft van het boek wordt voornamelijk ingezoomd op de grote verkiezingsbeloftes die niet of nauwelijks worden waargemaakt, op de relatie met Nederland die almaar meer onderkoeld raakt en op de interne ruzies van de Bouterse-regering.
De auteurs beschrijven zeer uitvoerig hoe Bouterse steeds meer macht naar zich toe begint te trekken ten koste van het parlement en de eigen ministers en na anderhalf jaar is het voor hen duidelijk dat oude gewoontes weer bij hem bovenkomen. Zo weet de president een omstreden amnestiewet voor de Decembermoorden door het parlement te jagen.
De twee auteurs noemen Bouterse op het einde van hun inleiding ‘de man die onder de schaduw vaan zijn eigen verleden uit wil komen’, maar dat doet hij op een niet zo fraaie manier schrijven zij in een epiloog: “De president herschrijft momenteel zijn eigen geschiedenis, hij zet de gebeurtenissen op Fort Zeelandia naar zijn hand, hij censureert hem onwelgevallige schoolboeken en richt musea in die zijn versie van het verhaal vertellen. Daarin zijn de Decembermoorden een pijnlijke, doch noodzakelijke voetnoot en is de staatsgreep een waarachtige revolutie. Maar die zelfgeschreven historie is slechts tijdelijk en ruim interpreteerbaar. Net als er zijn die hem verafgoden, zullen veel Surinamers hem herinneren als de persoon die een staatsgreep pleegde, verantwoordelijk was voor de moord op vijftien tegenstanders en vervolgens als democratisch gekozen president niet in staat was het land bijeen te brengen, maar zichzelf wel vrijwaarde van een gerechtelijk vonnis.” (p. 421)
Het boek gaat voornamelijk over de laatste twee jaar, maar doet eigenlijk veel meer: naast de zeer levendige journalistieke benadering waarmee de twee auteur bijna van dag op dag beschrijven wat er onder Bouterse gebeurt, reconstrueren ze ook, en passant, een stuk Surinaamse geschiedenis zodat de lezer niet alleen twee jaar Bouterse, maar op een drafje ook een heel land en haar geschiedenis gepresenteerd krijgt. De auteurs slagen erin om naadloos over te springen van de dagelijkse politieke realiteit naar boeiende expliciterende passages, zoals het grensconflict met Guyana en met Frans-Guyana dat al dateert uit de negentiende eeuw. Vooral in die passages bewijzen zij dat ze veel meer dan oppervlakkige waarnemers van de actualiteit zijn. Hun voetnotenapparaat en literatuurverwijzingen illustreren dat trouwens. Het boek geeft ook een zeer goed inzicht – het is bij momenten zelfs gênant om te lezen hoe figuren als Somohardjo en Brunswijk aan politiek pro domo doen – in het hoge gehalte van dorpspolitiek die in Suriname bedreven wordt.
De twee auteurs zijn kritisch in hun benadering, maar niet blind zoals sommige Nederlanders en Surinamers die Bouterse rauw lusten. Zij constateren en vermelden dat na één jaar Bouterse het internationale isolement verder weg is dan ooit. “Er gebeurt iets in het voorheen doodse Paramaribo”. Zowel de Amerikaanse als de Franse ambassadeur hebben lovende woorden over voor de regering-Bouterse, voornamelijk dan voor het internationale optreden. Het is maar zeer de vraag of ze dat ook vinden van de binnenlandse politiek van Bouterse. De auteurs schrijven: “Intern gekrakeel en hoog oplopende partijruzies maken Bouterses regering instabiel. Halverwege zijn termijn stuurde Bouterse al zeven ministers de laan uit. Bovendien worden net als onder de vorige president Venetiaan op de vele ministeries aan de lopende band ambtenaren ontslagen om plaats te maken voor regeringsgetrouwen.” (p. 415). Er doet zich een NDP-isatie voor. Uit zeer goede bron weet ik dat niet-partijpolitieke bewegingen van onderuit, zoals in het district Para bijvoorbeeld, monddood worden gemaakt. Dat is jammer en onbegrijpelijk, te meer omdat de grondwet van 1987, geschreven door NDP’ers, participatief democratische principes vooropstelde.
In hun besluit drukken de twee auteurs uit dat Bouterse pas uit de politieke arena zal verdwijnen op het moment dat hij zijn laatste adem uitblaast – en dan laat hij naar verwachting een loodzware erfenis na. Ik vrees dat zij gelijk hebben. Bouterses aanwezigheid drijft een wig doorheen de Surinaamse samenleving. Hij is nu 67 jaar …
Hoe moet het nu verder volgens hen met Suriname? “Er moet een leider opstaan die tegelijk het paternalisme, het cliëntelisme en het nepotisme doorbreekt en een streep trekt onder de jaren tachtig. Een leider die erin slaagt het ambtelijk apparaat af te slanken, het onderwijs te vernieuwen en een bloeiende industrie te creëren. Maar alleen al het voornemen om af te rekenen met het accomoderen van partijgetrouwen staat in Suriname gelijk aan politieke zelfmoord. Bovendien vertrok de afgelopen decennia zo goed als het complete intellectuele kader uit het land, ligt het onderwijs op apegapen en lijdt de rechtsstaat onder dezelfde groeipijnen als waarmee andere jonge democratieën te kampen hebben.”
Een pessimistisch besluit? Ja en nee, zeggen de auteurs. “Suriname is verre van een failed state, zoals Haïti of Congo dat zijn. De Surinamer heeft het stukken beter dan een inwoner van Guyana, Bolivia, Cuba of Jamaica. Maar de grondstoffen zijn eindig. En wat dan? Maar liefst 60 procent van de bevolking werkt bij de overheid of in semi-overheidsbedrijven. De braindrain blijft hoog.”
De laatste zin is tekenend voor de houding van beide auteurs: “In ons rommelt de wanhoop maar we zetten tegelijkertijd een monter gezicht op, uit onwil en onvermogen volslagen pessimistisch te zijn. We zien zo’n prachtig land met zulke prachtige mensen liever niet naar de verdoemenis gaan.”
“Bouterse aan de macht” is een goed én belangrijk boek. Ik hoop dat het een ruim lezerspubliek mag vinden, zowel in Nederland als in Suriname, en vooral dat het gelezen mag worden zoals het bedoeld is: als een genuanceerd kritische schets van een periode en een figuur waarvoor de meeste journalisten zich wegstopten, deels omdat zij (de Surinamers dan) vinden dat je op een eerbiedige manier moet omspringen met de machtshebbers van welke origine ze ook zijn, deels omdat zij (de Nederlanders dan) menen dat Suriname onder Bouterse een vogel voor de kat is. Beide auteurs hebben een ‘derde weg’ proberen te bewandelen en dat lijkt mij de enig valabele.