Sedert 1992 is Algerije weggezonken in een “vuile oorlog”, die meer te maken heeft met macht en grof geld dan met godsdienst. Kan de komst van een nieuwe acteur, in feite een ancien van de oude garde van twintig jaar geleden, de kaarten grondig dooreen schudden? Vele Algerijnen, die zich op zijn onverbloemde toespraken baseren, hopen het. Maar het is nog te vroeg om te zeggen of de nieuwe Algerijnse president een systeem zal kunnen en willen veranderen, dat voor de grote meerderheid van de Algerijnen door onrecht wordt gekenmerkt. Laten we, in drie hoofdstukken, bekijken hoe de zaken er uitzien.
Het bloedige decennium
Het oproer van oktober 1988 en de harde repressie die er op volgde, betekenden het eerste breekpunt in de post-koloniale geschiedenis van Algerije, die tot dan toe werd gekenmerkt door een éénpartijsysteem (het Nationaal Bevrijdingsfront, FLN, dat in feite slechts een “vijgenblad” was voor de militaire oligarchie die regeerde sedert de onafhankelijkheid in 1962). Het was een breekpunt omdat de gebeurtenissen de weg effenden voor een schuchter begin van democratisering: de nieuwe grondwet van 1989 liet de Algerijnen voor het eerst toe partijen op te richten. Zo ontstond het Islamitisch Heilsfront (FIS, een radicaal-islamitische, maar ook heterogene formatie), dat werd erkend door president Chadli Bendjedid, die er al vlug van werd verdacht het op een akkoordje te willen gooien met deze politieke stroming.
Al snel stond de reformistische regering van Mouloud Hamrouche persvrijheid toe en de pers kende vlugl een grote bloei. Maar Hamrouche en zijn ploeg, die zich niet hielden aan hun rol van waarnemers van de lopende zaken, stelden zich tot taak de economie te hervormen. Daarbij brachten zij de privileges van de enen en de makkelijke inkomsten van de anderen in het gedrang.
Het was desalniettemin het FIS dat politiek furore maakte. Jaren lang waren de moskeeën de enige uitlaatklep voor de contestatie geweest. Met de roep voor sociale gerechtigheid, meer dan met die voor een verdacht gemaakte democratie, legden de imams de grondslag voor de electorale triomf in de lokale verkiezingen van juni 1990 – de eerste vrije verkiezingen in de geschiedenis van het land. Het succes steeg echter sommigen naar het hoofd. Abassi Madani en Ali Belhadj, de twee voornaamste leiders van het FIS gingen in mei 1991 over tot een staking en een bezetting van de openbare plaatsen in Algiers. Zij eisten een herziening van de afbakening van de kiesdistricten vóór de wetgevende verkiezingen en vroegen ook om presidentsverkiezingen. De gelegenheid was te mooi voor de machthebbers, die ware meesters in manipulatie waren geworden. Zij maakten gebruik van de wanorde om het leger in te zetten. Hamrouche moest – tot grote opluchting van bepaalde kringen – opstappen. Madani en Belhadj werden aangehouden.
Het FIS was verdeeld over de volgen strategie: de politieke weg volgen of in opstand komen. Onder leiding van Abdelkader Hachani koos het voor de legale weg en zo behaalde de partij de overwinning in de eerste ronde van de wetgevende verkiezingen van 26 december 1991, waarbij zij profiteerde van een onthoudingsgraad van 42%.
De tweede ronde, waarin het FIS een verpletterende meerderheid zou behalen, had nooit plaats. Want de “reële macht”, het leger en de clans aan de top, kon zich geen parlement veroorloven dat haar richtlijnen niet zou volgen. Het zou ook bestaan uit elementen van wie sommigen al het hoofd eisten van de al te inhalerige generaals. En uit anderen die het einde van elke verwijzing naar de democratie in het vooruitzicht stelden. De machthebbers hadden steun van “het volk” nodig. Die kwam er als door de voorzienigheid gezonden in de vorm van een “Nationaal Comité voor de bescherming van Algerije”, dat bestond uit groepen allerhande, die zichzelf tot “civiele maatschappij” uitriepen. Het ging om organisaties dicht bij de macht zoals de almachtige vakbond UGTA of onafhankelijke groepen zoals vrouwenverenigingen evenals het Verbond voor de Cultuur en de Democratie (het wereldlijke RCD dat… 2,9% van de stemmen had behaald) en de private Franstalige pers.
Men zal nooit weten wat het FIS zou gedaan hebben na zijn overwinning. Maar we weten wel wat er gebeurde in januari 1992: Chadli werd tot ontslag verplicht en de verkiezingen werden zonder meer geannuleerd. Er werd een Hoge Staatsraad opgericht, die werd voorgezeten door een oude opposant, Mohammed Boudiaf, die uit zijn Marokkaanse ballingschap was teruggekeerd. Tussen de 10.000 en 20.000 kaderleden van het FIS werden aangehouden en naar kampen in de Sahara gezonden terwijl de eerste radicale activisten hun de voorbije maanden verzamelde wapens bovenhaalden om de “taghout” (de tiran) aan te vallen. Op 4 maart werd het FIS via gerechtelijke weg ontbonden. De afdaling naar de hel kon beginnen.
De confrontatie tussen de machthebbers en de islamisten kreeg al vlug een bloedige wending. De islamisten vielen eerst de symbolen van het regime – politiemannen, rechters en andere ambtenaren van de staat – aan om al snel hun messen te keren tegen andere “handlangers van de tiran”: intellectuelen, journalisten, buitenlanders. Wat deze specifieke misdaden betreft, werden de daders nooit met zekerheid geïdentificeerd. De repressie liet niet op zich wachten: ze trof blindelings elk verdacht individu en bracht massale schendingen van de mensenrechten – executies zonder vorm van proces, verdwijningen, veralgemeende foltering enz. – met zich mee, die talrijke jongeren ertoe brachten zich bij het verzet aan te sluiten.
Dat verzet, dat versplinterd was in autonome, soms rivalizerende cellen, trachtte gestructureerde bewegingen op te zetten. Enkel het Islamitisch Heilsleger (AIS, de gewapende arm van het FIS) leek daar in te slagen. De Gewapende Islamitische Groepen (GIA) daarentegen specialiseerden zich in de meest afschuwelijke misdaden tegen de burgerbevolking – maar nooit tegen de gehoonde baronnen van het regime. Het bracht de terreur zelfs tot in Frankrijk met de bommencampagne van 1995-96. Dit verbijsterend gedrag van de GIA heeft meermaals het vermoeden doen rijzen van infiltratie door de Algerijnse geheime diensten, want zoveel gruwel speelde zowel in binnen- als in buitenland in het voordeel van de machthebbers. In oktober 1997 aanvaardde het FIS, dat aan belang had ingeboet en zich verplicht zag afstand te nemen van de slachtingen op grote schaal, een bestand, waarover het had onderhandeld met één van de militaire clans.
Om zich beter te kunnen concentreren op de bescherming van het “nuttige Algerije” (de kostbare olie- en gasvelden), begon het regime – dat in 1994-95 van het bankroet werd gered door twee genereuze herschikkingen van de buitenlandse schuld – in de dorpen militieleden te bewapenen en te betalen. Daardoor werd het geweld “geprivatiseerd”. Sommige nieuwe chefs konden inderdaad de verleiding niet weerstaan om, zoals een aantal “islamitische” gewapende groepen, hun macht te gebruiken voor afpersing.
Het regime, dat ervan verdacht werd in juni 1992 president Boudiaf te hebben laten executeren omdat deze zich te veel interesseerde aan de corruptienetwerken, begon dan te werken aan een presenteerbare burgerlijke façade. Het was hoog tijd: in januari 1995 hadden de voornaamste Algerijnse partijen, onder wie het FIS, in Rome een overeenkomst bereikt over een strategie om uit de crisis te geraken en om het leger terug naar de kazernes te sturen. Het platform van Rome werd echter nooit uitgevoerd. Het regime, dat nooit had opgehouden tersluiks te onderhandelen met de gevangen leiders van het FIS, repliceerde met het houden van vier gemanipuleerde of gewoonweg vervalste verkiezingen. Er waren presidentsverkiezingen in 1995, een referendum over de grondwet in 1996, wetgevende en lokale verkiezingen in 1997. Waarna uitvoerende organen werden gevormd, waarin zelfs zogenaamde gematigde islamisten een plaats vonden.
Alles zat netjes op zijn plaats, het terrorisme werd, ondanks de dagelijkse doden, binnen de perken gehouden en als een “restterrorisme” bestempeld, de democratische façade was opgekalefaterd, de buitenlandse partners waren tevreden. En toen nam president Zeroual, die in 1995 was verkozen, plots ontslag in september 1998 als gevolg van onderlinge clanruzies. Die zandkorrel in het mechanisme was niet voorzien.
De aard van de macht
“Men weet niet wie er regeert”, hoort men in Algerije. De macht zit er verborgen in een ondoorzichtig kluwen van het leger en wat er rond hangt, in zijn clans en zijn maffia’s. Maar niemand zou durven ontkennen dat het Algerijnse leger de bron van de macht is sedert de onafhankelijkheid in 1962. Waarom “bron van de macht” en niet de macht zonder meer? De nuance is belangrijk want het Algerijnse leger houdt er niet van publiekelijk zijn dominerende positie te demonstreren. Het verkiest zich te verschuilen achter gecoöpteerd burgerlijk politiek personeel en achter instellingen die als alibi dienen – zoals het FLN, een eenheidspartij maar in feite een lege schelp – en het laat die zelfs een belangrijke maneuvreerruimte in het dagelijks bestuur. Het is slechts in uitzonderlijke omstandigheden – de rellen van 1988, de annulering van de verkiezingen in 1992 – dat het leger het zijn plicht acht uit de schaduw te treden.
De definitie van de macht is in de loop der jaren geëvolueerd. Abdelkader Yefsah, een van de meest competente Algerijnse universitairen zegt het zo: “Onder de dekmantel van het socialisme werd Algerije al sedert de onafhankelijkheid netjes ten eigen bate verdeeld. Geleidelijk aan groeide er een gemeenschappelijk belang van bureaucraten, burgers en militairen. Een nieuwe parasitaire klasse van staats- en privé-burgerij kwam tot stand, die haar rijkdom dankt aan opbrengsten allerhande, corruptie, verduistering enz. Zij is gelieerd aan de milieus die de macht hebben. Deze klasse is erin geslaagd de staat te privatiseren, bijna uitsluitend ten eigen bate”.
Het zijn de zeer belangrijke olie- en petroleumopbrengsten die toelaten de sociale gaten te dichten, de gratis geneeskunde en opvoeding (ondanks de tekortkomingen) te verzekeren. Dit tot de val van de olieprijzen van 1986, die twee jaar later de oktober-rellen tot gevolg had. Met de rug tegen de muur vuurde het leger op de massa. De mystieke band die het sedert de onafhankelijkheidsoorlog verbond met de bevolking was verbroken.
Die schok zette het er toe aan zeer snel een democratiseringproces te aanvaarden, waardoor het zich weer in de schaduw kon begeven, van waaruit het voort aan de touwtjes kon trekken. Maar niet helemaal alleen. In de loop der jaren hebben concentrische cirkels van cliëntelisme de rangen van de verborgen macht aangevuld. Het is een soort militair-burgerlijke oligarchie geworden met talrijke en onduidelijke vertakkingen. Aan de top staan de verantwoordelijke militairen en de “politiek-financiële maffia”, die elkaar gedeeltelijk overlappen, en die vastbesloten lijken zeer ver te willen gaan om hun onwettige voordelen en privileges te kunnen behouden.
Willen ze zo ver gaan als een alliantie met de islamisten? Gedeeltelijk wel. Want in Algerije ontsnapt de realiteit voortdurend aan simplistische schema’s. Het leger, de militair-burgerlijke macht is helemaal niet homogeen. Men vindt er alle tendensen van de Algerijnse maatschappij in. Daarom zijn de “democraten” zeer bang dat er een “Soedanese” oplossing komt – een alliantie tussen de militairen, die de staat besturen, en de islamisten, die zich met de maatschappij bezig houden. Men zegt dat de voormalige president Chadli, die in januari 1992 door zijn gelijken werd afgezet, dit wel zag zitten.
Maar de kwestie is nooit van de baan geweest. Des te meer omdat het regime zich altijd heeft opgeworpen tot de kampioen, ten minste op het niveau van het officiële discours en officiële daden, van het Arabisme en van de islam.
Het leger, als instelling, heeft totnogtoe zijn opmerkelijke korpsgeest weten te behouden. Men zei dat het op instorten stond na de mokerslagen van de islamistische guerrillero’s in 1993-94. Niets daarvan, integendeel. Deze samenhang kan verrassen omdat het korps verdeeld is door ruzies tussen personen, tussen belangen en clans. Maar als het erop aankomt beslissingen van kapitaal belang voor de toekomst van het land te nemen, dan primeert het “algemeen” belang. Dit belang wordt tijdens geheime “conclaven” vastgelegd door de militaire chefs. En hun beslissingen worden door iedereen tot op de letter uitgevoerd, wat ook de meningsverschillen mogen zijn geweest. Deze praktijk, die tot de jongste gebeurtenissen uiterst zeldzaam was – vóór 1990 waren er slechts vijf conclaven – is gewoonte geworden wegens de omvang van de open crisis, die ontstond naar aanleiding van de annulering van de tweede ronde van de parlementsverkiezingen in januari 1992.
Het is dus het leger dat de gewichtige beslissingen neem en ze uitvoert, zoals dit tot de oorlog tot het uiterste tegen het radicale islamisme. De gecoöpteerde burgers beschikken over autonomie wat betreft het beheer van de administratie, de economie en sociale aangelegenheden. Op het terrein genieten de regering, en vooral de talrijke lokale administratieve tussenniveaus (gemeenten, departementen bv.) sedert de staatsgreep van januari 1992, buitensporig veel macht en straffeloosheid.
Deze ondoorzichtige groep aan de macht, heeft er dus maar weinig belang bij om plaats te ruimen voor een democratie, laat staan een theocratie, omdat er in dat geval rekenschap zou worden gevraagd en de rekening hoog zou kunnen oplopen.
Waarom zijn de Algerijnen er snel bij om het onderscheid te maken tussen de “schijnbare” en de “reële macht”? Omdat ze uit ervaring weten dat de eerste – de drie klassieke machten: de uitvoerende, wetgevende en de gerechtelijke – niet aan de greep van de tweede kan ontsnappen. De president van de republiek is in Algerije altijd de link geweest tussen de twee soorten macht, zonder overigens over veel maneuvreerruimte te beschikken. De nuance, voor de laatste verkiezingen van april 1999, komt erop neer dat het leger, om een minimum aan geloofwaardigheid te kunnen behouden, zich genoodzaakt zag het nieuwe presidentschap aan een burger toe te vertrouwen.
Het beheer van de economische belangen behoort toe aan de “clans” die rond de legertop zweven. Die belangen, die voortvloeien uit de opbrengst van gas en olie, zijn kolossaal. De kwestie van de verdeling van deze belangen – die vooral draait rond de eeuwigdurende commissies die gehaald worden uit de invoer van producten allerhande – conditionneert het “debat”, dat niets te maken heeft met politiek of religie, aan de top van de staat. Overigens, het is dit regime dat de ultra-islamitische familiecode van 1984 heeft doen goedkeuren, dat de islamisten sedert 1996 in de regering heeft gehaald en dat herhaaldelijk heeft onderhandeld met de facties van het “ontbonden” FIS. Dat werpt enig licht op zijn cynisme.
De plunderaars van het regime hebben zich zelfs zeer goed aangepast aan de liberalisering van de buitenlandse handel op aandrang van het Internationaal Muntfonds in 1995: een heel reeks private “import-export”-firma’s verdelen de importmarkt onder elkaar. En opgepast voor degenen die in de verleiding zouden komen hen concurrentie aan te doen. De logica van de clans is: het volhouden en “het maximum bijeenrapen”, zoals Mouloud Hamrouche het zei, de enige Algerijnse minister die geprobeerd heeft de zaken aan te pakken.
Wat nieuw is, is de steeds toenemende hevigheid van de strijd tussen de clans. Die is uitgedraaid op het ontslag van president Liamine Zeroual. Wat er juist is gebeurd blijft onduidelijk. Er doen twee versies de ronde. Volgens de eerste zou Zeroual solidair hebben willen blijven met Mohamed Betchine (zijn “ministerraad” en beste vriend aan hij wie hij zeer verknocht is), die de andere clans zouden hebben willen neerhalen omdat hij zich te gulzig zou hebben getoond en zijn economische macht verder dan voorzien zou hebben willen uitbreiden. De tweede verklaring: Zeroual zou geweigerd hebben zijn zegen
e geven aan het bestand dat werd in 1997 in het geheim werd gesloten tussen de legerstaf en het Islamitisch Heilsleger (AIS, de gewapende, clandestiene arm van het FIS) .
De orkaan Bouteflika
De presidentsverkiezingen waren de aanleiding voor een van de meest interessante campagnes, de eerste in de geschiedenis van het land waarin kandidaten van zeer verscheiden pluimage zich de moeite gaven om naar de meest afgelegen hoeken van het land te gaan om de bevolking te overtuigen van hun goede politieke bedoelingen. Het enige gemeenschappelijke punt tussen alle kandidaten was het feit dat ze zich allen beriepen op de strekking van de “verzoeners”, die een einde wil maken aan het bloedbad in Algerije.
Tegenover Abdelaziz Bouteflika, oud-minister van Buitenlandse Zaken onder het presidentschap van Haouari Boumediene (in de jaren 1970), die door sommige clans van het leger uit zijn 20 jaar durende politieke retraite werd gehaald, stonden zes andere kandidaten. Drie van hen zwaargewcihten: Mouloud Hamrouche (reformistische oud-eerste minister), Hocine Aït-Ahmed (leider van het Front van Socialistische Krachten, dat vooral machtig is in Kabylië, het land van de Berbers) en Ahmed Taleb Ibrahimi (ex-machthebber van het FLN, dikwijls minister onder Boumediene, die dicht bij het FIS staat, dat hem overigens officieel steunde in april).
Deze presidentsverkiezing kon helaas niet verlopen zoals voorzien: de zes tegenstanders van Bouteflika trokken zich terug aan de vooravond van de stembusgang nadat ze hadden vastgesteld dat de kandidaat van de machthebbers al had “geprofiteerd” van fraude tijdens de stemming van de soldaten, politiemannen en andere ambulante lui, die traditioneel drie dagen voor de rest van de bevolking naar de stembus gaan. Bouteflika haalde het dus zonder strijd.
Maar hij liet zich al snel opmerken door zijn werk voor nationale verzoening dat hij uitvoerde met een energie die ontstellend lijkt voor de Algerijnen, die tot dan toe enkel onderworpen waren aan de “hogra” (het misprijzen) van de macht. Begin juli bekrachtigde de Algerijnse Nationale Vergadering met een zeer grote meerderheid het wetsontwerp op de “burgerlijke eendracht”, dat Bouteflika nauw aan het hart ligt. Het debat verliep zonder grote passie want geen enkel parlementslid was tegen de grond van de tekst. Het ging er, kort gezegd, over een juridische dekking te geven aan het bestand dat in september 1997 gesloten was tussen het Algerijnse leger en het AIS.
Daarenboven kregen de andere gewapende groepen de kans om zich op gunstvoorwaarden over te geven: geen sancties voor degenen die geen bloed aan de handen hebben, en strafvermindering voor de anderen. Maar de Algerijnse “raïs” is verder gegaan. Er kwam ook een presidentiële gratie voor de gevangen islamisten zonder bloed aan de handen. Zo kwamen er 2.300 militanten vrij.
Sedert juli hamert de president erop dat hij vrede zal brengen op zijn manier, dit wil zeggen: snel, of dat hij er anders uittrekt. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. Als een stoomwals is hij op de ingeslagen weg voortgegaan. De ene ophefmakende verklaring, die hem tegelijkertijd als arrogant en als een verleider deed overkomen, volgde op de andere. Het is een krachttoer. De lokale politieke klasse keek beduusd naar dit daverend concert van deze solist met de stem van een klok, die de “integristische uitroeiers” uitspeelt tegen de “integristische islamisten”; die meent dat “de stopzetting van het electoraal proces [door het leger in 1992 ] neerkwam op geweld”; die het cijfer van “100.000 doden” in de mond neemt in plaats van dat van 30.000 dat totnogtoe werd toegegeven, en die, terwijl hij het militaire instituut bedankt “voor zijn redding van wat er nog aan geloofwaardigheid van de staat overbleef”, eraan toevoegt dat hij denkt “zoals vele Algerijnen, dat het nationale volksleger alle gebreken vertoont van de legers van de derde wereld”. We zijn ver van het immobilisme van het vorige staatshoofd, generaal Liamine Zeroual. Waar zal Bouteflika ophouden?
Het “Bouteflika-effect” neemt in elk geval aanzienlijke proporties aan. Dat effect is een gevolg van de toon en de inhoud van de vele toespraken die hij begon te houden toen hij besloot zijn “burgerlijke eenheid” in een referendum aan de bevolking voor te leggen. Dat was een gelegenheid voor hem om opnieuw de toer te doen diep in Algerije en daar algemeen entoesiasme te wekken.
Hij hamerde op enkele tema’s:
Algerije. “Algerije staat niet op poten en ik daag om het even wie uit om mij het tegendeel te bewijzen. Het is een verontreinigd moerasgebied. Het moet eerst worden gedraineerd en gereinigd en vervolgens worden bewerkt door integere mannen wat het is in staat om te produceren en een toekomst te verzekeren voor de komende generaties. De staat bevindt zich in een staat van lethargie, corruptie en sociale plagen zijn algemeen verspreid. We zijn een voorbeeld van immoraliteit geworden”.
Corruptie. “Zelfs de autoriteiten erkennen dat de buitenlandse handel, die een staatsmonopolie was, vandaag het monopolie van personen is geworden. De economie is het monopolie geworden van tien of vijftien mensen. Maar men geeft er zich rekenschap van dat men ze niet juridisch kan vervolgen, want ze hebben een wet op maat gemaakt. Er wordt niets gedaan voor de productie, maar alles voor de import, want daar is er bakshish. Duistere milieus zitten achter deze economsiche sabotage.”
Justitie. “De onafhankelijke rechter zou slechts de wet gehoorzamen? Iedereen weet dat hij aan iedereen gehoorzaamt: aan de machtigen van het regime, de familie, de vrienden en de vuilniszak vol geld, maar niet aan de wet.”
Terrorisme. “Het geweld gaat op in een warboel van roverij, van mafiosi, van oneerlijke mensen. Sedert ik aan de macht ben, ben ik tot de conclusie gekomen dat de Algerijnse staat uiterst rot is. Als ik zelf maar twintig jaar oud was geweest, dan was ik misschien in de verleiding gekomen om in het verzet te gaan. Er zijn zulke misbruiken geweest dat de wanhoop tot om het even welke waanzin kon leiden.”
Het leger. “Het heeft de republikeinse staat gered, ook al heeft het dezelfde gebrken van alle legers van de derde wereld. Als de stabiliteit is teruggekeerd, zal het leger opnieuw een professioneel leger worden, zonder meer. Ik ben niet de gijzelaar van de militairen. Ik navigeer tussen verscheidene klippen, ook die in het leger.”
Mensenrechten. “Ik ben bereid te praten met de voorstanders van de mensenrechten. Ik heb zelf een neef, de zoon van mijn broer, die verdwenen is. Helaas zijn er in alle conflicten ,baten en verliezen’, maar het is mijn taak klaarheid te scheppen met de middelen van de staat.”
Pers. “Een slecht gebruikte pen ten dienste van een particulier belang is nog minder te verdragen dan een kalasjnikov en kan evenveel schade aanrichten. De pers is een tegengif tegen de pogingen tot excessen in de uitoefening van de macht.”
De godsdienst. “De godsdienst behoort aan God en het land behoort aan alle Algerijnen. Niemand heeft het recht aan iemand anders te vragen waarom hij een baard of een das draagt. Algerije wordt niet islamistisch. Het wordt ook geen seculiere staat.”
Zoals verwacht, werd het referendum een triomf: met 98,63% “ja”-stemmen en een record-opkomst van 85,06%. Abdelaziz Bouteflika wist dus zijn burgerlijke eendracht erdoor te krijgen zonder pijn. Het is een feit: de nieuwe “raïs” en zijn aanstekelijke redevoeringen die echt klinken, oogsten een succes zonder voorgaande. Inderdaad, nooit was een Algerijnse president erin geslaagd zulke aanhang bij het volk te verwerven. Dat wordt bevestigd door 1001 getuigenissen en ook door de 14.898.709 positieve stembiljetten, ook al werden de cijfers zeker enigszins opgeblazen.
Maar het goede woord volstaat niet. De bevolking , die het slecht heeft, wil daden. Bouteflika weet dat. Hij heeft al gewaarschuwd dat hij niets aan te bieden heeft omdat de schatkist leeg is. Zelfs de eerste etappe van zijn heropbouw, te weten de burgerlijke eendracht, het einde van het geweld, kan niet worden gegarandeerd omdat degenen die tot het einde willen doorgaan niets op hebben met verzoening. De enige concrete (en gewaardeerde) beslissing die werd getroffen is de afzetting van een twintigtal “walis” (de machtige provincieprefecten) in augustus wegens corruptie.
Maar de vraag of Abdelaziz Bouteflika de middelen zal hebben om zijn ambitieuze politiek uit te voeren, blijft nog onbeantwoord. In plaats van frontaal in de aanval te gaan tegen de houders van dubieus verworven goederen, van wie sommigen behoren tot de militair-financiële peetvaders die hem – zij het zonder entoesiasme – hebben gekozen om Liamine Zeroual op te volgen, lijkt Bouteflika te kiezen voor overtuiging, voor gezond verstand en… voor straffeloosheid. Nu hij moreel geëmancipeerd is door de score in zijn referendum, die klinkt als een kaakslag voor de baronnen van het regime, biedt hij nu reeds fiscale amnestie. Op voorwaarde dat de illegaal verworven en daarna geëxporteerde kapitalen – het gaat om tientallen miljarden dollar volgens specialisten – worden teruggebracht naar Algerije en worden geïnvesteerd in het legale economische circuit.
Hoe gaan het leger en de errond zwevende mafiose clans, die de Algerijnen “de reële macht” noemen, reageren? Totnogtoe hebben ze deze meer dan verwacht ondernemende president laten begaan. De president zelf liet verstaan dat hem bepaalde grenzen werden opgelegd. De behandeling van het islamistisch fenomeem is het beste voorbeeld. “Er is geen plaats voor het politiek islamisme”, herhaalt hij sedert enkele weken. “Nooit zullen Abassi Madani en Ali Belhadj (de historische chefs van het FIS) nog aan politiek kunnen doen, want het volk beschouwt ze als verantwoordelijk voor de nationale tragedie”.
Hij heeft overigens wel erkend dat het islamisme “een realiteit” is. Op zijn laatste meeting voor het referendum in Algiers, zei hij: “Ik heb veel sympatie voor de islamistische beweging. Als men geen rode lijn had getrokken voor mij…” Het is moeilijk duidelijker te zijn in de gevaarlijke Algerijnse context. Maar het is ook mogelijk hij zich als een professionele weerhaan heeft gedragen.
Sedert zijn succes in het referendum houdt Bouteflika zich op de vlakte. Er is zelfs nog geen nieuwe regering benoemd. Is dat het gevolg van het feit dat hij beter de hem door “sommigen” gestelde grenzen begint te begrijpen? Hij loopt groot gevaar de Algerijnse massa’s teleur te stellen, die zijn vurige redevoeringen hebben geloofd. Zou het Front van Socialistische Krachten (FFS) gelijk hebben als het zegt dat de president “de man van de militairen” blijft?
Het op stapel gezette werk is immens. De burgerlijke eendracht (halfweg oktober hadden iets meer dan 500 gewapende islamisten, op een totaal van verscheidene duizenden, zich overgegeven), de gezondmaking van de commercieel-financiële zeden (en de grote economische belangen die op het spel staan) zijn de eerste uitdagingen. Abdelaziz Bouteflika verkiest te zwijgen over de democratie en de mensenrechten en dat voorspelt niets goeds. Er zijn in Algerije misschien te veel mensen die er belang bij hebben dat de stabiliteit niet al te snel wordt hersteld.
Baudouin Loos is journalist van Le Soir