Het beste artikel dat ik ooit las over de oorlog in Congo kwam van een Congolese journalist, Antoine Lokongo, en verscheen vorig jaar september in NewAfrican. Hij schreef: “Voor het Congolese volk is deze oorlog een agressie tegen hun land door een coalitie van Uganda, Rwanda en Burundi, gesteund met logistieke en financiële middelen van enige Westerse mogendheden en met de medeplichtigheid van zogenaamde ‘rebellen’ die door het Congolese volk als marionetten beschouwd worden.”
De oorlog was niet het gevolg van fouten door de regering van Kabila. De leiders van Uganda en Rwanda, Museveni en Kagame, meenden, nadat ze Kabila geholpen hadden in 1997 Mobutu te verdrijven, bepaalde claims te kunnen leggen. Zij eisten de uitroeiing van Hutu-milities die in Congo een toevlucht gezocht hadden na de genocide in Rwanda in 1994, maar bovendien wilden met name de Rwandezen belangrijke posities behouden in de Congolese regering en het leger.
Vooral deze laatste eis, waar Kabila uit solidariteit met Rwanda aan voldeed, kreeg vanaf het begin felle kritiek van de Congolese bevolking. Zijn toegeeflijkheid in dit opzicht zou hem dan ook noodlottig worden. De ontevredenheid van Museveni en Kagame over Kabila groeide echter vooral snel nadat bleek dat Kabila niet van plan was aan Uganda en Rwanda interessante mijnbouwconcessies toe te staan. De regering van Kabila was van plan de economie zo in te richten dat de winsten uit hout, goud, diamant en andere grondstoffen van Congolese bodem allereerst aan het herstel van het land en aan de Congolezen zelf ten goede zouden komen. Dit strookte niet met de wensen van Museveni en Kagame. Zij noemden Kabila al gauw ‘onberekenbaar’ en beraamden plannen om hem te verdrijven. “We put him there, we have the right to remove him,” aldus Museveni.
Het breekpunt voor Kabila was de poging tot een moordaanslag op hem door een Rwandese commandant. Kabila nam hierna maatregelen: hij verzocht in juli 1998 alle Rwandese en Ugandese troepen – onder dankzegging voor de verleende hulp – het land te verlaten. Het Congolese volk was tevreden, maar de gevolgen waren verschrikkelijk.
Uganda en Rwanda zijn altijd de protégés geweest van president Clinton en in de ogen van Westerse leiders konden deze twee buurlanden van Congo nauwelijks kwaad doen, tenminste zolang Clinton regeerde. De band tussen de Amerikanen en Uganda en Rwanda is vooral af te lezen aan de militaire steun van Amerika: training van soldaten, het leveren van militaire high-tech uitrusting, wapens en een aantal Amerikaanse militaire bases in de twee landen. Ook de EU steunt Uganda en Rwanda, maar dan vooral met ontwikkelingshulp. Nederland heeft Uganda op de lijst van geprivilegiëerde landen voor overheidssteun en mevrouw Herfkens wilde Rwanda eigenlijk ook op deze lijst plaatsen. Beide landen komen in aanmerking voor internationale schuldverlichting.
Het hoeft dus eigenlijk geen verbazing te wekken dat toen Rwanda en Uganda in augustus 1998 Congo binnenvielen om Kabila te ‘wippen’, er geen enkel protest van Westerse zijde gehoord werd. Men schoof alle verantwoordelijkheid op Kabila en bleef hier in het Westen hardnekkig spreken van een burgeroorlog. De rebellenbewegingen waar sprake van is bestaan echter uit door Uganda en Rwanda bij elkaar geraapte ontevreden Congolezen, oud-mobutisten en Tutsi’s.
De Congolezen noemen hen “collabos”, collaborateurs, die als dekmantel dienen voor de agressie van de twee buurlanden. Kabila kreeg hulp van drie leden van de SADC ( de Southern Africa Developpement Community) Angola, Namibië en Zimbabwe. Zij steunen Congo omdat dit land lid is van de SADC en de SADC-landen een overeenkomst hebben om elkaar bij te staan als een der leden aangevallen wordt. De steun berustte op een verdragsovereenkomst en niet op eigenbelang, zoals hier in het Westen steeds beweerd wordt. Over de belangen die de strijdende partijen in het conflict hebben zullen we later nog spreken.
Eerst nog iets over de verhouding van het Westen tot Rwanda. Madeleine Albright, befaamd om allerlei ondoordachte ophitserij, had een bijzondere voorliefde voor Rwanda. Ze heeft eens gezegd: “Rwanda is de oogappel van de Verenigde Staten.” Westerse leiders en met name de Amerikaanse hebben een zwak voor Rwanda uit schuldbesef. Men liet de Rwandezen in de steek toen daar in 1994 honderdduizenden Tutsi’s en gematigde Hutu’s vermoord werden tijdens de burgeroorlog tussen de militairen van Kagame en het toenmalige Rwandese leger. Maar het is duidelijk dat de steun voor Kagame te ver doorgevoerd is met name als men let op vele moordpartijen die door zijn soldaten onder Congolese burgers zijn uitgevoerd. Volgens de VN zijn 3,5 miljoen Congolezen ten gevolge van de oorlog omgekomen, waarvan 350 000 door militair geweld.
In het SIPRI jaarboek 2000 wordt ingegaan op de militaire uitgaven van Rwanda en Uganda. Beide landen claimen dat hun overheidsbudget niet aangetast wordt door de oorlog die ze in Congo voeren. Zij zeggen dit om de Westerse donoren om de tuin te leiden, want controle op de echte militaire uitgaven van Uganda en Rwanda zijn niet te controleren. Wel is duidelijk geworden uit VN-onderzoek dat ze de laatste jaren exporteurs van bepaalde grondstoffen zijn geworden zoals goud, diamant, coltan (colombo-tantaliet, gebruikt ondermeer voor de vervaardiging van mobiele telefoons) hout, koffie en ivoor, die niet van hun eigen bodem komen, maar uit Congo geroofd zijn. De winst uit deze export besteden ze aan wapenaankoop.
De relatie van Rwanda en Uganda met het Westen zou men zo kunnen weergeven: Westerse wapenhandelaren kopen oude NATO- en Warschaupactwapens op. Privé-luchtvaartondernemingen vervoeren deze wapens naar Rwanda en Uganda. Topmilitairen van deze landen beheersen de goud- en andere mijnen in het Oosten van Congo. Westere bedrijven kopen deze geroofde grondstoffen van de Ugandezen en Rwandezen en met het verkregen geld betalen zij de door het Westen geleverde wapens. Een gesloten kring van verstrengelde wederzijdse belangen tussen de Ugandese en Rwandese elite en de Westerse commercie en een mooi voorbeeld van “de vrije markt” die gepropageerd wordt door het zogenaamde democratische Westen.
Sommige Congolezen vragen zich af of Rwanda en Uganda ooit zullen vertrekken uit Congo. Een ex-rebellenleider vertelde eens dat bij hem de schellen van de ogen gevallen waren toen hij zag hoe de Congolezen vernederd werden door de Rwandezen. Ook zag hij dat de Amerikaanse inlichtingendienst de oorlog-operaties begeleidde vanuit de hoofdstad van Rwanda. Rwanda heeft volgens hem drie belangen bij de oorlog: het annexeren van een deel van Congo, de uitroeiing van genocidairen van 1994 en het exploiteren van Congolese grondstoffen. In Congo dulden de Rwandezen alleen een marionettenregering. Kabila was voor hen onaanvaardbaar. Dat was hij ook voor de Ugandese leider Museveni. Kabila werd door hem als een obstakel gezien voor zijn ambitie om van Uganda de regionale leider van het gebied te maken.
Zimbabwe, dat de kant van Kabila koos, wordt sindsdien door het Westen als een paria behandeld. De financiële steun werd gestopt onder het mom dat Mugabe miljoenen besteedt aan de oorlog in Congo en de Congolese grondstoffen rooft, feiten waarvan men eigenlijk Uganda en Rwanda zou moeten beschuldigen. Want in tegenstelling tot deze twee landen zijn de Zimbabweaanse concessies voor het winnen van kobalt en koper in Zuid-Congo legaal verkregen door een overeenkomst met de regering van Kabila. Het belang van Angola bij de oorlog is vooral de bestrijding van de UNITA-rebellen. Deze worden via Uganda en Rwanda van wapens voorzien, geheel in strijd overigens met het geldende VN-wapenembargo.
De Congolese rebellengroepen zijn afhankelijk van hun Rwandese en Ugandese meesters. In Oost-Congo zijn een aantal zelfverdedigingsgroepen ontstaan, zoals de Mai Mai. Ze vechten vaak samen met de Rwandese Hutu’s tegen het regiem van Kagame. Deze aanwezigheid van Hutu’s werd door Museveni en Kagame gebruikt als alibi om Congo binnen te vallen. Het valt echter te betwijfelen of het bij deze Hutu’s om vroegere genocidairen gaat. Het is eerder zo dat de Hutu’s terug willen naar Rwanda, maar daartoe geen kans krijgen zolang de macht alleen door Tutsi’s uitgeoefend wordt.
De werkelijke oplossing van dit Afrikaanse conflict ligt niet in de uitroeiing van de ene etnische groep door een andere groep. De slachtoffers van weleer, de Tutsi’s, zullen de oorlog nooit winnen als ze doorgaan met hun militaire strijd tegen degenen die ze hun moordenaars noemen. De vrede in Congo kan alleen bereikt worden als Uganda en Rwanda zich terugtrekken en er een verzoening tussen de diverse bevolkingsgroepen ontstaat.
Het fameuze Lusaka-akkoord dat in juli 1999 tussen de strijdende partijen gesloten is, heeft zoals bekend niet tot vrede geleid. Al spoedig hadden de Congolezen door dat de voorwaarden die erin gesteld worden in hun nadeel zijn. Diverse groepen in de Congolese maatschappij voerden er bezwaren tegen aan. In het akkoord wordt namelijk de terugtrekking van vreemde troepen afhankelijk gesteld van een nationale Congolese dialoog. Maar afgezien van de rebellen willen de Congolezen dat de “agressoren” eerst het land verlaten.
De Westerse leiders trokken zich niet veel aan van de wensen van de Congolezen. “Lusaka” werd door hen verwelkomd omdat het akkoord tegemoet kwam aan de “legitieme veiligheidseisen” van Uganda en Rwanda. Alleen Kabila lag volgens hen nog dwars. Maar net zoals alle Congolezen – bahalve dan natuurlijk de rebellen – stond hij op het standpunt dat een vrije, ongecontroleerde dialoog niet mogelijk is in een land dat voor de helft bezet is door buitenlandse legers. Een aantal VN-resoluties eisten overigens ook het onmiddellijke vertrek van Ugandese en Rwandese troepen, waar echter geen gehoor aan werd gegeven. Kabila stemde op het laatst van zijn leven in met de komst van een VN-vredesmacht, die volgens hem de Congolese grenzen moest beschermen tegen illegale grensoverschrijdingen door de buurlanden. Hem werd halsstarrigheid verweten. Echter, zij die met dit verwijt komen vergeten voor het gemak hun eigen belangen en Westerse vooringenomenheid.
Na de moord op Laurent Kabila is zoals bekend een nieuwe start gemaakt met het aantreden van zijn zoon Joseph Kabila. De gesprekken over een interne Congolese dialoog werden onder leiding van de uit Botswana afkomstige bemiddelaar Masire hervat. Op 1 maart werd aangekondigd dat Uganda en Rwanda zich uit Congo terugtrekken in overeenstemming met een resolutie van de VN Veiligheidsraad. Deze terugtrekking stelt echter nog niet veel voor. Beide landen trekken slechts een zeer klein deel van hun leger terug. Rwanda heeft 20.000 man troepen in Congo en Uganda 10.000. Daarvan hebben er nu ongeveer tweeduizend Congo verlaten. Museveni heeft aangekondigd zijn posities te willen behouden in Buta, Bunia en het Rwenzori-gebied. Wat hij er niet bij zegt is dat het hier om gebieden gaat waar de Ugandezen hun gang gaan met plundering van belangrijke grondstoffen. Er zijn nu ongeveer 1500 militairen van de VN-vredesmacht, de MONUC, in Congo aanwezig. Deze militairen, afkomstig uit Senegal, Marokko, Tunesië en Uruquay, dienen ter bescherming van de VN-waarnemers en zijn in enkele grote steden gestationeerd. De Congolese bevolking wordt op geen enkele wijze door deze troepen beschermd. Wat mij vooral schokt is dat er nu een plan is aangenomen dat de buitenlandse troepen pas op 22 februari 2002 met de volledige terugtrekking zullen beginnen. Het einde van de bezetting en plundering van Congo is dus nog ver weg.
(Uitpers, juni 2001)
(*) Nelly Koetsier is lid van de werkgroep Congo-Ned. De werkgroep streeft er naar heldere en objectieve informatie te geven over Congo (ex-Zaire).
http://huizen.dds.nl/~congoned/
Een eerdere versie van dit artikel verscheen in Targets van maart 2001. Voor info over Targets, zie de rubriek Signalement.