Op 10 augustus 2008 heeft president Evo Morales van Bolivia het referendum gewonnen over de vraag of hij en de negen provinciegouverneurs konden aanblijven. Morales, de eerste Indiaanse president van het land, won het vertrouwensreferendum met ruim 63,5 procent van de stemmen, aanzienlijk méér dan de 53,7 procent die hij in december 2005 had behaald bij de presidentsverkiezingen.
De uitslag geeft de president een nieuw mandaat om zijn inspanningen op te drijven ter herverdeling van land en van olie- en gasrijkdommen. Maar ook vier van de zes oppositiegouverneurs wonnen het recht om aan te blijven. De verdeeldheid in het land, vooral in de politieke klasse, blijft dus bestaan. En dreigt snel explosief te worden.
De elites in vier oostelijke provincies, met hun olie- en aardgasrijkdom, blijven met getrokken messen staan tegenover Morales en zijn Movimiento al Socialismo (MAS). Met hun separatistische eisen willen ze niet alleen olie- en aardgasinkomsten in eigen zak houden, ze willen ook loskomen van de hele politiek van Morales’ centrale regering. Die wil een streep trekken onder de neoliberale koers van de voorbije decennia. Voor de rechtse oppositie onder Jorge Quiroga en Ruben Costas is zoiets een aanslag op “de vrijheid”.
De blanke politieke en bedrijfselites die het land van oudsher met of zonder militaire dictaturen regeerden, zagen de verkiezing van Evo Morales tot president in 2005 als een bedreiging voor het behoud van hun privileges. Hun kandidaat was de neoliberaal Jorge Quiroga (ex-IBM, adviseur van IMF en Wereldbank), een beschermeling van ex-dictator Hugo Banzer, die tweemaal president is geweest. Maar Quiroga moest het met 28,6 procent afleggen tegen de 53,7 procent van Morales, een Indiaanse nieuwkomer in de traditioneel blanke machtssalons, en nog wel een activist die zich met wegblokkades had ingezet voor belangen van arme cocaboeren.
De nieuwe situatie bracht de oude elites er in 2006 toe zich te verschansen in de regionale besturen. Die provinciebesturen worden met ijzeren hand geleid door politici die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn met extreemrechts (sommigen zijn ronduit fascistisch of aanhangers van “blanke suprematie”). Als men hun verklaringen zou geloven, dan was Morales een gevaarlijke “linkse” die danst naar de pijpen van de Venezolaanse president Hugo Chavez en van Bolivia een “totalitaire dictatuur” wil maken. Om Morales’ gezag en actiemogelijkheden te beperken, hesen ze de vlag van de “autonomie” voor de provincies, ja zelfs van het separatisme. Dat gebeurde in de provincies Santa Cruz, Tarija, Beni, Pando en Cochabamba, waar de belangrijkste olie- en aardgasrijkdommen zich bevinden.
Hun politieke leiders zijn gouverneur Ruben Costas van Santa Cruz, die racistische taal gebruikte tegen Morales en Chavez (“makak”), en Jorge Quiroga, wiens groepering Podemos het gros omvat van de extreem-rechtse Acción Democrática Nacionalista (ADN) van ex-dictator Hugo Banzer. Santa Cruz is de rijkste provincie en zorgt voor meer dan 30 procent van het bnp). Ook de gouverneurs Mario Cossio van het aardgasrijke Tarija en Ernesto Suarez van Beni hadden zich met autonomie-eisen tegen Morales’ regering gekant.
Voordat Morales aan de macht kwam, hebben dezelfde elites die nu in Santa Cruz en Tarija de vlag van de “autonomie” buitenhangen, altijd enthousiast deelgenomen aan de centrale regeringen. Die voerden toen wel een neoliberale politiek ter verrijking van hun kaste en van buitenlandse banken en bedrijven. Dat iemand als Hugo Banzer, afkomstig uit Santa Cruz, tweemaal president werd (1971-1978 en 1997-2001) is maar een illustratie van het feit dat de elites van Santa Cruz nooit moeite hebben gehad om aan de centrale macht deel te nemen.
Veelzeggend voor de gezindheid bij de rechtse oppositie is de oproep van burgemeester Percy Fernandez van Santa Cruz (hoofdstad van de gelijknamige provincie), vier dagen voor het vertrouwensreferendum: de man riep het leger op om de verkozen regering “meteen ten val te brengen”. In Santa Cruz beloofde gouverneur Ruben Costas na Morales’ zege bij het vertrouwensreferendum dat hij blijft strijden tegen wat hij zei te beschouwen als socialistische tirannie.
De elites in de olie- en aardgasrijke laaglandprovincies proberen hun opinie ervan te overtuigen dat “alles beter zal worden” als de inkomsten van olie en aardgas ter plaatse blijven, in plaats van naar de centrale regering te gaan (de “transfers”). Morales heeft hen erop gewezen dat hun provincies al meer inkomsten hebben gekregen doordat zijn regering de buitenlandse olie- en aardgasfirma’s heeft verplicht om gevoelig méér van hun inkomsten af te staan dan vroeger. Hij wil dat de olie- en aardgasgelden dringend ten goede komen aan de arme Indiaanse hooglanden, en dat ze onder meer aangewend worden ter financiering van pensioenen en onderwijs.
(Uitpers, nr 101, 10de jg., september 2008)