Op 19 april 2007, een dik jaar na het aantreden van Evo Morales als president van Bolivia, heeft het parlement van het erts- en gasrijke Latijns-Amerikaanse land de “nationalisatie” van de olie- en gaswinning goedgekeurd. Die “nationalisatie” betekent geen onteigening van, wel gunstiger contracten met buitenlandse olie- en gasmultinationals. Ze is het pronkstuk waarmee Evo Morales uitpakt om zijn verkiezingsbeloften, en die van zijn Movimiento al Socialismo (MAS), waar te maken.
De voormalige Indiaanse boerenleider kwam op 22 januari 2006 als eerste inheemse president aan de macht, gedragen door massaprotesten tegen de uitverkoop (“privatisering”) van Bolivia’s rijkdommen aan multinationals, en door de hoop dat hij een eind zou maken aan de semi-koloniale overheersing van de blanke minderheid. Maar ook bij zijn aanhang leeft de vraag of Morales’ “nationalisatie zonder onteigening” op de lange termijn voldoende vrucht zal dragen. Tegelijk botst Morales’ poging om de semi-koloniale structuren aan te pakken op verzet in een parlement, waar zijn partij de Kamer beheerst, terwijl de meerderheid in de Senaat bij de oppositie ligt. Die oppositie is vooral geconcentreerd in het relatief rijke oosten, waar een blanke oligarchie het hulpbehoevende Indiaanse hoogland liefst kwijt wil en op afscheiding aanstuurt.
Een jaar na het aantreden van Morales is duidelijk dat Bolivia vorm geeft aan pogingen om zijn grote rijkdommen aan gas, olie en ertsen meer ten goede te laten komen aan de bevolking, die tot de armste ter wereld behoort. Het voorlopige sluitstuk van die pogingen is de goedkeuring door het Boliviaanse Congres (parlement) op 19 april 2007 van de 44 olie- en gascontracten (37 voor exploitatie en 7 voor exploratie) die de regering van president Morales eind oktober had getekend met twaalf multinationals (o.m. het Braziliaanse Petrobras, het Spaans-Argentijnse Repsol-YPF en het Frans-Belgische TotalFinaElf). In november had de oppositie nog verzet aangetekend op formele gronden, maar ditmaal werd de “nationalisatie zonder onteigening” unaniem goedgekeurd. Eind april moesten de nieuwe wetten wel nog officieel worden gemaakt voordat ze van kracht zouden worden onder het nieuwe regime van de in mei 2006 gedecreteerde nationalisaties. Dat decreet, onder de naam “Helden van de Chaco”, bepaalde dat de ondergrondse rijkdommen openbaar bezit zijn, maar erkende dat ontginning en verwerking van olie en gas door privé-bedrijven gebeuren, terwijl de commercialisering via de staatsonderneming YPF (Yacimientos Petroliferos Fiscales de Bolivia) zal geschieden.
Als alles verloopt zoals gepland, zullen de nieuwe contracten het inkomen van de staat sterk verhogen. De olie- en gasinkomsten bijvoorbeeld, zullen van jaarlijks 282 miljoen dollar in de jaren 1998 tot 2002 aanzwellen tot 1,6 miljard dollar. De omgeving van president Morales schat dat die inkomsten in 2010 zullen zijn opgelopen tot 4 miljard dollar. Dat geld moet de regering in staat stellen de beloofde investeringen op sociaal gebied (dispensaria, ziekenhuizen, scholen, riolering, wegen, irrigatie, subsidies voor armeren…) te financieren.
De aanzienlijke vergroting van de royalties die de Boliviaanse staat moet innen vloeit voort uit de nieuwe contracten met multinationals: voortaan zal de opbrengst van gasbedrijven die meer dan 100 miljoen kubieke voet per dag produceren voor 82 procent naar de Boliviaanse staat gaan, terwijl de bedrijven 18 procent mogen incasseren. Dat is net het omgekeerde van wat voordien gold.
Morales en veel aanhangers stellen de nieuwe regeling voor als de vervulling van verkiezingsbeloften, die een poort opent naar effectieve bestrijding van de armoede. Maar critici, ook binnen Morales’ MAS, maken voorbehoud. Zij vragen zich af of de nieuwe regeling op de lange termijn voldoende vruchten kan dragen. Want de olie- en gasrijkdommen worden niet genationaliseerd, de multinationals worden niet onteigend. In de plaats daarvan zijn er nieuwe, voor Bolivia gunstiger, contracten getekend.
Doordat er geen onteigening is gekomen, heeft de heroprichting van de staatsonderneming YPF (Yacimientos Petroliferos Fiscales de Bolivia) weinig kracht: volgens de nieuwe contracten zal YPF geen enkele investering doen, noch risico’s of verantwoordelijkheden dragen. Officieel zal het staatsbedrijf toezicht houden op de ondernemingen die olie- en gas winnen. Of, en welk gewicht het in die functie in de schaal kan leggen is op z’n minst onduidelijk, zeggen de critici. Die wijzen er op dat, door gebrek aan onteigening, YPF geen middelen heeft om op de markt te concurreren. Ze vinden het “prietpraat” dat de regering de nieuwe regeling voorstelt als een “nationalisatie” die ook controle op vaststelling van de prijzen, op productiequota en op bestemming van olie en gas inhoudt. Want, zeggen ze, de wereldmarkt wordt beheerst door de grote oliemultinationals. Bovendien laat de nieuwe regeling ook een achterdeurtje open voor multinationals die zouden besluiten hun bedrijf in Bolivia op te splitsen in kleineren ondernemingen die minder dan 100 miljoen kubieke voet per dag produceren. Die zouden daardoor minder royalties dan de voorziene 82 procent moeten afdragen (50 procent). Tot veler verbazing behoort het reusachtige Exxon tot de “kleine ondernemingen” die minder dan 100 miljoen kubieke voet per dag produceren.
Deze twijfels zorgen ervoor dat Morales rekening moet houden met een politiek angeltje dat nog verrassend kan steken. Want de “nationalisatie zonder onteigening” verschilt weinig of niets van de “nationalisatie” die Morales voorganger, ex-president Carlos Mesa Gisbert, had afgekondigd, en die had bij de bevolking geen genade gevonden. Mesa is na een opstand in mei en juni 2005 verjaagd. Carlos Rojas, de belangrijkste leider van de buurtcomités in de militante en uitgestrekte armenbuurt El Alto bij La Paz, heeft zijn ongenoegen over de “nationalisatie” van Morales al geuit. Het gaat hier gewoon “om de toepassing van de wet op de olie- en gasrijkdommen van de vroegere regring-Mesa”, zei hij, dezelfde Mesa “die is verjaagd door de opstand van de inwoners van El Alto die in mei en juni 2005 op straat zijn gekomen. Want dit is geen nationalisatie, en de sociale bewegingen hebben een nationalisatie geëist die gepaard moest gaan met de inbeslagname van de activa van de multinationals en hun verdrijving uit het land. Wat men ons nu voorstelt is daarentegen een regularisering van de institutionele contracten met de multinationals”.
De aardgasrijkdom van Bolivia wordt op 1.375 miljard kubieke meter geschat. Na die van Venezuela zijn het de tweede grootste reserves in Latijns-Amerika. Sinds de privatiseringen van de jaren 90 zijn er 26 multinationals werkzaam in Bolivia. Brazilië is een van de grootste afnemers.
De “nationalisatie zonder onteigening” die Morales doorvoert moet de staat meer geld in het laatje brengen én de ontevredenheid van de invloedrijke sociale bewegingen over de macht van buitenlandse multinationals sussen. Die ontevredenheid kwam al geregeld tot uitbarsting bij massaprotesten tegen plannen om de watervoorziening te privatiseren (aan multinationals te verkopen) en om via de privatiseringen goedkoop aardgas aan de Verenigde Staten te leveren. De kampioen van die “privatiseringen”, volgens veel Bolivianen een uitverkoop, was Gonzalo Sanchez de Losada, de rijke neoliberaal die president was van 1993 tot 1997, en nog eens van 2002 tot 2003, toen hij door massaprotesten werd verjaagd en naar de Verenigde Staten vluchtte. Het Boliviaans gerecht vroeg in april 2007 het Hooggerechtshof dat het van de Verenigde Staten de uitlevering eist van Sanchez de Losada en van twee van diens ministers (van Defensie en van Olie en Gas). Het drietal verblijft in de Verenigde Staten. Sanchez de Losada wordt door het Boliviaans gerecht beschuldigd van genocide wegens de dood van 63 mensen in oktober 2003 (tijdens de golf van protesten tegen de geplande export van aardgas naar de VS). Zijn ministers worden van medeplichtigheid beschuldigd. President Morales heeft bij herhaling de Amerikaanse regering verweten dat ze niet meewerkt aan de voorbereiding van het proces tegen de ex-president.
Separatisme
Naast de “nationalisatie zonder onteigening” kan ook een andere kwestie op de middellange termijn de regering-Morales in last brengen. Om het land uit de semi-koloniale, door een blanke elite gecontroleerde structuur te halen, en de Indiaanse meerderheid meer aan bod te laten komen, is een grondwetgevende vergadering bijeengeroepen. Maar daar gebeurt alles volgens de oude patronen, gesprekken en akkoordjes onder partijleiders en machtige economische sectoren, zonder dat de massa van de bevolking daarin wordt gekend. Tegelijk tekent er zich een gevaarlijke confrontatie af met de oligarchie in het oostelijke Santa Cruz.
Die oligarchie geldt als de enige sociale kracht die in staat is de MAS-regering van Morales het hoofd te bieden. Een goed deel van haar macht vloeit voort uit de frauduleuze manier waarop ze land verwierf onder de militaire dictaturen. Ze is vooral door de agro-business, maar ook door smokkel en drugshandel rijk geworden. Nu lokken olie en aardgas. Santa Cruz is, mét Tarija, de streek met de grootste rijkdom van olie en aardgas. Vanuit deze conservatieve streek zijn verscheidene staatsgrepen uitgegaan, onder meer die van generaal Hugo Banzer in 1971.
De oligarchie van Santa Cruz is bezig met een “autonomistisch” project dat haar in staat moet stellen de rijkdommen ter plaatse, in eigen handen te houden, en minder of niet te moeten delen met de arme Indiaanse delen van het land op de Altiplano. Tegelijk wil ze met zo’n “autonomie” voorkomen dat de sociale strijd in het land de accumulatie van kapitaal verstoort. “Autonomie” is het eufemisme voor de afscheiding die een groot deel van deze kringen voorstaan. Bij een referendum hierover in 2006 heeft 63 procent van de bevolking van Santa Cruz “autonomie” afgewezen. Sommige waarnemers houden er rekening mee dat het tot een separatistische burgeroorlog komt. Onafhankelijke media hebben melding gemaakt van paramilitaire opleidingskampen in Santa Cruz, met medewerking van Colombiaanse huurlingen.
Gunstig voor Morales is dat veel levensaders van Santa Cruz naar Brazilië lopen, en dat de Braziliaanse regering het separatisme in het Boliviaanse departement volstrekt afwijst. De rol van Brazilië is momenteel belangrijker in Bolivia dan die van de Verenigde Staten. Toch is de Amerikaanse rol niet te onderschatten. Het Washington van George Bush is geen vriend van Morales, die het liever niet had zien verkozen worden. Het destabiliseren van dergelijke minder gewenste regimes is een specialiteit van de Amerikaanse geheime diensten en hun bondgenoten in de politiek en de media. Maar zo’n politiek kan alleen met de steun van de oligarchie in Santa Cruz. Bovendien zou zo’n avontuur moeilijk kunnen slagen zonder de steun van Brazilië.
Morales probeert de lont uit het kruitvat te halen. Een toegeving aan de oligarchie van Santa Cruz was dat hij ermee instemde dat de nieuwe grondwet met een meerderheid van tweederde moet worden goedgekeurd, in plaats van met een gewone meerderheid. Verder kan hij rekenen op de toename van de staatsinkomsten als gevolg van de nieuwe contracten met de olie- en gasmultinationals. Met een deel van dat geld kan hij tegemoet komen aan een van de eisen van de “autonomisten”: dat een aanzienlijk deel van de belastingen die uit Santa Cruz komen naar dat departement terugkeren.
(Uitpers, nr 86, 8ste jg., mei 2007)