De Belgische socialistische partijen, Socialistische Partij Anders (sp.a) en Parti Socialiste (PS), zijn tegen de splitsing van België. Socialisten zijn, althans in theorie, internationalisten, geen nationalisten. Toch is de geschiedenis van het Belgische socialisme er een van spanningen tussen Waalse en Vlaamse partijleden. Spanningen die in 1978 tot de splitsing van de unitaire Belgische Socialistische Partij (BSP) leidden. Harry Van Velthoven beschrijft in zijn boek ‘Bevriende vijanden’ deze jarenlange spanningen die uiteindelijk twee aparte partijen deden ontstaan die ‘amis ennemis’ of bevriende vijanden werden, zoals de toenmalige PS-voorzitter Guy Spitaels het in 1985 zei.
De toenmalige Belgische Werkliedenpartij (BWP) die in 1885 ontstond werd al vlug met drie botsende identificaties geconfronteerd. Om te beginnen was er de socialistische identificatie. Het kapitalisme moest door een socialistische samenleving worden vervangen. Daarvoor was volgens de partij geen revolutie nodig, wel hervormingen. Naarmate de partij vanaf het begin van de twintigste eeuw deel ging uitmaken van het burgerlijke machtssysteem ontstond een Belgische identificatie, die door de Eerste Wereldoorlog nog werd versterkt. Maar over wat voor België zou het gaan? Dankzij de sterke industriële ontwikkeling van Wallonië bekleedde de BWP er een machtspositie, wat in het economisch achtergebleven Vlaanderen geenszins het geval was. Dat gaf aanleiding tot het ontstaan van regionale identificaties, een Waalse en een Vlaamse.
Een belangrijk wapenfeit was de open brief aan de koning die de Waalse socialist Jules Destrée in 1912 schreef. Hierin stelde hij dat er geen Belgisch volk bestond, maar een Vlaams en een Waals volk binnen België. Eerder had hij een oproep gelanceerd voor een onafhankelijk en vrij Wallonië. Op 7 juli 1912 werden tijdens een congres de grondslagen gelegd van een ‘Assemblée wallonne’ die als een Waals parlement moest functioneren. De Vlaamse socialist Camille Huysmans zette zich af tegen de stellingen van Destrée. Hij stelde dat de taalstrijd ook een klassenstrijd was. In Vlaanderen was het Frans immers de taal van een kleine minderheid notabelen die de emancipatie van de kleine burgerij en van het proletariaat altijd had tegengewerkt.
Zonder schroom werd in de schoot van de BWP over ‘rassen’ en ‘stammen’ gesproken. Wie dat nu leest vraagt zich af of het om het N-VA-programma avant la lettre gaat. Vooral de taalwet van 1921, die de gelijkheid van het Nederlands en het Frans beoogde, leidde tot wrijvingen binnen de partij. Van enige tweetaligheid in heel België wilden de meeste Waalse kameraden niet weten. De tweetaligheid van de centrale administraties was voor die Walen onverteerbaar. De Luikse socialist Léon-Eli Troclet verklaarde dat hij de vervlaamsing van de Gentse universiteit minder vreesde dan de vervlaamsing van Wallonië en zijn Henegouwse partijgenoot Louis Piérard vreesde een invasie van ‘flamingantische ratten’ in de centrale besturen. De BWP-parlementsleden stemden communautair over de taalwet: 26 Vlaamse en Brusselse en ook 2 Waalse socialisten stemden voor, terwijl 23 Waalse socialisten tegenstemden.
In 1929 besliste een BWP-congres dat er in België twee volken met eigen kenmerken bestonden. Niet alleen de culturele autonomie werd erkend, maar ook de regionale eentaligheid. Frans was de taal van Wallonië, Nederlands die van Vlaanderen. Rechten van minderheden, zoals de Franstalige minderheid in Vlaanderen, werden geschrapt. In 1932 stemden de socialisten als blok voor de bestuurstaalwet. In ruil voor regionale eentaligheid werd de tweetaligheid van de centrale diensten afgeschaft en werden die taalkundig opgesplitst. De Waalse vrees voor een Vlaamse overheersing nam na de Tweede Wereldoorlog nog toe vanwege de uiteenlopende demografische evolutie in Vlaanderen en Wallonië en het verval van de Waalse zware industrie.
Nationaal socialisme
In 1935 voltrok zich een eerste breuk binnen de BWP. De algemene partijraad knipte de banden door met de in Vlaanderen sterk staande Anti-Oorlogsliga die in 1931 door een zeventigtal Vlaamse socialisten was opgericht. Inmiddels ging de BWP steeds meer de reformistische toer op. De latere partijvoorzitter Hendrik de Man oordeelde dat de BWP zich moest omvormen van een arbeiderspartij tot een nationale volkspartij. De klassenstrijd moest als revolutionaire strategie worden opgegeven. Samen met de Brusselse socialist Paul-Henri Spaak wou hij dat de partij afstand nam van het internationalisme en voor een ‘socialisme national’ koos. Dat dit de vertaling was van het nationaal-socialisme van nazi-Duitsland was voor die reformistische socialisten blijkbaar geen probleem.
Over de in 1938 goedgekeurde taalwet voor het leger, die onder meer de oprichting van eentalige regimenten en divisies en de splitsing van de Militaire School behelsde, waren Vlaamse en Waalse socialisten verdeeld. Ook over de erkenning van het regime van Franco in Spanje heerste onenigheid. Maar na de nederlaag van de Spaanse republiek in januari 1939 ondertekende minister van Buitenlandse Zaken Spaak nog dezelfde maand een verdrag met Franco. Een maand later stemden Vlaamse en Waalse socialisten in de Kamer verdeeld over een wetsvoorstel van drie wallingantische socialisten over een drieledig federalisme.
Nog in 1939 waarschuwde BWP-voorzitter Emile Vandervelde voor de vorming van twee taalvleugels in de partij naar het voorbeeld van de katholieke partij. De Vlaming Hendrik Fayat en de Waal François Van Belle hadden eerder al voor een reorganisatie van de partij in die zin gepleit. Een stap in die richting werd gedaan toen in januari 1939 in de schoot van de BWP twee nieuwe theoretische tijdschriften verschenen: Leiding met Hendrik de Man als hoofdredacteur en La Revue Socialiste waarvan Max Buset de hoofdredacteur werd. Nationaal partijsecretaris August De Block zei toen dat als het zo verder ging, men beter tot de vorming van een Vlaams en Waals blok binnen de partij kon overgaan.
Maar reeds na de Eerste Wereldoorlog groeiden de taalspanningen binnen de partij. Vlaamse socialisten ergerden zich over de dominantie van het Frans in de unitaire partijstructuur. Vlaamse en Waalse arrondissementssecretarissen begonnen apart te vergaderen. Daarna kwamen er gescheiden congressen. Op het Eerste Vlaams Socialistisch Congres in 1937 werd gepleit voor het fundamenteel doortrekken van de tweeledigheid van het land door een grondige aanpassing van de ministeries. Vlaamse socialisten organiseerden in 1938 en 1939 opnieuw Guldensporenherdenkingen. Na het zingen van de Internationale werden die herdenkingen, tegen het advies van het partijbureau in, beëindigd met het zingen van De Vlaamse Leeuw.
In 1938 wilden de Waalse BWP-leden zich op het Eerste Waalse Congres niet tot de bespreking van de eigen culturele, economische en sociale vraagstukken beperken. Ook de Belgische binnen- en buitenlandse politiek moest aan bod komen. Daarop zei Paul-Henri Spaak dat als het Congres gelijk welk onderwerp zou behandelen, ‘dit ons regelrecht naar de splitsing van de partij zal leiden’. Dat belette niet dat federalisme het hoofdthema werd van het Tweede Waalse Congres. Op de Waalse congressen werd voor het gevaar van Vlaams economisch en financieel kolonialisme en imperialisme gewaarschuwd.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de Belgische Werkliedenpartij omgedoopt tot de Belgische Socialistische Partij (BSP). Harry Van Velthoven wijst erop dat de BSP in de eerste naoorlogse regeringen nodig was voor de heropbouw van het land en het verzekeren van de sociale rust, vooral vanwege de angst voor het communisme. Om die rol te spelen moest de partij het ‘bourgeois-kapitalisme’ aanvaarden, zodat de financieel-economische positie van het patronaat vrijwel onaangetast bleef.
Geen plaats voor links
De discussie over de eenheid van de partij en het land bleef ook na de Tweede Wereldoorlog woeden. Een voorstel van de Luikse federatie ten gunste van een Belgisch confederalisme (!) werd op een BSP-congres verworpen, maar een Waals socialistisch congres sprak zich in 1947 uit voor een federalisme met drie. Tijdens de staking van 1960-1961 tegen de Eenheidswet van de regering van Gaston Eyskens, deden de Waalse socialistische vakbondsleden zich veel meer gelden dan de Vlaamse. Er kwam een coördinatiecomité van de regionale afdelingen van het Waalse ABVV, terwijl ook een comité van de Waalse BSP-federaties het licht zag. Een aantal Waalse BSP-parlementairen sloten zich aan bij de in 1961 opgerichte Mouvement Populaire Wallon (MPW).
Op voorstel van BSP-voorzitter Léo Collard keurde een partijcongres in 1963 een ‘Vergelijk van de socialisten’ goed. Dat aanvaardde de economische decentralisering, de oprichting van gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen en de verdere uitwerking van de culturele autonomie via aangepaste cultuurraden. Maar de linkerzijde van de partij kreeg heel wat te slikken: de wet op de ordehandhaving, geen federalisme, geen economische structuurhervormingen en evenmin controle op de holdings. Daarop werd flink kritiek geleverd in de linkse weekbladen La Gauche en Links. In 1964 greep het partijbestuur in: het lidmaatschap van de BSP was niet langer verenigbaar met medewerking aan beide weekbladen of met een leidende functie in de MPW. Het weekblad Links bond in en bleef in de partij. De redactie van La Gauche viel uiteen en het weekblad verdween. Sommige vooraanstaande Waalse socialisten, zoals Cools, Terwagne, Hurez en Glinne bleven in de BSP, terwijl andere, met name Moreau, Massart, Yerna en Mandel, vertrokken.
In 1968 deed zich een nieuwe scheuring voor. De Vlaamse socialisten verlieten de Brusselse BSP-federatie en gingen hun eigen weg onder de naam van Rode Leeuwen. Bij het vertrek van partijvoorzitter Léo Collard eisten de Vlaamse socialisten dat zij de voorzitter mochten leveren, maar dat lukte niet. In 1971 werd besloten twee gelijkwaardige voorzitters aan te stellen. Van Waalse zijde werd dat eerst Edmond Leburton en nadien André Cools, van Vlaamse zijde volgden Jos Van Eynde, Willy Claes en Karel Van Miert elkaar op. De ideologische verschillen tussen Vlaamse en Waalse socialisten deden André Cools besluiten dat er twee socialismen bestonden, waardoor de splitsing van de partij onvermijdelijk werd. In 1978 gebeurde het dan. Samen met de val van de regering Tindemans-II kwam er een einde aan de unitaire BSP. Dat gebeurde in de grootste chaos. De Vlaamse socialisten moesten via de radio vernemen dat André Cools de partij had opgeblazen. Dat gebeurde zonder statutair congres.
De Franstalige PSB werd de PS en liet de B van Belgique vallen. Sinds de jaren zeventig verzuipt de partij in de schandalen en de voorbije dertig jaar werd ze gehalveerd. De Nederlandstalige BSP werd de SP en tijdens het voorzitterschap van Patrick Janssens werd het sp.a. Die letter a staat voor anders, maar wat dat precies betekent is een raadsel. Voortgaande op de politieke lijn van de sp.a mogen we zeggen dat de a staat voor alles behalve socialisme. Momenteel is de sp.a op sterven na dood. Beide socialistische partijen zijn helemaal de liberale toer opgegaan en namen deel aan de opeenvolgende besparingsregeringen. Toen de socialistische voorman Louis Tobback enkele jaren geleden tijdens een tv-programma werd gevraagd wat socialist zijn voor hem betekent, antwoordde hij: ‘Verontwaardigd zijn’. En dat was het. Dat is goed nieuws voor de socialisten, want dat betekent dat er 7,7 miljard socialisten op aarde rondlopen. Iedereen is immers vroeg of laat wel eens verontwaardigd.