De ‘internationale gemeenschap’ verheugt zich over het « democratisch succes van de verkiezingen en de politieke maturiteit van de Congolezen ». Bij het bekend maken van de uitslag ging de presidentiële garde echter in de clinch met die van Bemba. Bemba’s residentie werd gebombardeerd terwijl de vice-president er 14 ambassadeurs ontving van het Internationaal Begeleidingscomité van de Transitie (CIAT).
Hoe kan in dergelijke omstandigheden een tweede verkiezingsronde worden opgezet die transparant en democratisch verloopt? Hoe kan daaruit een regering voortvloeien die sociaal en economisch doeltreffend zal werken? Vooral ook omdat bepaalde regio’s van Congo door buitenlandse troepen bezet blijven, waar het geweld tegen de bevolking, de verkrachtingen en plunderingen verder gaan.
De huidige chaos is het rechtstreeks gevolg van de greep die ondernemingen en multinationals op de rijkdom van Congo hebben via het beheer van het CIAT. Is het CIAT erop uit om deze georganiseerde chaos te verlengen ter eigener voordeel en dat van haar opdrachtgevers?
Even terugblikken
Het Congolese volk is fundamenteel een vreedzaam volk. Congo heeft nooit een ander land aangevallen en onderhoudt nog steeds goede relaties met de buren. Jammer genoeg heeft het land sinds 1996 met een moorddadige oorlog te kampen die voornamelijk door Rwanda is gevoed, maar ook door Oeganda en Burundi. Deze oorlog heeft zich over geheel Centraal Afrika verspreid. Deze ramp komt boven op het onheil dat de Mobutudictatuur gedurende dertig jaar veroorzaakte en de bevolking en het land op schandalige wijze heeft verarmd, ten voordele van multinationale ondernemingen en malafide leiders.
Het rijk van Mobutu is in mei 1997 in elkaar gestort toen de opstandelingen van Laurent-Désiré Kabila met de steun van Rwanda en Oeganda de controle namen over de hoofdstad Kinshasa. Eind 1998 probeerde de president zich van zijn hinderlijke Rwandese broodheren te ontdoen, waardoor het vuur in de pan sloeg. Bij deze nieuwe oorlog waren tot negen Afrikaanse staten betrokken en een goed tiental gewapende rebellengroepen. Deze oorlog werd de eerste Afrikaanse oorlog genoemd.
Nadat hun luchtaanval op Kinshasa mislukte door toedoen van het Angolees leger, bezetten de Rwandese troepen de Kivustreek. Om zijn aanwezigheid in Oost-Congo te verdoezelen creëerde Rwanda de eerste anti-Kabila rebellengroep, de ‘Rassemblement Congolais pour la Démocratie’ (RCD). In november 1998 kondigde Bemba de oprichting aan van de Mouvement de Libération du Congo (MLC) die het noorden van het land innam en militaire steun kreeg van Oeganda. De Democratische Republiek Congo geraakte aldus opgedeeld in invloedszones die door soms samenwerkende en soms rivaliserende rebellenbewegingen – de voornaamste twee waren RCD en MLC onder voogdij van Kigali en Kampala – worden gecontroleerd.
Hierop volgde een tragische bezettingsperiode vol onzekerheid waarin het grootste deel van Congo ten prooi viel aan rebellengroepen. De Congolese bevolking was het slachtoffer van allerlei soorten geweld, systematische verkrachtingen, plunderingen van de rijkdom van het land, en bloedbaden waar miljoenen burgers bij betrokken waren en nog zijn.
Tijdens de jaren 1990, onder het presidentschap van Clinton in de Verenigde Staten, werden de multinationals veel actiever om in Afrika op gelijk welke manier petroleum- en grondstofontginningen te verwerven. Congo is daar bij de eerste keuze, want het is het gebied met de grootste rijkdommen.
Akkoorden
Van 1999 tot 2003 werd onder impuls van de ‘internationale gemeenschap’ een reeks vredesakkoorden gesloten tussen de oorlogvoerende partijen: van Lusaka (Zambia), Pretoria (Zuid-Afrika), over Addis Abeba (Ethiopië) en Gaborone (Botswana) tot Sun City (Zuid-Afrika). 17 december 2002 werd inderdaad het globaal en inclusief akkoord van Sun City getekend, dat op 30 juni 2003 een onuitgegeven politiek systeem installeerde met een president, vier vice-presidenten en 60 ministers (het zogenaamde 1+4+60 systeem). Tevens werd besloten om de rebellengroepen te integreren in het nationale leger.
De ‘internationale gemeenschap’ heeft tijdens de onderhandelingen niets beter kunnen bedenken dan de krijgsheren in een barok politiek geheel bijeen te brengen dat onder nauwe controle van het CIAT staat. Dit Begeleidingscomité van de Transitie is zelf tot een heuse instelling uitgegroeid met als voorzitter de voormalige ambassadeur van de Verenigde Staten, dhr Swing. Het is ook tijdens deze onderhandelingen dat werd overeengekomen om een VN troepenmacht te installeren in Congo, onder leiding van dezelfde VS ex-ambassadeur Swing, om er de veiligheid te garanderen.
Maar de rebellen werden niet ontwapend en dus kwam er geen einde aan de bloedbaden, terwijl de 17000 militairen van MONUC eerder toeschouwers of vakantiegangers lijken te zijn. Ondanks een omvangrijk budget van 2,6 miljoen dollar per dag, en ondanks een indrukwekkende logistiek, heeft MONUC sinds haar installering in november 1999 geen enkel van de 4 hoofdopdrachten ten volle kunnen uitvoeren. Het ging om alle partijen het staakt-het-vuren te doen naleven en om de buitenlandse troepen te doen vertrekken. Er zou een ontwapening plaats grijpen en een vrijwillige repatriëring van buitenlandse gewapende groepen. De humanitaire bijstand zou worden bevorderd net zoals het respect voor rechten van de mens, van de vrouw en het kind.
Het is in een dergelijke onzekere en surrealistische context dat er verkiezingen voor het presidentschap en het parlement werden gehouden. Ze stonden onder hoog toezicht van het CIAT, dat door sommigen ervan beschuldigd wordt in Centraal Afrika een ultraliberaal neokolonialisme te willen installeren ten voordele van de multinationals. Velen betwijfelen openlijk de onpartijdigheid van een internationaal comité dat is samengesteld uit de vroegere koloniale metropolen met immense economische belangen in Congo.
Na de eerste ronde van deze verkiezingen begonnen de Congolezen te hopen dat het ergste nu voorbij zou zijn. Maar dat was zonder de oorlogsreflex van hun leiders gerekend. Inderdaad van 20 tot 22 augustus 2006 hadden er bloedige militaire confrontaties plaats in de hoofdstad Kinshasa tussen de presidentiële garde van Kabila en de garde die over de veiligheid van vice-president Bemba moet waken. Zoals reeds gezegd zijn het deze twee tenoren die de tweede rond betwisten.
Een chaotische transitie
Dergelijke botsingen met talrijke slachtoffers tonen de kwetsbaarheid van het huidige proces aan. Ze vinden hun oorsprong in de vele mankementen van de transitie. De lange overgangsperiode is er niet in geslaagd een nationale verzoening te verankeren, ze heeft het land geen juridisch apparaat de naam waardig gegeven, en nog minder een nieuw geïntegreerd en geherstructureerd leger. De ambtenaren werden niet betaald en de gruwelijkheden tegen de burgerbevolking bleven doorgaan, voornamelijk in het oosten van het land. De VN hebben het over 30000 doden per maand. De vrede blijft nog altijd uit.
Het akkoord van Sun City had 5 instellingen ter ondersteuning van de democratie voorzien om het transitieproces te doen lukken. Twee belangrijke commissies hebben nooit echt gefunctioneerd. We hebben het hier over de Waarheids- en Verzoeningscommissie en over de Ethische Commissie voor de strijd tegen de corruptie.
Daar staat tegenover dat de transitie verworden is tot een race ter persoonlijke verrijking van de politieke leiders en ter herbewapening van hun respectieve milities. Dit alles onder het oog van de Monuc en ondanks het wapenembargo voor Congo, dat precies door de VN-missie en het CIAT moest worden gecontroleerd. In de plaats daarvan bejubelen beide instellingen hun eigen ‘exploot’, zijnde de realisatie van de eerste democratische verkiezingen sinds 40 jaar in een land met een oppervlakte zo groot als West-Europa en zonder wegeninfrastructuur.
Dit eerste deel van de verkiezingen in DRCongo heeft de Europese Commissie zo’n slordige 400 miljoen euro gekost. Ondanks deze enorme kost voor de Europese belastingbetaler is het risico groot dat de geschiedenis zich zal herhalen indien sommigen niet hun volle verantwoordelijkheid opnemen.
Na de moorddadige confrontatie in Kinshasa kwam de CIAT- en Monuc-baas niet verder dan de uitspraak dat hij « rekende op de goede wel van Kabila en Bemba » om het verhitte klimaat te koelen en de veiligheid te herstellen. Deze nauwelijks verhulde bekentenis van onmacht laat bij de Congolezen een bittere smaak na. De laatste weken hadden ze immers de Eufor-troepen de spierballen zien rollen en horen verklaren dat de « herrieschoppers de Eufor-troepen op hun weg zullen vinden ». Sommigen vragen zich openlijk af waar deze ervaren en goed uitgeruste troepen van Eufor waren gedurende de 3 dagen van gewapend treffen met zware wapens in de Congolese hoofdstad.
Westerse bevoogding gaat door
Tijdens een wekelijkse persontmoeting van MONUC op 9 september werd aan dhr Swing de vraag gesteld hoe lang MONUC nog in Congo zou blijven na de installatie van de nieuwe instellingen. De Amerikaan Swing legde uit dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen het « einde van de transitie en opdrachten van de transitie ». Hij stelde dat de transitie zou beëindigd worden door het aanstellen van de verkozen president, maar dat de opdrachten van de transitie verder gezet moeten worden, omdat ze nog voor minstens veertig procent niet zijn afgewerkt. Zo moet er nog veel gebeuren om een nieuw leger te vormen, een nieuwe politie. Er zouden minstens nog 9000 « buitenlandse elementen » aanwezig zijn in het oosten van het land. Verder blijven er nog de problemen van de ontmijning en het herstel van de staatsautoriteit over het ganse grondgebied.
Bij deze opsomming van de nog openstaande taken en opdrachten van MONUC, rijst uiteraard onmiddellijk de vraag wat ze in haar zes jaren aanwezigheid dan wel heeft verwezenlijkt. We hoeven hier ook niet uit te leggen dat deze uitspraken van dhr Swing heel wat Congolezen sprakeloos deed worden? Velen hadden immers gehoopt hadden dat de periode na de verkiezingen een totaal andere zou zijn dan die voor de verkiezingen, en dat met de nieuwe verkozen instellingen Congo zijn volle soevereiniteit zou terugwinnen.
Swing en de baas van de Belgische diplomatie, zitten daarmee op dezelfde lijn, toen minister De Gucht tijdens de «diplomatieke dagen van België» pleitte voor het opzetten van een opvolgingsmechanisme van de posttransitie in Congo om de heropbouw van het land en de instellingen te begeleiden. De Belgische minister van buitenlandse zaken meent dat zelfs met democratisch verkozen instellingen Congo een kwetsbare staat blijft, die van de internationale gemeenschap een ernstige betrokkenheid na de verkiezingen blijft vereisen.
Net zoals zijn uitspraken van 2004 – toen De Gucht na een bezoek aan het land meldde dat hij weinig Congolese politieke verantwoordelijken had ontmoet die hem een overtuigende indruk hadden nagelaten – hebben ook deze woorden heel wat commentaar uitgelokt zowel in België als in Congo.
Sommigen menen dat de minister een beetje te vrank heeft gesproken en er valt hem niks anders te verwijten dan het abrupte karakter van zijn uitspraken. Anderen geloven dat De Gucht slechts luidop heeft gezegd wat al maanden in de ambassades wordt besproken. Zo stelt de Libre Belgique in haar commentaar van 5 september 2006 dat de minister naar een mechanisme zoekt om de feitelijke voogdij over het land vanwege de internationale gemeenschap te kunnen verlengen.
Verwonderlijk genoeg heerst er bij de Congolese politieke elite een totale berusting en gelatenheid. Maar hoe zou dat anders kunnen als we weten dat de staatsfinancies van Congo voor de helft van de internationale hulp komen? De gevende hand staat toch altijd boven de krijgende hand? Napoleon verklaarde reeds dat indien een regering van bankiers afhangt voor z’n financies, het de bankiers zijn die de controle hebben en niet de regering. Napoleon meende dat bankiers uitsluitend winstbejag kennen. De onafhankelijkheid en soevereiniteit van een staat zijn onverenigbaar met de politiek van de eeuwig uitgestoken hand.
In de ogen van de multinationale ondernemingen en van bepaalde Westerse politieke leiders is Congo slechts een immense grondstoffenvoorraad, en dus mag dit gebied niet overgelaten worden aan de onervaren Congolezen. En hoe schokkend de idee op zich ook kan zijn, het voogdijschap loopt gewoon verder ondanks de verkiezingen. Dergelijk neokolonialisme is uiteraard niet nieuw. Vormt ze niet het gewilde resultaat van de Pretoria-akkoorden? Journalist en communicatiewetenschapper Emmanuel Nashi schreef in dit verband het volgende: « Dergelijke machine draagt het zand mee dat haar raderwerk kan blokkeren. Het staat vast dat we morgen zullen vaststellen dat het een mislukking is. Dan zullen de experten het hebben over de incapabele Congolezen, sommigen zullen Congo soeverein willen laten worden, anderen zullen vragen om bepaalde provincies onder het beheer van de buurlanden te plaatsen die ze vandaag al bezetten. Het is nochtans zonneklaar dat dit Pretoria-akkoord reeds het « onder-voogdij-plaatsen » geprogrammeerd heeft. Met een bijkomende bijzonderheid dat deze keer de Congolese politici ingeschakeld zijn in het opdelen van hun land. »
Het kan anders
Nochtans is de ondergang van Congo niet onvermijdelijk. De huidige aanloop naar het failliet en de afbraak die door Congo’s vijanden worden gehoopt, kan een halt worden toegeroepen door de toekomstige leiders van dit land. Op voorwaarde echter dat ze zich prioritair inzetten om vrede en veiligheid te bewerkstelligen, maar ook een betere welvaart voor hun medeburgers. Zo moet de financiële afhankelijkheid van Congo ten opzichte van de Westerse bankiers worden beëindigd. Er moet geïnvesteerd worden in eerlijke handel en relaties met andere landen. Dit moet dan definitief de onbegrijpelijke tegenstelling opheffen dat Congo een rijk land is maar dat de Congolezen zeer arme mensen zijn.
Dat vereist natuurlijk een politieke klasse die van haar land en volk houdt, en bijgevolg de belangen van deze Congolezen boven die van het Westen en de multinationals plaatst, door zich in te schrijven in een perspectief van een evenwichtig partnerschap.
J. Verstappen en J. Zalugurha werken samen in Rencontres pour la Paix
(Uitpers, nr.79, 8ste jg., oktober 2006)