In Berlijn is een stukje geschiedenis geschreven. In de stad waar de muur nooit echt gevallen is, zetelt sinds kort een ‘rood-dieprode’ coalitie. De torenhoge schuldenlast waarmee de stadsstaat kampt vormt een even torenhoge uitdaging voor de coalitie van sociaal-democraten (SPD) en de democratisch socialisten (PDS). Voor deze laatste partij komt het er vooral op aan de politieke ambities te verzoenen met de consequent linkse koers die een groot deel van de achterban wil blijven varen.
De deelstaatverkiezingen van 21 oktober 2001 veroorzaakten een kleine aardverschuiving. De christen-democratische CDU moest een verlies incasseren van 17 procent (van 40 naar 23,8 procent). Berlijn werd tien jaar lang geregeerd door een ‘Grote Coalitie’ van de conservatieve CDU met de SPD, geleid door de CDU’er Eberhard Diepgen. Deze werd al in juni weggestemd door een verbond van Groenen, SPD en PDS na een meningsverschil over het aanpakken van de financiële crisis waarin Berlijn verzeild was geraakt en waarvoor de door financiële schandalen geteisterde CDU verantwoordelijk werd geacht. Klaus Wowereit, die door zijn ‘outing’ voor zijn homoseksualiteit op slag een nationale beroemdheid werd, nam tijdelijk het roer over met een rood-groen minderheidskabinet en de gedoogsteun van PDS. Blijkbaar heeft hij velen overtuigd: zijn SPD won 29,7 procent van de stemmen (een stijging van 7,3 procent) en werd daarmee de grootste partij.
Andere overwinnaar is de nog altijd ‘ex-communistisch’ genoemde PDS die onder leiding van Gregor Gysi een mooie klim maakte van 5 procent (van 17,7 naar 22,6 procent) en zich daarmee quasi ‘incontournable’ maakte.
Al gauw bleek dat een zogenaamde ‘verkeerslichtencoalitie’ (sociaal-democraten, liberalen en groenen) met vier stemmen op overschot geen haalbare kaart was. De liberale FDP had zeer overtuigend haar rentree gemaakt door het slechte resultaat van 2,2 procent in 1999 meer dan te verviervoudigen en groter te worden dan de Groenen. Dat zorgde wellicht vanuit SPD-oogpunt voor teveel moeilijk te slikken klassieke liberale eisen.
Bondskanselier Gerhard Schröder, heeft uiteindelijk na vier weken vruchteloos onderhandelen geordonneerd dat dan maar eens iets moest geprobeerd worden met de nog altijd verguisde ex-communisten, hoewel hij zo’n scenario eerder duidelijk afkeurde. Na twee weken was de knoop voor een SPD-PDS coalitie doorgehakt en werd begin dit jaar het bestuursakkoord gepubliceerd. Na Mecklenburg-Vorpommern (ook met de SPD) is Berlijn nu de tweede deelstaat met de PDS in de coalitie en dat is lang geen evidentie. Voor de SPD was samengaan met de opvolger van de SED (Socialistische Eenheidspartij van Duitsland in de voormalige DDR of Duitse Democratische Republiek) een absoluut taboe. In Duitsland heerst al zeer lang een diepgeworteld wantrouwen tussen sociaal-democraten en communisten. Van de naoorlogse SPD-partijvoorzitter, Kurt Schumacher (1946 tot 1952) stamt nog de uitspraak dat de communisten “roodgeverfde nationaal-socialisten” zijn. En voor vele SPD-ers is de PDS nog steeds een nest van “Altstalinisten” (oud-stalinisten).
Binnen de PDS beseffen ze dat. Om ‘salonfähig’ te worden en met het oog op een machtsdeelname in Berlijn hebben ze dan ook in het voorjaar van 2001 enkele demarches gedaan richting SPD. Eerst was er de verontschuldiging van de PDS voor de opgedrongen fusie in 1946 van de SPD en de Communistische Partij onder de nieuwe SED. Dat gebeurde onder het mom van de hereniging van de Duitse Arbeidersklasse, maar achteraf is gebleken dat de SPD-ers nooit ernstig werden genomen en zelfs moeilijkheden kregen met mensen als Ulbricht en Honecker. Twee maanden later, in juli vorig jaar, kwam de PDS met een tweede pakket verontschuldigingen aandraven. Het partijbestuur van de PDS veroordeelde bijna unaniem de bouw van de muur in 1961: “Een staat die zijn bevolking opsluit is noch democratisch, noch socialistisch. De bouw van de muur was het in beton gegoten bewijs dat het stalinistische systeem van het socialisme in de toenmalige DDR veel minder waard was dan het toen bestaande reële kapitalisme in de Bondsrepubliek”. Een mea culpa dat duidelijk de SPD verder moest doen verleiden en tegelijk in verdekte termen de definitieve omarming betekende van het vrije marktsysteem, wat wellicht bij een aantal mensen aan de basis voor het nodige wenkbrauwengefrons zal gezorgd hebben.
Voor de SPD was er uiteindelijk weinig keuze. De PDS was op een paar procent gestrand van een absolute meerderheid in het oostelijke deel van de stad en nog maar eens negeren zou de bevolking daar zeer zuur zijn opgebroken en bevestigen dat de ‘ossi’s’ maar tweederangsburgers zijn.
Een en ander was blijkbaar voldoende om toegelaten te worden in de deelstaatregering. Tegelijk liet Bondskanselier Schröder duidelijk verstaan dat de PDS er niet moest aan denken om ook maar te durven dromen van regeringsdeelname op nationaal niveau. Daar blijft het taboe onverkort gelden en de muur stevig rechtstaan. De gebeurtenissen van 11 september gooiden immers bijna roet in het eten van de Berlijnse PDS-strategie. De PDS hield consequent vast aan elk verzet tegen de oorlog in Afghanistan en stond daarmee lijnrecht tegenover de politiek van de tandem Schröder-Fischer. In elk geval wordt de PDS-houding nu vertaald als ‘(nog?) niet salonfähig op nationaal niveau’.
De kans dat de laatste demarches van de PDS en de deelname in de Berlijnse regering nog voor opwaaiend stof zullen zorgen is niet denkbeeldig. Eerst en vooral is de vraag in hoeverre de PDS nog wil plooien in de richting van de Sociaal-democraten en zullen we maar zeggen de electorale ‘markt’ in het westen van Duitsland. Berlijn heeft in elk geval voor groeiende ambities gezorgd bij de PDS-leiding, die bij monde van partijleidster Gabi Zimmer luidop hoopt op een score van negen procent bij de volgende bondsdagverkiezingen. In het bestuursakkoord staan een paar zinnetjes die de linkervleugel van de PDS niet gerust zullen stemmen, zoals de nadruk op de “bijzondere verplichting van Berlijn tegenover de Bond en een Bondsvriendelijke houding”. Het bestuursakkoord heeft het ook onverholen over Berlijn dat ingebed ligt in de “westelijke waardengemeenschap” en dat “behoort tot de Verenigde naties en het Noord-Atlantische Verbond” (de NAVO, nvdr). Op zijn zachtst gezegd is de tekst zeer dubbelzinnig in vergelijking met het anti-oorlogs en anti-NAVO-standpunt dat de PDS traditioneel vertolkt.
Ten tweede zal de PDS nu ook geëvalueerd worden op zijn regeringsdeelname met voor de eigen achterban zeer gevoelige dossiers. Hoe gaat de Berlijnse coalitie bijvoorbeeld de schuldenlast van om en bij 40 miljard Euro (een vierde van het staatshuishouden) aanpakken? Dat de coalitie op een “sociaal rechtvaardige en toekomstgerichte” manier wil saneren doet hier en daar vrezen dat het om een handig verpakt eufemisme gaat voor “Grausamkeiten”.
Voorlopig speelt Gregor Gysi op het historische feit dat de Oost-Duitsers eindelijk kunnen rekenen op politieke erkenning. In Berlijn heeft hij uitdrukkelijk de symboolwaarde van de rood-dieprode coalitie opgevoerd en uitgelegd als uiting van Eenheid in de ooit opgedeelde frontstad. Met zijn waarschuwing dat “wie geen coalitie met ons aangaat, afziet van de innerlijke eenheid van de stad en daarmee een splitsingsbesluit neemt”, kreeg hij in elk geval de instemming van een groot deel van de Duitse commentatoren.
Berlijn kan dus een springplank zijn naar een andere Duitse republiek of… het begin van een grote PDS-bocht.
(Uitpers, februari 2001)