In de voorbije weken kwam het Belgische aandeel in de internationale wapenhandel en -productie enkele keren in het nieuws in verband met Nepal en Tanzania. Minder bekend is dat ook in de Filippijnen de controverse rond Belgische wapenleveringen opnieuw is opgelaaid. Het zijn stuk voor stuk illustraties van het feit dat de commerciële belangen van de wapenproducenten prioriteit krijgen over de mensenrechten.
Sinds ongeveer twee jaar is de wapenhandel een regionale bevoegdheid geworden. Concreet betekent dit, dat niet meer de federale overheid, maar de gewesten de uitvoervergunningen voor wapens goedkeuren en afleveren. De regionalisering van de wapenhandel was een rechtstreeks gevolg van de commotie ontstaan in 2002, toen bekend werd dat de Luikse munitiefabriek FN Herstal 5500 minimi-geweren aan de “prille democratie” Nepal zou leveren. Deze situatie is uniek: In geen enkele andere federale staat is de wapenexport een regionale bevoegdheid.
Dat de materie niet onder Buitenlandse Zaken ressorteert lijkt te impliceren dat de wetswijziging vooral de regionale economische belangen moet dienen. Vanuit het oogpunt van de wapenindustrie betekende de regionalisering effectief een stap vooruit.
De wapenfabriek FN Herstal is bijvoorbeeld eigendom van de Waalse overheid, net zoals Barco via de GIMV deels eigendom is van het Vlaams Gewest. Dit beteken dus dat de gewesten licenties mogen afleveren voor hun eigen industrie. Omdat er aan Franstalige zijde grote economische belangen vasthangen aan de wapenindustrie (waaronder vele jobs), is de maatschappelijke oppositie daar traditioneel minder fel. Vlaamse vredesbewegingen en andere actoren in de Vlaamse civiele maatschappij kunnen geen druk uitoefenen op de Waalse besluitvorming.
Een recent voorbeeld is de geplande bouw van een wapenfabriek in Tanzania door New Lachaussée, een land te midden van conflictgebieden dat dient als draaischijf voor illegale wapens. Waals minister van Internationale Betrekkingen Simonet (CdH) keurde de exportlicentie voor munitiemachines zonder blikken of blozen goed. De federale politiek ten opzichte van de Grote Meren regio wordt op die manier ondermijnd, tot grote verontwaardiging van een deel van de Franstalige en Vlaamse politieke wereld en publieke opinie.
Wettelijk gezien valt aan de beslissing niet te tornen. Er bestaat aan Vlaamse en federale kant geen enkele manier om rechtstreekse politieke invloed uit te oefenen op de bevoegde Waalse beleidsmakers of parlementsleden. De uitzonderlijk sterke afkeuring van federaal minister van Buitenlandse Zaken De Gucht en premier Verhofstadt sterkten de eis van internationale groepen, zoals Amnesty International en het Internationaal Actienetwerk tegen de verspreiding van lichte wapens (IANSA), tot intrekking van de licentie. Maar of dit enige invloed zal hebben op de beslissingen van het Waalse gewest is te betwijfelen.
Wie dacht dat de wapenwetgeving na een regionalisering dan toch ten minste in Vlaanderen strenger en transparanter zou worden, komt ook bedrogen uit. Eén van de oudste eisen van de brede vredesbeweging is een grotere doorzichtigheid van de informatie over wapenhandel. Maar ook in Vlaanderen wordt nog steeds geen lijst gepubliceerd van welke wapens naar welke landen gaan. Het halfjaarlijkse wapenrapport van de Vlaamse regering (van 6 december 2004) geeft slechts uitvoercijfers per land in zeer breed omschreven categorieën. Vlaanderen exporteert voornamelijk hoogtechnologische componenten van wapensystemen zoals elektronische en optische systemen, radars en communicatiesystemen (bvb. beeldschermen van Barco of nachtkijkers van OIP). De regio Vlaanderen voerde vorig jaar voor meer dan een half miljoen euro wapensystemen uit in de categorie ‘andere’. Bovendien geeft het Vlaams rapport onvoldoende informatie over de eindgebruikers van de Vlaamse wapensystemen. Aan wie verkoopt de buitenlandse industrieel zijn eindproduct waarin Vlaamse onderdelen zitten? Een degelijke controle is pas mogelijk als deze informatie toegevoegd wordt aan het wapenrapport.
De regionalisering staat voor de wapenindustrie dus gelijk aan een versoepeling van de regelgeving. Zeker in combinatie met de uitzonderingsregel (ingevoerd in 2004), waardoor de criteria voor een licentielevering kunnen worden geïnterpreteerd in het licht van de politieke toestand van het bestemde land (bvb. leveringen toestaan aan “prille democratieën” die een gewapende rebellie bestrijden). De mogelijkheid tot politieke interpretatie staat voorlopig alleen maar ten dienste van de commerciële belangen van onze wapenproducenten. Het stelt hen in staat om te leveren aan op zijn minst ‘bedenkelijke’ regimes. De concretisering van een beleid op basis van politieke en mensenrechterlijke overwegingen blijft ondergeschikt.
Naast de Nepal-zaak en de discussie rond Tanzania wordt deze stelling bewezen door een recente uitvoerdeal naar de Filippijnen. FN Herstal tekende een contract met de Filippijnse regering voor een levering van 1700 minimi machinegeweren. Rond het contract woedt een controverse in de Filippijnen omdat het land een eerste levering van 402 geweren dubbel zo duur betaalde als de Verenigde Staten. Maar afgezien van de mogelijke corruptie kunnen ook morele vragen gesteld worden over deze contracten.
Op de Filippijnen zijn de regeringstroepen verwikkeld in niet minder dan drie verschillende gewapende conflicten. Filippijnse en internationale mensenrechtenorganisaties melden daarbij grove schendingen van de mensenrechten. Moslimrebellen en de communistische guerrilla worden door het Filippijnse leger met de harde hand bestreden. Onderhandelingen worden niet als een reële optie beschouwd. Bij verschillende militaire offensieven werden duizenden burgers verdreven of kwamen ze onder vuur te liggen. Er zijn aanwijzingen dat het Filippijnse leger bovendien betrokken is bij tientallen moorden en verdwijningen. De Verenigde Staten steunen de harde aanpak van de Filippijnse regering en gebruiken ‘de bestrijding van opstandelingen’ zelfs als een voorwendsel om een permanente militaire aanwezigheid uit te bouwen op de archipel, een ‘voorpost in de wereldwijde oorlog tegen terrorisme’.
Reden genoeg om de gewestregeringen op te roepen om dringend een moratorium in te stellen op wapenuitvoer naar de Filippijnen. Bovendien moet de wapenwet zodanig herzien worden dat het in de eerste plaats een werkingsmiddel wordt om een uitvoerbeleid uit te stippelen waarbij de mensenrechten niet onder schot komen. Het ontwerp van samenwerkingsakkoord over de wapenuitvoerlicenties tussen de federale overheid en de gewesten dat Minister De Guhct naar verluidt aan het uitwerken is, zou daarvoor een eerste aanzet moeten bieden.
(Uitpers, nr. 63, 6de jg., april 2005)
Deze tekst werd mede ondertekend door Bart Horemans, Mich Crols, Koen Stuyck en Wim De Ceukelaire.
Zie over de wapenleveringen aan de Filippijnen ook de rubriek Signalement: Belgische Minimi-machinegeweren voor de Filippijnen: een spoor van bloed en gesjoemel.