Congo blijft de Belgische gemoederen beroeren. De berichtgeving is over het algemeen echter nogal éénzijdig. Wat in Congo gebeurt is te complex voor eenvoudige berichtgeving. Het land staat er slecht voor. Dat is duidelijk. Toch zijn er tekenen van hoop …
Volgende indrukken zijn vergaard in de voorbije maanden. Voor alle duidelijkheid, ik bén niet in het Oosten in de conflictgebieden geweest. De ernst van dat conflict moet uiteraard niet onderschat worden. Maar er is ook nog een ander Congo. In dit land zo groot als de eerste 15 lidstaten van de Europese Unie is ook een minder opvallende strijd aan de gang. De bikkelharde strijd om dag na dag te overleven.
De chaos op de luchthaven N’Djilih maakt al veel duidelijk. In dit land schiet de overheid tekort. De rit naar het centrum van Kinshasa zo een 35 kilometer verder is ook verhelderend. Kapotte wegen, gammele overvolle bussen, vervaarlijk overladen vrachtwagens mét tientallen passagiers bovenop de instabiele lading … Kabila heeft dan wel een paar hoofdlanen laten asfalteren door Chinese bedrijven net voor de vieringen van 50 jaar onafhankelijkheid op 30 juni. Je moet die hoofdlanen echter maar afdraaien en je wordt weer in de werkelijkheid geschud.
Verpletterende corruptie, het walgelijk vertoon van flashy rijkdom door een sociaal onverantwoorde elite, de vreselijke armoede, kapotte ziekenhuizen, invallende schoolgebouwen … er is niet veel voor nodig om hier depressief te worden. De Belgische berichtgeving is unaniem negatief. En toch is dat eenzijdig en dikwijls onterecht. Een paar kleine voorbeelden tonen aan dat de berichtgeving met post-koloniale vooringenomenheid gebeurt :
Tijdens de défilé van 30 juni konden VRT en VTM het niet laten om te schamperen op de gloednieuwe tanks die de verse asfalt terug aan stukken reden. Ik reed de volgende dag over die avenues en inderdaad er waren wat sporen van rupsbanden te zien, maar niet meer dan in de Wetstraat als de tanks daar passeren op weg naar het nationale défilé in Brussel. Een reportage had het over een wetenschappelijke expeditie die zich verplicht zag zijn boot af te staan aan een groep militairen die met hun gezin de Congo wilden afvaren naar huis toe. Hoelang stonden die families daar al te wachten? Drie maand, vier maand? Hoe lang waren die soldaten al niet meer betaald? Je zou het niet geweten hebben. Dat ze van de boot een vuilhoop hadden gemaakt werd ook goed in de verf gezet. Dat mensen die géén beschikking hebben over koelkasten en wasmachines nu eenmaal minder netjes zijn is toch niet meer dan normaal.
Ik kan alleen maar mijn bewondering uitdrukken voor de miljoenen Congolezen die er in die chaos in slagen om dagelijks te overleven en er dan nog goedgemutst bij te lopen. Vooral de jeugd valt op. Jongens en meisjes komen hun gammele hutten in de slums van Kinshasa dagelijks buiten met netjes door de ‘maman’ gewassen kleren. Je ziet natuurlijk ook veel bedelaars in lompen. Als blanke kan je hier nooit ongestoord wandelen. Blank = mundele = musungu = rijk. Zo simpel is dat. Hoe ben je anders in Congo geraakt?
Reizen in het binnenland is een heel avontuur, ook voor de welvarende elite en de buitenlanders. Een vijftigtal luchtvaartbedrijven zorgen voor onregelmatige, voortdurend wijzigende, verbindingen tussen de steden. Alleen, voor wie het kan betalen. Uiteraard. Geen enkele van die maatschappijen heeft een buitenlandse licentie. Hewa Bora Airlines was de laatste om nog naar Brussel te vliegen. Maar ook dat is voorbij. De veiligheidsvoorschriften worden constant overschreden.
Ik heb iets meer geluk. Als internationaal coöperant voor een erkende ngo mag ik mee op de vluchten van de VN. Die zijn bovendien gratis. Enige dienstverlening moet je echter niet verwachten. Om Kindu, de hoofdstad van de provincie Maniema, te bereiken, worden we op een Canadese jet gezet naar Kisangani. Wanneer we daar doorvliegen naar Kindu weten we bij vertrek uit Kinshasa nog niet. Dat valt mee. In Kisangani wacht een Oekraiense Antonov die ons een uur later afzet in Kindu. De terugreis blijkt totaal anders te verlopen dan verwacht. In plaats van een tussenstop hebben we zowaar een rechtstreekse vlucht naar Kinshasa terug. Hoogst uitzonderlijk naar het schijnt. De veertien uur wachten op de luchthaven (waarvan de eerste tien zonder enige informatie) nemen we er met de glimlach bij.
Maniema is de provincie net ten westen van de beide Kivu-provincies. Sinds een paar jaar is het er terug rustig, op het grensgebied met de Kivu’s en de Oostelijke provincie na. De stad heeft met 250.000 inwoners – een schatting, zoals alle cijfers in Congo – geen énkele verbindingsweg meer met andere steden, letterlijk, ook niet voor terreinwagens. Alles wordt met gammele boten uit Kisangani aangevoerd of met het vliegtuig. Matrassen, frisdrank, batterijen, gsm’s, peperduur zijn ze hier. De ironie wil dus dat in het straatarme Kindu alles duurder is dan in Kinshasa. De bevolking leeft op een dieet van rijst, maniok, taaie kip of vettige vis vol graten. Die laatste twee alleen als je een beetje bij kas bent.
Het enige hotel waar ik een week verblijf heeft zowaar een douche (met alleen koud water) en een WC met emmer om door te spoelen. Gezien de omstandigheden ter plaatse een luxe. Hier en daar zie je nog stroken asfalt van de jaren ’70. Elektriciteit is er soms. Het hotel zet de generator echter alleen aan als het donker wordt tot 22 uur. Een kilowatt energie met diesel kost immers drie keer zoveel als van het net, en dat is al niet goedkoop. Ik deel dit hotel trouwens met de Russische bemanning van het vrachtvliegtuig dat dagelijks de stad bevoorraadt. Hun Engels is nogal beperkt. Hopelijk is het voldoende voor de radiocommunicatie aan boord. Hoewel, meestal landen ze blijkbaar op zicht, niet op radar. Een beetje mist is dan inderdaad levensgevaarlijk.
De universiteit van Kindu heeft ondermeer een medische faculteit, maar die ziet er niet vertrouwenswekkend uit. Er wordt al vijf maand geen les geven wegens een staking van het personeel. Studenten verblijven met 10 in kamers van twee. De éérste zittijd examens moet nog beginnen (het is half augustus). Cursussen zijn zo beduimeld dat hele hoeken van de tekst niet meer leesbaar zijn. Het is erg om zeggen, maar ik heb niet veel zin om hier ziek te vallen en in handen te vallen van een net afgestudeerd dokter …
Op de markt van Kindu ligt het vlees er niet echt smakelijk bij. Toch eet ik er van. Vlees wordt hier niet voor niets als karbonades urenlang gestoofd. Zo doodt je de bacteriën en lintwormen. Het vlees is dan wel taai maar wel eetbaar. Overigens vinden Congolezen onze gewoonte om rood vlees te eten (‘saignant, aub, ober’) walgelijk. En ze hebben eigenlijk gelijk. Wij vinden rupsen vies om eten? Nou, dat vinden zij ook van mosselen. Op de markt lopen een aantal bijna naakte vrouwen rond in erbarmelijke omstandigheden. Het zouden verkrachte vrouwen zijn die psychologisch gestoord voortleven (en door de gemeenschap verstoten worden). Vreemd genoeg zie je daarentegen bijna geen enkele bedelende man. De oorlog is hier al enkele jaren voorbij maar is mentaal toch nog aanwezig. Er sijpelen hier berichten door dat er ‘dans les environs’ (op 400 km daarvandaan een dorpje wordt geterroriseerd). Terug thuis verneem ik in de media dat dat inderdaad zo blijkt te zijn.
Voor mijn werk moet ik ook naar Bandundu. Dat is de hoofdstad van de gelijknamige provincie nét ten oosten van de hoofdstad. Er is enkel op dinsdag en vrijdag een helikopterverbinding van de VN maar ik moet er een week blijven. De lokale luchtvaartmaatschappij heeft géén goede reputatie en we besluiten met de wagen te reizen. Ongeveer 400 km. De reisweg wordt op acht uur geschat. Het is immers nog droog seizoen. In het regenseizoen kan dat niet op één dag. Bussen drinkwater, satelliettelefoon, jerrycans brandstof, voedsel voor twee dagen en we zijn weg in een terreinwagen met airconditioning.
Onderweg kruisen we talrijke vrachtwagens die defect in het midden van het spoor staan. Leve de vierwieltractie. Twee van die vrachtwagens staan er bij onze terugreis een week later nog altijd met de passagiers onder het zeildoek. De chauffeurs rijden met een andere vrachtwagen terug naar Kinshasa, bestellen daar de nodige wisselstukken en komen dan, als ze geluk hebben, een week of zo later terug. Volgens onze chauffeur zijn er soms vrachtwagens die er meer dan drie maand blijven staan. Een vrachtwagen met bomen ligt omgekanteld over de weg. Bij onze terugreis een week later staat hij helemaal scheef verwrongen recht en wordt hij terug opgeladen met dezelfde bomen … De strijd om te overleven is bikkelhard. De veerboot over de Kwilu-rivier net voor de ingang van de stad Bandundu is twee jaar terug door de Belgische coöperatie in orde gezet, maar één van de twee dieselmotoren is defect, wat er toe leidt dat de boot met één schroef aan één kant een bizarre traag rondtollende overvaart maakt maar er toch in slaagt min of meer recht aan te meren. In Bandundu zelf is er nauwelijks autoverkeer, wel veel fietsers. Het hotel biedt een badkamer met emmer aan. Gelukkig is er een muskietennet over het bed. Een lokaal medewerker zorgt er voor dat we ’s middags een warme maaltijd kunnen eten. In deze stad van zo een 250.000 inwoners is er zoals in Kindu immers geen enkel restaurant waar je zomaar binnenstapt en van de kaart bestelt.
Je kan als buitenstaander natuurlijk nooit helemaal vatten hoe hard de strijd voor overleven hier is. Een warme maaltijd is voor de gemiddelde Congolees al heel wat. Ik wordt dan ook voortdurend aangesproken en niet altijd erg subtiel. ‘J’ai faim. Donnez-moi votre argent.’ Echter zonder te dreigen. Je kan toch maar beter niet alleen rondwandelen. Tijdens de reis heen en terug worden we regelmatig door de politie tegengehouden die zodra ze een blank gezicht in de auto zien, ter zake komen. Mijn twee zwarte collega’s worden gewoon genegeerd. Of ze kunnen meerijden, of ik sigaretten, eten of geld heb voor hen. We hebben echter een routine afgesproken. Ik zwijg als vermoord. Een van mijn beide collega’s neemt altijd het woord en zegt dat hij de chef is en ik maar een medewerker, dat ik trouwens geen Frans versta en dat hij niet van plan is ook maar iets te geven. Dat blijkt wonderwel altijd te werken. Wel opletten dat ik niet ‘Au revoir’ zeg als we weer doorrijden.
Wat ik daar uit leer? Dit is een prachtig land met enorme mogelijkheden dat echter 80 jaar kolonisatie, dertig jaar dictatuur, tien jaar burgeroorlog (die overigens in een deel van het land nog steeds bezig is) achter de rug heeft en sinds vier jaar een verkozen parlement en staatsleider. De gewone Congolees laat ondanks alles de moed niet zakken. Dat ze ondertussen de blanken op straat ambeteren hoort bij die overlevingsstrijd. Hoe zou je trouwens zelf zijn? Politie en militairen laten zich uiteraard door iedereen betalen. Hun magere loon van zo een $ 180 per maand (ongeveer € 140) wordt dikwijls niet uitbetaald. Onderwijzend personeel, verplegers, dokters, een zelfde verhaal. Alles heeft zijn prijs. Hoeft dat te verwonderen? Schrijnender is het gedrag van de elite hier. Ik kan ze alleen maar feodaal noemen. Geen enkele gêne voor het vertonen van hun rijkdom. Een rijkdom die bovendien alleen op uitbuiting is gebaseerd.
Europa heeft echter de verkiezingen opgedrongen en daarna erkend. Het parlement en de regering zijn dan ook legitiem. En ondanks alles wordt er terug gebouwd en hersteld. Veel te weinig nog, en er blijft uiteraard veel geld plakken … maar toch is het meer dan het tevoren was. Kabila vader was zeker niet de autoritaire dictator zoals hij werd afgeschilderd in de media (in Europa), maar hij was evenmin een vooruitstrevend links visionair. Wel staat vast dat hij weigerde naar de pijpen van de Westerse multinationals te dansen. Wie de moord op Kabila vader heeft gepland zal wel nooit geweten zijn, maar het volstaat om uit te rekenen wie er voordeel bij had om vermoedens in die richting te hebben.
In de omstandigheden rond Kabila’s overlijden, was het waarschijnlijk de beste oplossing voor het behouden van de stabiliteit (alles is relatief) om zijn zoon onmiddellijk te benoemen als zijn opvolger. Kabila junior was daar allesbehalve klaar voor. Hij had zich immers voorbereid op een militaire carrière. Amper 29 jaar oud met geen enkele ervaring van een openbaar ambt, met een zwaar Engels accent in zijn beperkt Frans (waar hij sindsdien serieus heeft aan gewerkt) werd hij door iedereen als een korte termijn tussenoplossing gezien. Hij had nog nooit een openbare menigte toegesproken en was nu president van een immens land dat hij eigenlijk nauwelijks kende, op de Oostelijke Provincie na.
Zijn tegenstrevers blijken zich zwaar te hebben misrekend. Hij is nog steeds aan de macht, haalde 58 % in de tweede ronde van de verkiezingen in 2006, weliswaar bijna volledig in het dichter bevolkte oosten van het land. In Kinshasa zelf bijvoorbeeld stemde bijna iedereen op zijn rivaal Bemba. Congo blijft dus een verdeeld land. Maar het relatief weinige dat hij sinds 2006 heeft gedaan is wel meer dan er in dertig jaar Mobutu is gebeurd. Van Mobutu gesproken: een van de oudste zonen van de président-fondateur is nu vice-premier in zijn regering en een andere zoon zetelt in het parlement. Beide zijn verkozen door hun aanhang in de Evenaarsprovincie waar Kabila zeer zwak staat. Een evenwichtsoefening die hier uiteraard wenkbrauwen doet rijzen. Maar gebeurt dit bij ons in de politiek niet evengoed, vroegere vijanden die coalities sluiten? Het is natuurlijk schrijnend om te zien hoe de familie Mobutu hier terug grote sier maakt met het fortuin dat hun vader uit de Congolese bevolking heeft gezogen. Maar veel Congolezen weten dat niet. Een ongeschoolde ongeïnformeerde bevolking kan je dat niet kwalijk nemen.
Er zijn de laatste tijd heel wat boeken verschenen over Congo. In België en geschreven door Belgen. Jammer. In Congo ligt men daar niet echt wakker van. Boeken zijn hier peperduur. Weinig van die boeken kunnen me echter overtuigen. Ik weet niet goed hoe dat komt maar er is iets dat maakt dat journalisten en schrijvers die hier naar toe komen om te observeren een andere realiteit zien dan buitenlanders die hier komen werken. ‘Congo voor Beginners’ (EPO) van Tony Busselen maakt zeker de meest pertinente analyse van de oorzaken van het Congolese drama maar leidt aan dogmatische blindheid tegenover vader en zoon Kabila. ‘De tweede onafhankelijkheid van Congo’ (EPO) is vanuit een andere invalshoek ook te eenzijdig pro-Kabila. Dat de auteur persoonlijk toegang heeft (gehad) met beide Kabila’s is misschien wel leuk om enige weetjes vast te krijgen maar allesbehalve een garantie voor een neutrale kijk op de dingen. ‘Congo. Een geschiedenis’ (De Bezige Bij) van David Van Reybrouck is het best geschreven en laat échte Congolezen aan het woord. Het is jammer om zeggen maar een boek moet meer zijn dan de vertolking van een visie, het moet ook gewoon goed geschreven zijn. Bovendien, waarom zoeken die uitgeverijen niet naar een Congolese auteur? Die zijn er zeker.
Congo gaat door een diep dal. Het economisch herstel is nog niet voor morgen en zelfs de oorlog is nog lang niet voorbij. De VN slaagt nauwelijks in zijn opdracht (en de geruchten over corruptie en medeplichtigheid van militairen, onder andere door het afschermen van economisch interessante mijngebieden zijn hier schering en inslag). En dan heb ik het nog niet gehad over de medeplichtigheid van de Westerse bedrijven hier.
De Chinese aanwezigheid is een verhaal apart. In plaats van cash betalen ze met infrastructuurwerken voor hun grondstoffen. Schande, foei! Nieuwe kolonisatie! Zeker en vast, maar doen ze daarmee niet over wat we zelf deden. En zijn de door IMF en Wereldbank opgelegde besparingen op de al zo schamele sociale uitgaven dan niet even misdadig?
De uitvallen van De Gucht en co hebben meer te maken met de frustratie over het verlies aan economische macht over Congo ten koste van China dan met bezorgdheid over de mensenrechten of de strijd tegen corruptie. Die schendingen en die corruptie zijn er zeker. Maar niet meer of minder dan in pakweg Saoedi-Arabië of Egypte. Selectieve verontwaardiging is van alle tijden. Voor en na de Koude Oorlog (die overigens alleen in Europa ‘koud’ was, hier in Afrika was dit meestal een bikkelharde bloederige ‘hete’ oorlog).
Een complex verhaal inderdaad. De lezer zal misschien verweesd achterblijven omdat ik niet met een éénduidig besluit komt. Maar dat kan gewoon niet. Ik wantrouw trouwens elke analyse die tot ‘duidelijke’ besluiten komt. Dit land is te groot, te complex, te boeiend, te wanstaltig, te mooi, te wreed, te blij gezind om in één boek, één reportage of één artikel in Uitpers te vatten. Ik weet niet wat de toekomst voor Congo zal brengen, ik heb hier veel Congolezen ontmoet die het niet goed voor hebben met hun medeburgers, maar ik heb er evengoed véél gesproken die wel de moeite waard zijn. Er zijn er meer dan genoeg. Daarom alleen al blijft het de moeite om ons samen met hen voor Congo in te blijven zetten.
(Uitpers nr. 123, 12de jg., september 2010)
(auteur bekend bij de redactie)