Een boeiend drieluik
In ‘Over de taalgrens’ schetst hij de horizontale lijn die dwars door België van Komen in het uiterste westen naar Voeren in het uiterste oosten loopt en zo Wallonië, Brussel en Vlaanderen van elkaar scheidt – met een uitloper die dan het onderscheid tekent tussen Wallonië en Duitstalig België. In ‘Grensgebied’ gaat Fonteyn in op de derde, bijzonder interessante gemeenschap in ons Belgisch model: Duitstalig België dat hij de misschien wel best beschermde taalminderheid van de wereld noemt. Na een eerste vooral historisch beschrijvend deel volgt er een tweede deel dat boeiende informatie brengt voor de geïnteresseerde taalgrenstoerist.
In ‘Vlaanderen, Brussel, Wallonië: een ménage à trois’ ontbreekt dat tweede deel, maar in de plaats daarvan schetst Fonteyn op een indringende manier de ingewikkelde driehoeksverhouding tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Fonteyn zet van in zijn inleiding de historische puntjes op de ‘i’ door uitdrukkelijk te vermelden dat de begrippen Wallonië’ en ‘Vlaanderen’ van vrij recente datum zijn. De naam ‘Wallonië” stamt uit 1845, maar kreeg pas later een politiek-geografische betekenis, zoals ook de term ‘Vlaanderen’ historisch alleen verwees naar het oude graafschap en niet naar het Nederlandstalig deel van België.
Delftstoffen, niet de taal
In een nieuwe inleiding ‘Het belang van de geologie’ illustreert Fonteyn nogmaals duidelijk de basisstelling van deze trilogie: niet zozeer het verschil in taal bepaalde eeuwenlang de verhouding Wallonië, Vlaanderen en Brussel, maar wel de aanwezigheid van delftstoffen in de ondergrond van Wallonië. Die stelling onderbouwt hij zeer goed in het boeiende deel dat ‘Waalse grondstoffen’ heet. De Waalse ondergrond was ongemeen rijk aan galmei (waarvan zink wordt gemaakt), steenkool, leisteen, ijzererts, lood en zelfs goud. Volgens Fonteyn maakte deze natuurlijke ondergrondse rijkdom van Wallonië gedurende de hele negentiende eeuw, en zelfs tot nog een paar decennia nadien, een van de rijkste en zowel sociaal als technologisch meest vooruitstrevende regio’s van de hele wereld.
Vieille Montagne en Moresnet
Een mooi voorbeeld hiervan is de geschiedenis van de Altenberg, de galmeiberg of Vieille Montagne die op het grondgebied van Moresnet ligt, dat door zijn rijkdom via een verdrag uit 1816 een neutraal belastingsvrij gebied werd van 344 hectare tussen Nederland – België bestond toen nog niet – en Duitsland in. Moresnet werd toen de kleinste staat van Europa. Het geprivilegieerde statuut maakte Moresnet tot het Monaco of de Maagdeneilanden van zijn tijd. In de praktijk regeerde Vieille Montagne de neutrale gemeente via de persoon van de directeur van die onderneming. In 1911 omvatte Vieille Montagne 38 bedrijven in België, Frankrijk, Engeland, Italië, Sardinië, Spanje en de Verenigde Staten. In 1928 produceerde de groep 8,5 procent van de wereldproductie in zink. In 1989 werd Vieille Montagneopgenomen in de groep Union Minière, dat in 1999 Umicore ging heten en later zijn zinkactiviteit groepeerde onder de naam Nyrstar.
Les flamins
In de negentiende eeuw trokken arme Vlamingen in grote getale naar Wallonië. Eerst te voet, nadien per trein. En de meesten zijn er ook gebleven. Ze vonden er werk, maar werden toch minachtend onthaald, les flamins. De autochtone Walen gedroegen zich superieur en het duurde lang vooraleer zij beseften dat hun welstand niet eeuwig zou duren. In het boek is veel verleden aanwezig, maar Fonteyn schuwt ook vergelijkingen met het heden niet. ‘In het Vlaanderen van vandaag is datzelfde proces bezig, maar de meeste Vlamingen beseffen niet of willen niet beseffen dat ook hun welstand niet eeuwig zal duren. Zo zijn de Kempen van vandaag te vergelijken met de Borinage van gisteren en, – nu volgt een citaat uit De Standaard – ‘Het is niet de PS-staat die Vlaanderen verarmt, maar het kapitaal dat even gemakkelijk Vlaanderen voor China inwisselt als het destijds de Borinage inruilde voor de haven van Antwerpen’. (p. 19).
Mythe van omgekeerde transfers
‘België, een ménage à trois’ is een belangrijke publicatie. Niet alleen omdat Guido Fonteyn heel veel boeiende informatie aandraagt over een onderbelicht deel van ons land, maar vooral ook omdat hij belangrijke correcties aanbrengt aan de beeldvorming die over de andere partner bestaat. Neem nu het probleem van de transfers waarover de NVA zich zo druk meent te moeten maken om het prentje van ‘hardwerkende Vlamingen’ en van ‘die luie Walen’ hard te maken. Fonteyn verwijst daarvoor naar een studie van de Brusselse historicus Juul Hannes (‘De mythe van de omgekeerde transfers’), een studie die vaak uit zijn context geciteerd wordt. Hannes vergelijkt voor de periode van 1832 tot 1912 de financiële prestaties van Vlaanderen, Wallonië en Brabant (Brussel) en het blijkt dat in deze ménage à trois Brussel de grootste slokop is geweest. De winsten uit de Waalse steenkool- en andere delfstofindustrieën vloeiden naar het ‘Brussel’ van de Generale en enkele gelijkaardige instellingen. Ze bleven dus niet achter in Wallonië. En de auteur besluit: ‘Vanuit Wallonië konden dus nooit ‘transfers’ naar Vlaanderen vertrekken. Daaruit volgt dat elk Vlaams verwijt over het ontbreken van solidariteit vanuit Wallonië met Vlaanderen berust op onwetendheid, of op onvolledige of te kort geïnterpreteerde citaten.’ (p. 178)
Fonteyn heeft het in ‘België, een ménage à trois niet alleen over de geschiedenis van ons land, maar ook over het heden om aan te tonen dat separatistische partijen in het noorden vaak valse argumenten bovenhalen om hun politiek gelijk te halen. Die inzichten zijn belangrijk. De laatste zin van het boek vat het allemaal nog eens mooi samen: ‘In de ménage à trois van Vlaanderen, Brussel en Wallonië maakte één partner gebruik van de beide andere, die dat al dan niet gewillig toelieten en er geen enkel belang bij hebben om onderling ruzie te maken.’ (p. 179)