Tot spijt van wie ’t benijdt: Siegfried Bracke leeft nog. Daar kon twijfel over rijzen, want op de achterflap van zijn recent verschenen boek staat: “Zijn hele leven lang was hij een bevoorrecht waarnemer”; en “was een gevreesd journalist”. Dat klinkt haast als een ‘in memoriam’. Edoch: voor het overige zijn de obligate lofprijzingen die zo’n achterflap sieren in de tegenwoordige tijd gesteld. Bracke leeft, en wil nog wàt graag – ook al is hij al lang geen tv-gezicht meer én al enkele jaren Kamervoorzitter àf – zijn opinies de wereld insturen. Dat gebeurt tegenwoordig vooral via – ocharme – de Doorbraak-webstek. En nu is uit die opiniestukken een bloemlezing geselecteerd onder de titel ‘Open het debat!’
Met uitroepteken, jawel. Zou dat bewuste ironie zijn? Op bladzijde 219 schrijft Bracke immers: “Het werk krioelt van de uitroeptekens; dat is altijd een heel slecht teken”. Die uitspraak staat in de recensie van een boek dat historicus Paul De Ridder in 2020 publiceerde over het beroemd/beruchte ‘Lam Gods’-paneel ‘De rechtvaardige rechters’. Maar ook Bracke zelf kruidt zijn opinies her en der met uitroeptekens. En eigenlijk is daar niets mis mee, want de meeste van zijn stukken zijn gedreven door ergernis, en daaraan kan zo’n uitroepteken mee lucht geven.
Omertá
Alleen moet je wel uitkijken dat je anderen niet verwijt wat je zelf ook doet. Uitroeptekens, ach. Maar bijvoorbeeld ook, in diezelfde boekbespreking: een auteur kwalijk nemen dat die in een waarlijk “delicaat en complex dossier” liever niét man en paard noemt, en … vervolgens laten verstaan dat je goed weet over wie het gaat, maar zelf evenmin “de omertà van de elite” doorbreken.
Overigens mag de lezer verwachten dat Bracke, wanneer hij een boekbespreking opneemt in een reeks opiniestukken, daarmee toch een of andere boodschap wil meedelen. Die staat dan ook in de titel: het verdwijnen van die ‘Rechtvaardige Rechters’, dat is zoiets als het Arco-schandaal vandaag. Waar die vergelijking op slaat wordt beknopt verduidelijkt in het stuk, maar het is doodjammer dat een goed-geïnformeerd auteur daar niet meer in detail op ingaat. Hij had daarmee ongetwijfeld een héél boeiend debat kunnen openen. Toch?
Het thema overstijgt in elk geval het onderscheid dat Bracke, terugblikkend op zijn professioneel verleden bij de openbare omroep, maakt tussen wat journalisten of hun chefs ‘belangrijk’ vinden, en wat écht ‘belangstelling wekt’ bij het publiek van die omroep. In het begin van zijn journalistieke loopbaan ging hij het gevecht aan met een ‘elitaire’ journalistiek die 107 quater belangrijker vond dan de prijs van de groenten. Maar nu is het tij – of zijn opvatting daarover? – gekeerd, en ergert de voormalige Kamervoorzitter zich aan het feit dat “in de media veel te vaak onnozele zaken tot wereldprobleem worden verheven, en de echte maatschappelijke bekommernissen verstikt”. Voor de minder goede verstaander zegt Bracke het ook uitdrukkelijk: hetzelfde gevecht, maar in een andere richting.
Alleen is – zacht uitgedrukt – niet altijd even duidelijk welke richting dat anno 2022 dan wel is. Onmiskenbaar ruimen de nieuwsuitzendingen van de openbare omroep tegenwoordig veel meer plaats in voor ‘gebroken armen en benen’, en voor royals en andere showbusiness. Maar als dàt nu is waar het brede publiek juist belangstelling voor heeft, dan is dat toch precies de aanpak waarvoor Bracke jarenlang “gevochten” heeft? Vindt de auteur wellicht dat – mede door zijn jarenlang ijveren – de slinger te ver is doorgeslagen ? Of ergert hij zich veeleer aan het feit dat de media wél nog aandacht besteden aan “maatschappelijke bekommernissen” maar doorgaans niet dié bekommernissen die de N-VA belangrijk acht?
Bracke klaagt dat in de mediawereld nauwelijks nog iets anders dan mainstream bestaat en dat vrijwel alle redacties worden “geteisterd” door eenheidsdenken. Juist ja; geen enkele kritische waarnemer zal dat betwisten. Alleen hoor je die kritiek én die woorden evengoed bij extreem-rechts als bij de PvdA. En misschien – horreur – is dat zelfs een ‘bewijs’ dat er iets van aan is.
Borrelnootjes
Wàt dat eenheidsdenken juist inhoudt, en hoe en waarom het wordt in stand gehouden, dàt zou ook weer een interessant debat opleveren. Maar voor zo’n debat leveren de hier geselecteerde stukken soms fraai geformuleerde en haast altijd bewust provocerende borrelnootjes, maar jammer genoeg zijn die niet echt voedzaam. Dat kan aan het genre liggen: opiniestukken moeten beknopt zijn als ze willen gelezen worden. Het kan ook een bewuste keuze zijn van de auteur: een lekker-provocatief stuk vereist nu eenmaal minder moeite dan een systematische en stevig onderbouwde analyse. Op het eerste gezicht is het resultaat hetzelfde: het steentje heeft de kikkerpoel in beroering gebracht. Maar iedereen weet dat van die beroering al heel gauw weinig méér overblijft dan een oppervlakkige rimpeling, en vervolgens helemaal niets meer.
Dat een groot deel van de hier verzamelde bijdragen handelen over de gang van zaken in de media én over het belang van perceptie en communicatie, zal niemand verbazen. Bracke is Bracke, en aan het pellen van eitjes met de VRT komt voorlopig nog geen einde, zo blijkt. Dat betekent echter niet dat zijn bedenkingen over ‘het huis van ver-/wan-trouwen’ alleen door ressentiment zouden ingegeven zijn. Neen. Veel van wat Bracke over de openbare omroep schrijft is terecht. Over de VTM (of meer algemeen: over het commerciële media-imperium van de heer Van Thillo) is hij daarentegen opvallend veel milder. Daar stoot de lezer dus opnieuw op wat hierboven al stond: aan anderen verwijten wat je zelf ook doet, is ongetwijfeld ‘des mensen’ maar vreet wel flink aan de geloofwaardigheid van wie zoiets doet. De “laatdunkendheid” die Bracke hekelt bij de volgens hem “elitaire” journalisten van de VRT legt hij zelf – nog minder versluierd – aan de dag tegenover “lezers die alleen naar Canvas kijken of naar Klara luisteren”. Het is allicht ook een manier om debat uit te lokken. Of het de beste manier is om een zinnig debat aan te gaan, is een heel andere vraag.
Ach ja, Bracke provoceert graag. En het moet gezegd: met veel van wat hij schrijft kan een kritische media-gebruiker het eens zijn. Bijvoorbeeld over “het verschil tussen toegankelijkheid en onnozelheid” valt zeker een forse boom op te zetten. Alleen is een venijnig stukje van twee of drie bladzijden daarvoor nooit voldoende. Een steen(tje) in de kikkerpoel is een goed begin. Maar voor een zinnig debat is ook een correcte weergave van feiten nodig. Plus de nodige nuances. En dat blijken niet meteen de sterkste zijden van journalist-politicus Bracke. Althans niet in dit boek.
Zeker: de lezer (v/m/x) wordt herhaaldelijk aan het lachen gebracht door een rake sneer en/of een spitse formulering. Maar zij/hij/het zal zich ook vaak ergeren aan gratuite meningen die nauwelijks dieper gaan dan die spitse formulering. En, erger eigenlijk: té vaak verdwijnt de instemming met een of andere rake zin al snel wanneer men verder leest. De talrijke terechte bedenkingen over de openbare omroep ruiken net iets te veel naar sjagrijn; de eerder dubieuze bedenkingen over het corona-beleid tuimelen té vaak over de lijn die ‘ironisch’ scheidt van ‘bespottelijk’. Maar dàt vindt de auteur ongetwijfeld een ‘elitaire’ reactie.
Aan nogal wat stukjes zullen vermoedelijk alleen N-VA-sympathisanten plezier beleven, die vrijwel alles toch al eerder gehoord of gelezen hebben. Dat betekent echter niet dat Bracke – hij zou anders Bracke niet zijn – niet hier of daar behoorlijk kritisch wordt tegenover ‘zijn’ partij. Dat blijkt vooral (maar niet uitsluitend) uit twee stukjes die in feite gaan over de haast fetisjistische verknochtheid aan woorden, en het “indrukwekkend teleurstellende” palmares qua daden. Het zijn stukjes die de partij beter ter harte zou nemen, zeker. Alleen blijft het (ook hier) bij kritiek en vrome wensen, en vraagt de lezer zich af wààr Bracke de N-VA situeert wanneer hij schrijft dat “de populisten geen schijn van kans zouden hebben als de anderen er niet zo een zootje van hadden gemaakt”.
Liberaal populist
Populisme, ojee. Bracke citeert met instemming Johan Vande Lanotte: “als je geen argumenten meer hebt om de tegenstrever tegen te spreken moet je hem beschuldigen van populisme”. Doorheen dit hele boek blijkt hoe talentrijk Bracke (die trouwens in een ver verleden samen met Vande Lanotte en ….) een boek schreef om België ‘uit te leggen’) die raadgeving omdraait: blijkbaar voelt hij aan dat hij onvoldoende argumenten heeft om zijn felle dislikes te onderbouwen (althans in die korte venijnige stukjes) en dus beschuldigt hij de mensen tegen wie hij te keer gaat van elitarisme en het opdringen van eigen meningen via complotten.
Jammer toch, want ettelijke van zijn dada’s verdienen wel degelijk een serieus debat. Daarin zou dan bijvoorbeeld – duidelijker dan uit dit boek – kunnen blijken waar Bracke zelf eigenlijk (nu ja, ongeveer) staat. Voor de oplettende lezer die de diverse stukjes achter elkaar leest blijft dat een raadsel, gehuld in enerzijds-anderzijds.
In een stuk uit 2020 bepleit de auteur dat de corona-crisis in feite een uitstekende gelegenheid biedt – neen: dwingt tot – een maatschappelijke new deal, en dat is een bekommernis die toen én nu leeft over alle partijgrenzen heen. Over de noodzakelijke ‘reset’ schrijft hij dan: “Als links elke besparing bij de overheid blijft afdoen als sociale horror komen we er nooit. Als rechts blijft zeggen dat overheidsbesparingen moeten in het belang van de economie komen we er nooit. Dat is in wezen een valse discussie. Hervormingen van het overheidsapparaat-in-brede-zin moeten, maar ze kunnen maar één doel hebben: betere dienstverlening.” Dat lijkt wat mager als je bedenkt tegen welke ontzaglijke uitdagingen de hele wereld thans aankijkt. Over de omvattende paradigma-omwenteling die dringend nodig is, geen woord.
En als het gaat over de ‘Mattheus-effecten’ die in de deelstaat Vlaanderen zo welig tieren, vindt Bracke dat je mensen beter “ongelijk maar fair” kan behandelen dan “gelijk maar unfair”. Of hij oppert dat te veel subsidies gaan naar wie het best de daarvoor nodige paperassen kan invullen. Dat laatste is juist, het voorgaande is voor discussie vatbaar. De lezer komt echter niet te weten waarom die (volgens Bracke noodzakelijke) veranderingen niet zijn doorgevoerd door ‘zijn’ partij, die toch prat ging op ‘de kracht van verandering’ én daarvoor een massaal mandaat kreeg van de kiezers. Tja…
Als je leest wie in dit boek lof krijgt toegezwaaid (wat trouwens zelden gebeurt en dus des te meer betekent) kan je alleen maar besluiten dat de auteur naar een onversneden liberalisme is geëvolueerd. Dat is zijn recht, natuurlijk. Want zoals wijlen François Perin, de terecht legendarische Waalse politicus, graag zei: alleen idioten veranderen nooit van mening. O ja: die Perin verkleurde trouwens zelf van fel-rood naar donkerblauw.