Mikel Azurmendi gaat weg uit Spaans Baskenland. En nog heel wat Basken zullen zijn voorbeeld volgen, zegt hij. De hoogleraar Antropologie aan de Universiteit van Baskenland (UPV) kan de bedreigingen door de separatistische terreurgroep ETA niet langer aan. Zelf heeft hij de ETA in 1970 de rug toegekeerd. Later richtte hij het Forum van Ermua op, dat een democratische regeling voor het Baskisch probleem nastreeft.
Azurmendi is het beu niet meer te kunnen zeggen of denken wat hij wil. In Spaans-Baskenland “heerst een absoluut gebrek aan vrijheid voor wie geen nationalist is”, zucht hij, “etnische zuivering” bestaat hier. Hij verwijst naar de strategie van de spanning van de ETA. Die is sterk toegenomen sinds de terreurgroep in december 1999 een einde maakte aan een bestand van veertien maanden, en zijn campagne van moord, afpersing en intimidatie hervatte.
Voor die strategie van de spanning legt Azurmendi een grote verantwoordelijkheid bij Xabier Arzalluz. Dat is de man die de politiek in Spaans Baskenland beheerst – veel meer dan gewestpremier Juan José Ibarretxe. In 1980 werd Arzalluz leider van de oudste en grootste nationalistische partij, de Baskische Nationalistische Partij PNV. Die leidt de Baskische gewestregering sinds de invoering van de autonomie in 1980.
Arzalluz, sneert Azurmendi, streeft naar “een Baskenland waar geen mensen zijn zoals ik, die anders denken. Hij stuurt aan op een land dat geheel geïntimideerd is, net zoals die burgemeester van Markina”. Markina is het stadje in de Baskische provincie Vizcaya waar burgemeester Angel Kareaga in het gemeentehuis een rouwkapel liet inrichten voor Patxi Rementeria, een berucht ETA-terrorist die van minstens vier moorden wordt beschuldigd. Rementeria kwam op 7 augustus met drie andere ETA-leden om het leven toen hun bomauto voortijdig ontplofte in Bilbao.
Burgemeester Kareaga, lid van de PNV van Arzalluz, gaf toe dat hij uit angst had gehandeld. Hijzelf en de gemeenteraad waren bedreigd door Herri Batasuna (HB), de politieke arm van de ETA, die nu veelal naar buiten treedt via de coalitie Euskal Herritarrok (EH). EH steunt vanuit het gewestparlement de Baskische regering van de PNV en Eusko Askatasuna (EA), een beweging die zich in 1986 van de PNV heeft afgesplitst.
PNV-voorzitter Arzalluz en de leiding van EA toonden begrip voor de houding van het gemeentebestuur van Markina. Een man als Rementeria heeft niet het recht op een rouwkapel in een gemeentehuis omdat hij geen gemeenteraadslid was, zei Arzalluz. Hij begreep dat burgemeester Kareaga had toegegeven “om een minimale vrede in Markina te behouden”.
Bij die argumentatie rezen professor Azurmendi de haren ten berge. “De vrede die mijnheer Arzalluz wenst, is een vrede die gecontroleerd wordt door die overleden moordenaar (Rementeria) en anderen”, verwees hij naar de ETA en naar Herri Batasuna en Euskal Herritarrok die de ETA-terreur nooit hebben veroordeeld. De leider van de conservatieve Volkspartij (PP) in Baskenland, Carlos Iturgaiz, was al even woedend. ,,In een gemeentehuis een rouwkapel opstellen voor een moordenaar, is een belediging voor de democraten”, sneerde hij.
Nationalistische radicalisering van Arzalluz
De episode illustreert niet alleen de ETA-strategie van politieke intimidatie. Ze toont ook hoe de PNV onder Arzaluz – willens voor enkelen, nillens voor de meesten – een politiek platform voor de ETA dreigt te worden. Dat is het gevolg van de nationalistische radicalisering die Arzalluz in 1998 doorvoerde. Zo’n radicalisering heeft Arzalluz altijd al achter de hand gehouden. Eind jaren zestig, toen hij in Duitsland theologie studeerde, was hij bijna lid geworden van de ETA. Maar na de eerste ETA-moord, in 1968, trad hij toe tot de PNV. Hij veroordeelde het ETA-geweld, en plaatste zijn separatistische ideeën in de koelkast. Maar in 1998 achtte hij het klimaat gunstig om die er weer uit te halen. Na overleg met Herri Batasuna sloot hij de PNV aan bij het zogeheten Pakt van Lizarra (Estella), een nationalistisch front dat de doelstellingen van de ETA onderschreef: afscheid van de grondwettelijke autonomie, breuk met Spanje, onafhankelijkheid voor een Groot-Baskenland dat naast de huidige drie provincies ook Navarra en Franse gebieden moest omvatten. In ruil bood de ETA een bestand aan, waarvoor de PNV dan de eer van ,,bewerker” mocht opeisen. Dat moest de partij van Arzalluz voordeel opleveren bij de Baskische gewestverkiezingen in oktober 1998. Maar dat stembussucces bleef uit. En met haar koerswending was de PNV in botsing gekomen met de conservatieve PP die Spanje sinds 1996 regeert, met José Maria Aznar als premier. Aanvankelijk leider van een minderheidsregering, had Aznar de parlementaire steun van de PNV nodig. Maar in maart dit jaar veroverden zijn conservatieven de absolute meerderheid. Dat maakte de steun van de PNV op nationaal vlak niet langer onontbeerlijk.
De conservatieven voerden hun kritiek op de PNV op. Ze sturen nu aan op nieuwe verkiezingen in Baskenland. Alles wijst erop dat ze een flinke vooruitgang zouden boeken. Ze hopen ook dat de PNV naar de oppositie zou worden verwezen. Dat zou, aldus de stille hoop van PP-leiders, ook het politiek einde van Arzalluz kunnen betekenen. Met een nieuwe leiding zou de PNV afscheid kunnen nemen van ,,Lizarra” en weer ,,gematigd” en grondwettelijk nationalistisch worden. Dan zouden opnieuw betere relaties tussen beide conservatieve formaties mogelijk worden. De ETA zou politiek verder worden geïsoleerd en een belangrijk forum voor de promotie van haar Groot-Baskische ideeën verliezen.
De socialistische PSOE, die Spanje heeft geregeerd van 1982 tot 1996, heeft minder hoop dat nieuwe verkiezingen in Baskenland haar voordeel opleveren. Ze vindt dat de conservatieve regering in Madrid teveel als politieke partij optreedt in het Baskisch probleem. Toch vindt ook zij dat het tijd is dat Baskenland niet langer uitsluitend door nationalisten wordt geregeerd. Een oplossing ziet zij in een gewestregering waarin zijzelf (PSOE-PSE) zit, naast de PNV en de PP.
Terugkeer naar racisme van Arana
Leiders bij de PSOE en de Spaanse vakbonden vinden dat de Baskische conservatievenleider Iturgaiz een punt scoort met zijn kritiek dat de PNV onder Arzalluz terugkeert naar “de racistische politiek van (haar oprichter) Sabino Arana”. Die indruk groeit ook bij de niet-nationalistische opinie in Baskenland. De PNV is in 1895 door Sabino Arana opgericht in een periode dat Baskenland zich ontwikkelde tot de tweede industriële regio van Spanje, na Catalonië. Maar anders dan in Catalonië was het nationalisme in Baskenland geen reactie van een economisch groeigebied op het politiek overwicht van een achtergebleven Spaans centraal bestuur. Arana was voral bang voor de moderniteit, de liberale en socialistische ideeën die uitgingen van investeerders, handelspartners (vooral Groot-Brittannië) en inwijkelingen uit andere delen van Spanje die in Baskenland werk kwamen zoeken. Arana’s nationalisme was gestoeld op nostalgie naar een geïdealiseerd en grotendeels verbeeld verleden, en had veel gemeen met het reactionaire carlisme dat in verscheidene oorlogen het liberalisme had bestreden.
Zijn PNV moest een werktuig zijn om een katholiek Baskisch eilandje te scheppen, afgeschermd van de ontwikkelingen van de moderne wereld. Arana vond de term “Euskadi” (Baskenland) uit voor gebieden die in de loop van de geschiedenis een erg uiteenlopende ontwikkeling hadden gekend, en die volgens hem door Spanje waren “veroverd”. Tot het Baskisch “ras” behoorde men volgens hem alleen door geboorte. Terwijl Catalonië inwijkelingen probeerde te assimileren, wees Arana die in Baskenland misprijzend af. Ze zouden nooit “Bask” worden, het waren “volksvreemde” elementen, “maketos” die gevaarlijke atheïstische en socialistische ideeën binnenbrachten in een gezond-katholiek milieu. Om dat gevaar te bezweren moest er een eigen Baskenland komen, los van Spanje. Het gebied moest de autonome rechten (fueros) terugkrijgen die het in 1876 had verloren na de nederlaag van de carlisten in hun tweede oorlog tegen de liberalen.
Zo was het Baskisch nationalisme aanvankelijk een racistische, ultra-katholieke en separatistische doctrine, die het “ancien régime” idealiseerde en moderne stromingen afwees. Bankiers en industriëlen bestreden dit nationalisme. Ze vonden het achterlijk omdat een pre-moderne autonomie van gemeenten en valleien, die betrekking had op oude gebruiken tegenover een centrale vorst, niet kon worden overgeplant op de moderne tijd. Arana’s doelstellingen waren volgens hen ook gevaarlijk voor de banden met Spanje die ze nodig hadden. Maar in hun ondernemingen werkten vele arbeiders en bedienden in erbarmelijke omstandigheden. Arana’s nationalisme wekte bij sommigen de hoop dat ze het beter konden krijgen als Baskenland de trossen met Spanje zou kappen.
Die kans om ook arbeiders voor het nationalisme te winnen, en ze van het socialisme af te houden, liet de PNV niet liggen. In 1911 richtte ze een eigen nationalistische vakbond op, Ela, Baskische Arbeiderssolidariteit. Die moest het socialistisch overwicht in de arbeiderswereld breken.
Lidmaatschap was voorbehouden aan arbeiders en bedienden van ,,zuiver Baskische” afkomst. Klassenstrijd werd afgewezen. Maar door de oprichting van de Ela liet de invloed van de arbeiderswereld zich voelen bij de PNV. De ideologie werd minder racistisch, de verwijzingen naar het mythisch verleden klonken stiller.
De PNV zwoer de ideologie van Arana nooit af, maar in de jaren ’30 evolueerde ze onder José Antonio Aguirre naar een christen-democratische partij. De Tweede Republiek (1931-1936) bood de PNV uitzicht op de verhoopte Baskische autonomie. Maar vanuit haar ultra-katholieke wortels weigerde de partij de republikeinse grondwet van 1931 te steunen. De republiek was er volgens PNV-voorman Federico de Zabala gekomen als gevolg van een “anti-christelijke en anti-sociale revolutie van vrijmetselaars, anti-klerikalen, socialisten en communisten”. Dat verhoogde het wantrouwen van de republikeinse regering tegenover de PNV. Het zou tot 7 oktober 1936 duren voordat in Baskenland een autonome PNV-regering aantrad. Ze zou maar tot 17 juni 1937 regeren.
Op 17 juli 1936 rebelleerden generaal Franco en zijn nationalisten, met de steun van de Kerk, grondbezitters en militairen, tegen de republiek. De Baskische regering vocht met moed tegen Franco’s troepen – Guernica is het wereldwijd bekend geworden symbool van dat verzet. Maar in 1937 kwam de nederlaag, de autonomie werd ten grave gedragen. De burgeroorlog had specifieke gevolgen in Baskenland. Hij had de PNV aan de macht gebracht, een partij die kort voor het uitbreken van het conflict had benadrukt dat ze het enige alternatief was voor de opkomst van “marxistisch extremisme” in Baskenland. Dat anti-linkse erfgoed zou de partij blijven beheersen.
Onder de dictatuur van Franco (1936-1975) werd elke zweem van regionalisme hardhandig onderdrukt. De PNV trok in ballingschap naar Frankrijk. Maar haar maatschappelijk conservatisme maakte haar ook voor Franco aantrekkelijk om in Baskenland linksgezinden in toom te helpen houden. De leiders konden terugkeren. Noodgedwongen voerden ze een politiek “en sourdine”.
Dat was niet naar de zin van een aantal PNV-jongeren, die hun leiders te gematigd en te katholiek vonden. In 1959 verlieten ze de partij en richtten ze de ETA (Euskadi ta Askatasuna) op. Desnoods met geweld zouden ze Baskenland onafhankelijk maken van Spanje.
Doordat de strijd tegen Spanje ook kon worden voorgesteld als een strijd tegen het Franco-regime, kon de ETA zich een aureool van anti-fascistische organisatie aanmeten. Dat bezorgde haar heel wat politiek aanzien. In 1975, het jaar dat Franco stierf, bereikte dat aanzien een hoogtepunt. In 1976 richtte de ETA een eigen partij op, Herri Batasuna. Baskenland was volgens de ETA het slachtoffer van een Spaans “imperialisme” dat de groep vergeleek met het Amerikaans imperialisme in Vietnam en het Frans kolonialisme in Algerije. De strijd die de ETA voerde was naar eigen zeggen te vergelijken met die van de Vietnamezen en Algerijnen tegen hun vijanden. Maar de “gewapende strijd” van de ETA stond mijlen af van het massaal karakter van het Vietnamees of Algerijns verzet. Hij bleek niets anders te zijn dan een reeks aanslagen, die geleidelijk meer afschuw wekten.
Democratie en autonomie
De komst van de parlementaire democratie, en de grondwet van 1978, veranderden het kader waar het Baskisch nationalisme zich in bewoog. De drie Spaans-Baskische provincies (Guipuzcoa, Alava en Vizcaya) werden door die grondwet een autonoom gewest. De Baskische autonomie kreeg uitgebreide bevoegdheden. De Baskische taal werd in ere hersteld. Dat maaide veel gras weg voor de voeten van het separatisme en de ETA.
Opmerkelijk was dat de PNV-afgevaardigden de enigen waren die zich in het Spaanse parlement onthielden bij de stemming over de grondwet. Ze hielden de handen vrij voor een radicalere regeling dan de autonomie, voor onafhankelijkheid, eventueel van een Groot-Baskenland zoals de ETA dat nastreeft.
Tot voor enkele jaren bleef de PNV haar trouw aan de grondwettelijke autonomie bevestigen en de onafhankelijkheid afwijzen. Dat deed ze niet alleen om de Spaanse conservatieven – hun natuurlijke bondgenoten tegen links – niet voor het hoofd te stoten. Ze deed het ook om electorale redenen. Want de meeste Basken waren tevreden met de autonomie en stonden wantrouwig tegenover opties als soevereiniteit of onafhankelijkheid.
Tussen 1979 en 1991 hebben de Baskische nationalisten (alle partijen samen) in het gewest altijd meer dan 50 procent van de stemmen gekregen. Maar dat is niet langer het geval, zeker als men er Navarra bijtelt, een gebied dat volgens de ETA, en nu ook volgens de PNV, tot Baskenland moet behoren. Het is een trend die algemeen geldt voor het regionalisme in Spanje. Dat lijkt over zijn hoogtepunt heen te zijn, nu de autonomieën aan de meeste verzuchtingen tegemoet zijn gekomen.
Peilingen tonen dat het separatisme in Baskenland op een aanhang van om en bij de vijftien procent kan rekenen. Vanuit democratisch standpunt is dit een smalle basis voor een beleid waar de PNV zich heeft bij aangesloten.
(Uitpers, september 2000)