De tolerantie van weldenkend Vlaanderen heeft zo zijn limieten. Een couscousavond, een avondje Arabische poëzie, een concert van Khaled: dat kan. Maar allochtonen die racisme hekelen en stellen dat ze evenveel rechten hebben als autochtonen? Dat is erover, en de onverlaten zullen het geweten hebben.
De allochtone intellectuelen die in 2000 in de pers een en ander aan de kaak stelden, werden als ‘fundamentalisten’ en ‘betweters’ prompt afgevoerd. Abou Jahjah, die in 2002 met een zelforganisatie uitpakte, werd gedemoniseerd en gecriminaliseerd. Vandaag is het de beurt aan het Mechelse jeugdhuis Rzoezie, dat honderden jongeren van Marokkaanse origine organiseert. Volgens burgemeester Bart Somers moet die stem worden gesmoord. De aanleiding? Enkele woordvoerders van Rzoezie hebben het woord politieracisme in de mond genomen. De VLD-voorzitter kijkt echter verder dan Mechelen: hij wil álle allochtone zelforganisaties muilkorven.
Begin december 2005 diende het Mechelse stadsbestuur (VLD, CD&V en Groen!) een klacht in tegen drie verantwoordelijken van Rzoezie wegens ‘laster en eerroof’. Volgens Somers en co hebben de drie in een interview met P-Magazine (22/11) het politiekorps afgeschilderd als ‘een bende racisten’. ‘Rzoezie jut de allochtone jongeren op. Ze maken onze stad kapot. De maat is vol’, zegt Somers in Het Nieuwsblad (1/12). Daar bleef het niet bij. Op een informele bijeenkomst met bestuurders van Rzoezie zette een delegatie van het stadsbestuur, burgemeester Somers en de stadssecretaris incluis, Rzoezie het mes op de keel: als de drie geïnterviewden niet opstappen, zal dat gevolgen hebben voor ‘de evaluatie’ (en, zonder dat het stadsbestuur het met zoveel woorden zegt, op termijn dus ook voor de subsidies) van het jeugdhuis.
Kort daarop volgde een brief van het stadsbestuur aan Rzoezie: het jeugdhuis moest tegen 15 januari laten weten of de geïnterviewden ‘hun verantwoordelijkheid nemen’. Kortom: Somers zet het jeugdhuis het subsidiewapen tegen de slaap en eist dat de drie worden buitengezet. In een brief aan het college van burgemeester en schepenen zei Rzoezie dat het jeugdhuis daar niet op inging. Maar Rzoezie stak tezelfdertijd de hand uit: ‘we [zijn] steeds bereid ten aanzien van 2006 opnieuw het gesprek te voeren, nieuwe beheerders aan te duiden (volgens jaarlijkse gewoonte tijdens de statutaire algemene vergadering), een externe evaluatie m.b.t. Rzoezie te laten uitvoeren en in te gaan op positieve voorstellen m.b.t. de werking van Rzoezie. We zijn ervan overtuigd dat de kwaliteitsvolle werking van Rzoezie en de tientallen jaren inzet van betrokkenen de Mechelse gemeenschap ten goede is gekomen en komt. We hopen dan ook verder in gesprek te blijven met het stadsbestuur.’ (Brief van 10 januari 2006)
Zoals verder zal blijken, blijft Somers doof voor een verzoening. Hij houdt vast aan zijn eis dat de raad van bestuur van Rzoezie een broedermoord pleegt, zodat hij zelf schone handen houdt. Maar als die auto-liquidatie er niet komt, dan zal Somers zélf ingrijpen. Het is schieten met een kanon op een mug, en alleen maar een beetje te begrijpen als Rzoezie inderdaad de allochtone jeugd zou opzetten tegen de politie en deze afschilderen als ‘een bende racisten’. Is dat zo?
P-Magazine
Het is dus allemaal begonnen met een interview in P-Magazine, waarin de Rzoezie-mensen het over politieracisme hadden. Vooraf dit: niet Rzoezie is naar de pers gestapt om het probleem van politieracisme aan te kaarten, maar het blad zelf wou na ‘de opstand’ van de Franse allochtone jeugd de problemen en frustraties van onze allochtone jongeren eens in kaart brengen. In de hogervermelde editie van Het Nieuwsblad waarin Somers de vijandelijkheden opende, staat een correcte, bijna letterlijke weergave van wat er in het interview is gezegd over politieracisme: ‘Volgens [Rzoezie] is het aantal politieagenten met een uitgesproken voorkeur voor het Vlaams Belang, niet te tellen in Mechelen. Heel wat allochtone politieagenten zouden afhaken omdat ze niet kunnen leven met het racisme in het politiekorps.’ Volgens Somers zijn die woorden twee bruggen te ver: ‘Dat is een onaanvaardbare veralgemening. Alle agenten worden over dezelfde kam geschoren. Rzoezie bezondigt zich dus zélf aan racisme.’ Somers’ rekenkunde is bevreemdend. Volgens de geïnterviewden is het aantal Mechelse politieagenten met VB-sympathieën ‘niet te tellen’ en haken daardoor ‘heel wat’ allochtone agenten af. Hoeveel is ‘niet te tellen’ en ‘heel wat’? Naargelang de verwachtingen van de lezer is dat ‘veel’ of ‘heel veel’, maar niet ‘alle agenten’, zoals de burgemeester beweert.
Is politieracisme een toevallig of perifeer fenomeen, zoals de politieke elite beweert? Het krijgt alleszins bitter weinig aandacht in de massamedia: Mediargus, de digitale databank van alle Vlaamse krantenartikelen, bevat amper dertien artikelen met het woord ‘politieracisme’ erin. Autochtonen zijn geneigd om het probleem niet ernstig te nemen, want ze maken zelden of nooit kennis met racisme. Ze wonen in blanke stads- en villawijken, en werken meestal in homogeen blanke kantoren en fabrieken. Voor de autochtoon blijft de allochtoon ‘een vreemde’: een bron van fantasma’s, angsten en fascinaties. Dit etnocentrisme doordesemt de gehele maatschappij, en maakt de blanke meerderheid blind voor de ongelijke behandeling van de minderheden.
Politici hameren op het feit dat er weinig geregistreerde klachten over politieracisme zijn. Dat is juist, maar verklaarbaar. Klachteninstanties als het Centrum voor Gelijke Kansen worden door veel allochtonen niet echt ernstig genomen: de bewijslast is zwaar om dragen (het is jouw woord tegen dat van één of meerdere agenten), er is angst voor wraak achteraf en bovenal: wat levert het op? Zelfs zware gevallen van mishandeling door agenten worden niet gemeld. Zo is een Congolese vriend van me midden jaren negentig in een Vlaams provinciestadje opgepakt door rijkswachters. Hij verbleef illegaal in België. In de kazerne is hij door de drie aanwezige rijkswachters met nachtdienst in elkaar geslagen. In de loop van de nacht is hij uit zijn cel gehaald voor een schijnexecutie. De dag nadien is hij naar de gevangenis gebracht. Zelfs een week later was zijn gezicht nog steeds opgezwollen. We waren geschokt. Er was geen enkele reden om deze zachtaardige man toe te takelen. We hebben hem gepusht om klacht in te dienen, maar hij durfde niet, uit angst voor represailles. Een bevriend journalist heeft de gevangenisdirecteur hierover aangesproken, maar die reageerde gelaten, want het gebeurde wel meer.
Bart Somers zal het niet graag horen, maar politieracisme bestáát, al wordt het meestal aan het oog onttrokken. (Al lukt dat niet altijd. Om twee wel erg spectaculaire voorbeelden te noemen: in 1991 filmde een toevallige toeschouwer de mishandeling van Rodney King door agenten van Los Angeles. Na de vrijspraak van de agenten brak er een Afro-Amerikaanse opstand uit die zes dagen duurde, met tientallen doden en duizenden gewonden tot gevolg. En op 7 november 2005 filmde een tv-ploeg in de Parijse voorstad La Courneuve, tijdens de rellen in de banlieues, hoe agenten een jongere ineensloegen onder het roepen van racistische beledigingen. Er stak een storm van protest op; acht agenten werden geschorst) Lees er het boek van de Antwerpse ombudsman Bernard Hubeau maar eens op na. In zijn De ombudsman van de stad (EPO, 2004) staat het allemaal erg voorzichtig neergeschreven, maar wie goed leest, kan er niet omheen. Het jaarverslag 1997 over de Antwerpse politie ‘schetst vooral een bedroevend en soms hallucinant beeld’ van het korps, met ‘veel gegronde klachten over ten onrechte getakelde voertuigen, brutale en onbeleefde politieagenten, gevallen van onverantwoorde doorverwijzing, dossiers die niet werden teruggevonden, enzomeer.’ De ombudsman schrijft het niet, maar dat daarbij racisme soms een rol speelt, blijkt ook uit het feit dat er volgens hem een ‘nultolerantie’ tegenover migranten-vzw’s is gehanteerd: ‘De politie trad in de jaren 1996-’97 hard op tegen deze vzw’s: men viel binnen, leidde mensen voor, hield er sommigen aan. Te veel kabaal en te hard opgetreden, zou ik zeggen.’ Er waren klachten over sommige vzw’s, maar de aanpak in terreurstijl’ vanwege de politie was niet gerechtvaardigd: ‘Hier werden naar onze mening de normen redelijkheid en evenredigheid van optreden geschionden.’ (Alle citaten pp. 100-111)
Op zeldzame momenten is een politiebron bereid om daarover on the record verklaringen af te leggen. Toen de Antwerpse politiechef Tony Dyck in 2000 met pensioen ging, erkende hij dat hij ‘het verbale racisme’ in het korps niet had kunnen uitroeien. Verder liet Dyck, zelf niet bepaald een moraalridder, zich ontvallen dat in het korps van Antwerpen ‘250 fraudeurs, varkens en racisten’ zitten. De opvolger van Dyck, Luc Lamine, maakte in Het Laatste Nieuws zijn borst nat: ‘Ik heb zwaar geïnvesteerd in de bestrijding van racisme binnen het korps. Ik heb er al meer dan twintig politiemensen uitgegooid, onder meer omdat ze racistisch waren. Ik reageer keihard op elke vorm van racisme.’ Gazet van Antwerpen maakte zich over zijn woorden vrolijk: ‘Het zou een wonder zijn dat dit in Antwerpen kan gebeuren zonder dat er een storm van protest losbreekt. Alles is mogelijk, maar twintig ontslagen wegens racisme, dat zal zelfs voor gemeenteraadsleden niet onbekend zijn. Het Vlaams Blok, dat alles weet over de politie, zou dat zomaar laten gebeuren? Of bedoelt de korpschef met eruit gooien soms de eenvoudige overplaatsingen, die trouwens ook al ervaren worden als heel wrede straffen?’ Lamine krabbelde achteraf terug: die twintig ‘rotte appels’ waren alleen maar overgeplaatst. Een politieofficier vertrouwde me achteraf toe dat racisme zelfs niet als reden voor die overplaatsingen was opgegeven.
Is het aantal racisten in de politiekorpsen ‘niet te tellen’, zoals Rzoezie stelt? Mohamed Chakkar (FMV) vertelt: ‘Minister Vande Lanotte heeft ooit een studie laten uitvoeren naar extreem-rechts bij de Antwerpse politie. De studie is nooit gepubliceerd, maar toen ik tegen iemand die de resultaten had kunnen inkijken, zei dat wellicht 30 percent van de agenten met het Vlaams Blok sympathiseert, antwoordde hij me: “Was het maar 30 percent!”’ Eind 1999 schatte men de aanhang van het VB bij het middenkader van de Antwerpse politie op 60 percent. Logisch toch: als één Antwerpse burger op drie voor het VB stemt, dan is de VB-aanhang ongetwijfeld nog groter in een van nature op discipline en repressie gerichte organisatie als de politie. En dat geldt, mutatis mutandis, voor elke Vlaamse stad – zoals Mechelen. Wie een beetje doorvraagt, hoort een resem verhalen over politieracisme in woord en daad – van het niet-opmaken van PV’s als allochtonen de slachtoffers zijn tot het systematisch en veelvuldig controleren van allochtone burgers. En dat wordt bevestigd in onderzoek dat maar al te zelden wordt verricht. Zo stelde de Utrechtse professor Frank Bovenkerk in de jaren ’90 vast dat 6 op 7 Antwerpse discotheken allochtonen weigeren, en dat 2 op 3 erbij gehaalde politiepatrouilles weigeren een nochtans verplicht PV op te stellen.
De invloed van het VB in het korps vertaalt zich niet alleen in racisme. Agenten spelen informatie door aan die partij. Het VB pakt daar dan mee uit en zet zo het beleid en de korpsleiding onder druk en dwingt hen tot bijsturingen. Het is een oud zeer. Eind jaren ‘90 speelden agenten cijfers over de criminaliteit aan het Blok door nog voor ze officieel waren meegedeeld. Sindsdien verbeterde de situatie niet. In 2002, in de hectische dagen na de moord op Mohamed Achrak sprak een buitenlandse journalist die Filip Dewinter had geïnterviewd, zijn verbazing uit over het feit dat de VB-chef perfect op de hoogte was van zijn doen en laten eerder die dag. In november 2003 was het opnieuw bingo: Dewinter diende een klacht in tegen de AEL en hij steunde daarvoor op politierapporten over AEL’ers. De overheid liet in die dagen betijen: in de strijd tegen Abou Jahjah was alle hulp welkom.
De nationale agenda van Somers en co
Rzoezie slaat inzake politieracisme de nagel op de kop. Maar misschien heeft Somers een punt als hij stelt dat het jeugdhuis moslimjongeren tegen de politie opjut? Wie het interview doorleest, kan echter niet om de relativerende en nuancerende commentaren heen. Verwijzend naar de rellen in de Franse banlieues zeggen de Rzoezie-medewerkers dat jongeren bij ons ‘misschien iets meer kansen’ hebben en ‘meer gerespecteerd’ worden. Onze allochtone jongeren ‘hebben weinig begrip voor het in brand steken van een wagen of een bedrijf. Ze hebben wel begrip voor de oorzaken die ertoe geleid hebben.’ Er ook wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van de politici: na de moord op een Marokkaanse familie in Schaarbeek (2002) stapte de burgemeester meteen af en nam het woord racisme in de mond, waarop rellen zijn uitgebleven, in tegenstelling met de rellen in Borgerhout na de moord op Mohammed Achrak. Verder wordt geen punt gemaakt van VB-sympathieën van de agent, maar ‘hij mag ze niet in de praktijk brengen.’ Rzoezie zegt ook: ‘Het zou helpen als de politie naast de campagnes ook een positief signaal zou geven. Door bijvoorbeeld intern hard op te treden tegen racisten. Ik heb nog nooit gehoord van één veroordeling of schorsing in het korps. Ik ken wel tientallen gevallen van racisme’. En: ‘eigenlijk hebben we als gemeenschap nood aan goede, allochtone politie. (…) Veel allochtone politieagenten haken ook af omdat ze niet kunnen leven met het racisme binnen het korps. Het zou kunnen werken als je ineens twintig allochtone agenten binnenhaalt. Wij hebben met Rzoezie toen actief mee gezocht om dat te bereiken, maar dat is mislukt.’
Het interview is dus behoorlijk genuanceerd, behalve de opgeklopte titel van het artikel (‘Zolang de Belg niet erkent dat hij racistisch is zullen de spanningen blijven’), en de groteske aankondiging van het stuk op de cover van het blad: ‘Marokkaanse Belgen luiden de noodklok: “Geef toe dat je een racist bent!”’. Maar dat is het werk van de journalist of de eindredacteur, belust op spektakel en een hoge oplage. Somers richt zijn woede echter niet op P-Magazine, maar op Rzoezie: niet de onterechte redactionele opsmuk maar de harde waarheid over politieracisme wekken zijn toorn.
De jongste tijd is de islamofobe outingsdrang van toppolitici wat weggeëbd. Minister Dewael heeft zijn verbale offensief tegen de hoofddoek (voorlopig) opgeborgen: de zware incidenten na de moord op Theo Van Gogh (2004) en de rellen in de Franse banlieues (2005) doen onze politici beseffen dat een vonk kan volstaan om de boel te laten ontploffen. Toch blijft de elite in de greep van monoculturalisme en islamofobie, en de VLD-voorzitter zelf laat zich niet onbetuigd. Anders dan een Dewael die met zijn uithalen de gemoederen had opgehitst, werkt Somers aan een stille, maar des te destructievere aanval op allochtone zelforganisaties. Zijn motto luidt: ‘Niemand uitsluiten uit de maatschappij, maar ook niemand opsluiten in zijn cultuur.’ Niet uitsluiten is de rituele introductie op het tweede punt, waar het echt om draait: weg met allochtone zelforganisaties, want ze staan voor ‘mensen opsluiten’ in ‘apartheid’. Zelforganisaties en verenigingen voor arbeiders, vrouwen, homo’s, liberalen? Dat mag allemaal van Somers. Maar zelforganisaties voor allochtonen? Ho maar, dat is apartheid. De VLD-voorzitter ziet geen graten in een jeugdbeweging van autochtonen. Maar een islamvriendelijk jeugdhuis? Over zijn lijk. Zelforganisaties voor moslims moeten voor de bijl – niet al te opzichtig, maar langzaam fijngemalen in het raderwerk van de subsidiestromen.
In organisaties zoals Rzoezie krijgen allochtonen zelfvertrouwen, leren ze hun gedachten en wensen formuleren en participeren ze aan het maatschappelijke debat. Maar Somers wil daar niet van weten. Dat die participatie het opstapje is naar integratie, om een woord te gebruiken waar onze elite de mond vol van heeft? Het zal de burgemeester worst wezen. Waarom zou hij praten met allochtonen die iets willen doen aan het racisme en de discriminaties op de arbeidsmarkt, op de huisvestingsmarkt, van politiepatrouilles – problemen waarover Somers het niet wil hebben, laat staan dat hij eraan wil remediëren? (Het in 2003 met veel mediageruis omgeven Stop It-plan van Bart Somers om allochtone jongeren een baan te bezorgen heeft hoop en al twintig banen opgeleverd. In het Mechelse zijn er bijna 900 laaggeschoolde werkloze allochtonen!)
De aanval op Rzoezie oogt natuurlijk niet fraai. Gelukkig voor Somers is er een allochtoon vijgenblad voorhanden, in de persoon van SP.A-volksvertegenwoordiger Anissa Temsamani. Haar partij zit in Mechelen in de oppositie, maar ze liet zich niet pramen en sloot zich prompt aan bij de eis van Somers en co: de Rzoezie-verantwoordelijken moeten weg omdat ‘die de allochtone jongeren manipuleren en aanzetten tot haat. Ze pompen hen in dat alle Belgen racisten zijn, waardoor ze zich zelf racistisch opstellen’. (Het Nieuwsblad, 2/12) Op haar weblog (van 1/12) slaat ze onder de gordel, en ze slaat echt dóór: de schuldigen zijn ‘machtsbeluste charlatans’; ze ‘verdienen al jarenlang hun boterham op de kap van kansarme jongeren’; enzovoorts. Voor de elite zijn mensen als Temsamani (en bijvoorbeeld ook Mimount Bousakla) de ideale allochtone politici: van allochtone afkomst en lid van de sociaal-democratische partij, maar enthousiaste pleitbezorgers van de strategie van de islamofobe elite om elke vorm van zelforganisatie van allochtonen de kop in te slaan.
De rekening van de burgemeester is dus snel gemaakt. Spierballengerol en rechtse demagogie kan in tijden van VB-expansie geen kwaad. En het bevrijdt hem van de lastposten van Rzoezie die hem in het verleden al in verlegenheid brachten door met een verborgen camera en een journalist van TerZake naar discotheken te trekken en tv-kijkend Vlaanderen te tonen hoe allochtonen de toegang wordt geweigerd en hoe de opgetrommelde politie de kant van de portiers koos en de jongeren vroeg om op te hoepelen. Moslimjongeren moeten hun plaats kennen: binnen de muren van het jeugdhuis zich wat bezighouden en vooral zwijgen. (Toen Parijs in brand stond, hoorden we lof over de weldadige invloed van organisaties als… Rzoezie. We weten nu beter waar die lof op slaat: op het passief houden van de moslimjeugd)
Het stadsbestuur vat het allochtone jeugdwerk op als een hefboom van het veiligheidsbeleid en de strijd tegen het onveiligheidsgevoel: men wil voor alles de jongeren uit het zicht van de modale burger houden en ze onder toezicht plaatsen. Dat is zo in Mechelen, maar ook in Antwerpen: zie maar hoe de jeugdwerking er wordt opgevat. In Brussel gaat het ook al de verkeerde kant op: daar willen de Vlaamse politici, tegen het advies van de Brusselse Jeugdraad in, het werk met ‘maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren’ (WKJ’s) ophangen aan een schoolwerking, en dat ten koste van de traditionele oriëntatie op de buurtwerking. Zo wil men de (anderstalige) kinderen in het Nederlandstalig onderwijs ook buiten de school in contact brengen met het Nederlands. Een verdedigbare doelstelling, maar op die manier zal dat wel ten koste gaan van het echte jeugdwerk, gericht op de groep en de wijk. Collectieve emancipatie zal zo worden opgeofferd ten voordele van de in alle partijen overheersende mantra van het aanbieden van individuele kansen (aan jongeren die ‘modelburgers’ moeten worden en bijgevolg geen collectieve opvoeding, emancipatie of organisatie meer nodig zullen hebben).
Bedroevend spektakel in het stadhuis
Op de gemeenteraadszitting van 26 januari stond ‘de zaak-Rzoezie’ geagendeerd, op initiatief van het Vlaams Belang. De voorzet kwam dus van het VB, maar dat was geen beletsel voor de democratische meerderheid om gretig het debat te voeren. Integendeel: de discussie tussen de meerderheidspartijen en het VB, die twee uren aansleepte, draaide rond de vraag hoe en in welke mate Rzoezie moet gemuilkorfd worden. Want dat Rzoezie moet worden ingesnoerd; daarover was ongeveer iedereen het eens. Het VB stelde voor om de stadssubsidies voor Rzoezie gewoon af te schaffen. De burgemeester deed namens het college een tegenvoorstel: een ‘trajectenplan’ waarin gefaseerd het probleem-Rzoezie zou worden opgelost. Somers bleef cryptisch, maar het doel was en blijft, zo werd in de wandelgangen vernomen, Rzoezie monddood te maken. Meerderheidspartij N-VA vond het allemaal te vaag en eiste méér. Daarop werd de vergadering voor overleg geschorst. Na de schorsing stemde de meerderheid het VB-voorstel weg. Alle meerderheidsvoorstellen werden ingetrokken. De meerderheid zal de zaak later bespreken op een bijeenkomst van de ‘Verenigde Afdelingen’.
In de wandelgangen van het stadhuis werd in kringen van de meerderheid vernomen dat het college werkt aan een plan om Rzoezie te ontmantelen. Zo zou het Steunpunt Tewerkstelling uit Rzoezie worden weggehaald. In dat project wordt elk jaar een 200-tal ongeschoolde allochtone jongeren aan een (weliswaar dikwijls tijdelijke) job geholpen. Op die manier wordt Rzoezie van een belangrijk bemiddelings- en contactenkanaal afgesneden. Verder zou het Mobiel Jeugdwerk van Rzoezie worden afgebouwd, zodat de band tussen het jeugdhuis en de jongeren op straat wordt doorgeknipt. Last but not least zouden de stadssubsidies worden stopgezet, wat Rzoezie elk jaar ongeveer 32.000 euro zou kosten. Dat zou Rzoezie bijzonder zwaar vallen, zelfs al zouden de subsidies van de Vlaamse Gemeenschap onaangeroerd blijven.
Het is onduidelijk of dit plan om Rzoezie te isoleren, droog te leggen en op termijn te ontmantelen integraal zal worden uitgevoerd, dan wel of die geruchten worden verspreid om Rzoezie alsnog onder druk te zetten om zijn woordvoerders buiten te kegelen. Een clash lijkt nu onvermijdelijk. Rzoezie lijkt niet van plan op de chantage in te gaan, en de tientallen allochtone jongeren die naar de gemeenteraad waren afgezakt hebben daarmee het signaal uitgestuurd dat het moment van actie dichterbij komt. Afgaande op het bedroevend spektakel tijdens de gemeenteraadszitting waar meerderheid en VB zich publiek te kop braken over hoe Rzoezie aan te pakken, en afgaande op wat Somers zelf in de dagen voor de gemeenteraad hier en daar informeel zei, lijkt hij niet van plan in te binden en een compromis na te streven, meegesleept als hij is in een escalatie die hij zelf op gang heeft getrokken. Somers wil natuurlijk vermijden om rond het jeugdhuis een langdurige stellingenoorlog te voeren: hoe dichter de gemeenteraadsverkiezingen naderen, hoe groter de electorale fall-out ten voordele van het Blok dat ook in deze zaak zichzelf wil opwerpen als de consequente, radicale uitvoerder van wat de burgemeester en het college van schepenen wel willen maar niet helemaal durven doen. Maar is dat haalbaar?
Somers wikt, maar beschikken doet hij zeker niet alleen. Het meest waarschijnlijke scenario lijkt wel dat zijn raid uitdraait op een uitputtingsslag, en bijgevolg op een bron van een xenofobe opstoot bij de Mechelaars die maandenlang een ‘probleemjeugdhuis’ en ‘probleemmoslims’ krijgen opgevoerd. Dat is op korte termijn problematisch voor de burgemeester die zo zuurstof geeft aan het VB en zijn campagne voor de komende gemeenteraadsverkiezingen, maar op langere termijn bijzaak voor een man die surft op de clash of civilisations. Uiteindelijk zijn het de allochtonen die de rekening betalen. Want het komt allemaal neer op een cynisch, berekend spel van de machthebbers: discrediteer, criminaliseer en vernietig de allochtone organisaties en hun leidingen, nek hun aspiraties op emancipatie, demoraliseer en isoleer ze – en dan verbijten ze wel (zij het knarsetandend) de achterstelling en de discriminaties. Als Somers zijn zin krijgt, wordt het allochtone politieke landschap in Vlaanderen een woestenij. Het gevolg laat zich raden: zonder authentieke woordvoerders krijgen salafisten en andere fundi’s in de allochtone buurten vrij spel. Kan er iemand aan de alarmbel trekken?
(Uitpers, nr. 72, 7de jg., februari 2006)