(foto’s: Sarah De Vlam)
Barcelona stond tot de komst van het massatoerisme symbool voor eigenzinnige vindingrijkheid
Lente 1995. Een bus vol zeven- en achttienjarige tieners en een handvol leraars zet aan richting Spanje. Ik ben een van hen. Ik weet weinig over het land aan de andere zijde van de Pyreneeën. In ons handboek Spaans heten de vrouwen ‘Pilaar’, wat ik ontzettend grappig vind. Wat kan je verwachten van een land waarin vrouwen een paalvormige naam krijgen? In 1995 is mijn wereld nog klein en Spanje exotisch. Ik scheer ongegeneerd Mexicaanse sombreros en boleros over dezelfde kam als Andalusische bollenjurken. Aan de zuidzijde van de Pyreneeën – toen voor mij mentaal even vreemd als het Himalayagebergte – zeggen ze Olé!, Venga Pilar! en, Me cago en la leche! Het citytrip-toerisme naar de Catalaanse hoofdstad is sedert het Olympisch jaar 1992 in opgang, maar de Gaudí-minnende buitenlander verdwijnt in de meeste delen van de stad als oploskoffie tussen de Barceloninos. Barcelona is op dat moment ook zelf nog geen uitgesproken multiculturele metropool, het immigratiesaldo in Catalonië is verwaarloosbaar, nog geen twee honderdduizend op een bevolking van zes miljoen. De stad ademt haar eigen ik: een kleurloze Europese walm. Ik zal de jaren daarop steeds hetzelfde Spanje ontmoeten, om ten slotte in 1999 in Madrid te belanden, waar ik gecharmeerd word door het ‘volkse’ en ‘authentieke’ karakter van de hoofdstad, waar ik een uit zijn voegen gesprongen dorp in zie. Ik begrijp op dat moment niet dat demografie de hoofdrol heeft in dit merkwaardige ‘España’. Maar in 1995 word ik zwaar getroffen wanneer we op de Plaça de Catalunya van de schoolbus stappen. Het is amor a primera vista, een coup de foudre, voor de stad. Alles bekoort me: de elegante Eixample, de Gotische steegjes, de modernistische Gaudí, het licht en de schaduwen, de oude mannekes op een bankje, de taterende vrouwen op de markt, de krantenkiosken, zelfs de straattegels. Die bedwelmende esthetische ervaring zal mijn levenslot bepalen. Vier jaar Madrid en een decennium vliegtickets tussen Barajas en Zaventem. Pas in 2012 keer ik naar mijn oude liefde terug. Barcelona.
De Plaça de Catalunya is vaak de eerste kennismaking met Barcelona
De Catalaanse hoofdstad is getransformeerd in een kleurrijke smeltkroes. Van de meer dan een miljoen immigranten woont het merendeel in en rond de metropool. De zuidzijde van de Rambla, de slagader van de stad, is een pluralistische bazaar geworden. Het biedt de stad nieuwe uitdagingen en kansen maar ook problemen. De meeste nieuwkomers enten zich vast op een ander soort buitenlander, de city-tripper. Verblind door easy money verkoopt Barcelona zijn ziel aan iedereen die munt kan slaan uit low-cost toerisme. De Rambla degradeert, de Barrio Gótico wordt een openluchtmuseum, de charmante vissersbuurt La Barceloneta wordt overstelpt, de playas worden het scenario van dronken Britse disco-hoppers, de avant-garde wijk Gràcia wordt in opbod verkocht aan Europese bobo’s. De stad wordt een AirBnB-monopolie, de consulaten lopen vol tot op hun zwembroek na bestolen onachtzame Europese jongeren, de Russen werpen hun immobiliëntentakels uit, de cruiseschepen lozen hun lading. Doodarme Senegalese straatverkopers spreiden aan de kade hun waar over vier vierkante meter terwijl op de achtergrond miljonairs champagne kraken op de steven van hun luxeboot. Op het strand lopen Pakistaanse mojitoverkopers, Afrikaanse doekenleurders en Chinese massagisten elkaar in de weg. De stad geurt naar goedkope paella, lauw bier en koppijnsangría. Maar de toeristen blijven komen, de kassa blijft rinkelen. Ik zeg het met verdriet: de stad als een puta. Buurtcomités en burgerverenigingen, waar Barcelona zo sterk in was en is, hangen spandoeken, protesteren en kloppen aan bij het stadsbestuur. Maar le bordèle est le bordèle. Cynisch en zielloos.
De kleurrijke markt La Boquería was voor Corona een culinair pretpark voor toeristen
En dan komt Corona. Het kot gaat op slot. Gedurende anderhalve maand, een quarantaine lang, zitten de Barceloninos als fokpluimvee tussen hun vierkante muren. Balkons en ramen veroveren het sociale luchtruim. De straat houdt op te bestaan. Resisteré, ik hou vol, zingen de buren elke dag luidkeels om 8u ´s avonds vanuit de hoogte. Het lijkt een Ark van Noë. Op de begane grond is alles weg. Ook de toeristen, ook de pickpockets, ook de Messi-shirts in de Pakistaanse winkels in het stadscentrum, ook de diepe decolletés van aangeschoten blondines en de blote bovenlijven van op zeesletsen wankelende bierbuiken. De rolluiken zijn naar beneden, de was hangt eenzaam in de frisse zeebries, de siesta lijkt eeuwig. Wanneer het volk weer op straat mag en winkels en cafés coronaveilig kunnen openen, herademt de verlaten stad. Maar buitenlandse toeristen zijn er nauwelijks. Een jaar later, op 1 april 2021, stap ik van de bus en wandel ik naar de Plaça de Catalunya. Net zoals 26 jaar geleden vliegen de onbeschroomde duiven alleen op wanneer je ze wegjaagt. Enkele meters verder landen ze alweer. Het zijn er veel te veel voor het handvol toeristen dat hen in betere tijden voedt met allerhande overschotten terwijl ze gretig foto´s maken. Op de brede voetpaden van de fotogenieke Passeig de Gràcia, met de parels van Gaudí -La Pedrera en de Casa Batlló- is er plaats voor iedereen. ’s Anderdaags loop ik met mijn kinderen door de steegjes van de Barrio Gótico en El Born. We zijn vaak moederziel alleen. Hier woont ook nauwelijks nog iemand. De rolluiken van de AirBnB appartementen staan strak gesloten. De Pakistaanse voedingswinkel, de enige tienda de barrio sedert Barcelona in de wurggreep van het massatoerisme gewrongen zit, heeft geen klanten. Deze stad lijkt dood. Maar het is niet Corona die de schuld draagt. Ze was al dood.
Keert Barcelona na Covid19 terug naar een economie van goedkoop toerisme?
In mijn buurt, Sants, bruist het van het leven. De Barceloninos genieten er van de vermut, de voormiddagaperitief, en de terrassen lopen vol voor het middageten. Om vijf uur gaat de horeca toe, maar dan verplaatst de lokale meute zich naar de parken en pleinen. Oude mannekes op een bankje, muziek-luisterende jongeren op de trappen, dames aan de praat, spelende kinderen en ouders en veel sportievelingen. Een multiculturele stad met de juiste hartslag. Ik geniet er enorm van. Dít is Barcelona. Ik durf niet aan de dag te denken dat de cruiseschepen er weer gaan aanmeren, de low-costvliegtuigen er opnieuw gaan landen en de goedkope sangría terug over de Rambla gaat vloeien. En toch zal het zo zijn. La Reina del Mar zal met een kater wakker worden uit haar te lange middagslaap. De boot gemist om de platvloerse toerist te bannen, de stad aan de Barceloninos terug te schenken en haar leefbaar te maken. Ook economisch. Want zo lang het uurloon van een gemiddelde werknemer in dit toeristische circus nog geen halve pint lauw bier bedraagt, is het zogenaamde economische herstel slechts goud voor enkelen en een mythe voor de moderne city-trippersslaaf.