(CPA = Coalition Provisional Authority: VS-bestuur onder Paul Bremer officieel tot 30 juni 2004
IGC=Interim Governing Council: ‘Iraakse’ regering sinds 1 juli 2004)
Slechts na een maand wist ik waar ik in Bagdad naar op zoek was. Ik was naar Irak gereisd een jaar na het begin van de oorlog, op het hoogtepunt van een heuse ‘construction boom’, maar na een wekenlange zoektocht had ik nog niet één zware machine gezien, tanks and humvees (geblindeerde jeeps) uitgezonderd. Toen zag ik het: een bouwkraan. Ze was groot, geel en indrukwekkend. Toen ik ze opmerkte in een drukke winkelwijk dacht ik eindelijk getuige te kunnen zijn van de heropbouw waar ik zoveel over had gehoord. Toen ik dichterbij kwam merkte ik echter dat de kraam niets aan het bouwen was – niet één van de platgebombardeerde overheidsgebouwen die nog steeds in puin lagen over heel de stad, niet één van de hoogspanningslijnen die in verwrongen hoopjes lagen terwijl de hitte van de zomer volop toesloeg. Nee, de kraan hees een gigantisch reclamepaneel omhoog op een drie verdiepingen gebouw. SUNBULLAH: HONEY 100 % NATURAL, made in Saudi Arabia.
Toen ik dat paneel zag, kon ik alleen maar denken aan iets dat Senator John McCain (Republikein) had gezegd in Oktober: “Irak is een enorme pot honing die heel wat vliegen aantrekt.” De vliegen waar McCain naar verwees waren de Halliburtons (bedrijf waarvan Dick Cheney CEO was tot hij vice-president werd, LV) en de Bechtels (energiebedrijf) maar ook de kapitalisten die in kuddes naar Irak kwamen in het spoor van de Bradleys (lichte tanks) en de lasergeleide bommen. De honing die hen aantrok was niet alleen de no-bid contracten (zonder openbare offerte) maar ook de ontelbare investeringsmogelijkheden in een land dat net wijdopen was gebroken na tientallen jaren afgesloten geweest te zijn, eerst door de nationalistische politiek van Saddam Hoessein, daarna door de verstikkende VN-sancties.
Dat reclamepaneel deed me ook denken aan de uitleg die meestal wordt gegeven voor alles wat verkeerd loopt in Irak, een uitleg die zowat door iedereen van John Kerry tot Pat Buchanan (extreemrechts presidentskandidaat) wordt herhaald: Irak druipt van het bloed en van de miserie omdat George W. Bush geen ‘postwar plan’ had. De regering-Bush had echter wel een plan voor wat net na de oorlog zou gebeuren, namelijk zoveel mogelijk honing rondstrooien en dan rustig op de vliegen wachten.
Hebzucht is goed
Die honing theorie over de wederopbouw van Irak komt voort uit het geloof dat de ideologische architecten van de oorlog het meest lief is: dat hebzucht goed is. Niet zomaar goed voor henzelf en hun vrienden maar voor de mensheid, en zeker voor de Irakezen. Hebzucht creëert winst, winst creëert groei, die dan weer banen, producten en diensten genereert en al het andere dat iemand maar zou kunnen wensen. De rol van een goede regering is daarom de creatie van de optimale voorwaarden om de bodemloze hebzucht van grote bedrijven vrij spel te geven, zodat ze op die manier de behoeftes van de maatschappij kunnen voldoen. Het probleem is dat regeringen, zelfs deze neoconservatieve regeringen, zelden de kans krijgen om te bewijzen dat hun theorie juist is: ondanks hun enorme ideologische voorsprong worden de Republikeinen van George W. Bush, volgens henzelf toch, voortduren gesaboteerd door bemoeizuchtige Democraten en niet te vermurwen vakbonden en milieuactivisten.
Irak zou dat allemaal veranderen. Op die ene plaats op aarde, zou de theorie eindelijk in de praktijk worden gebracht in zijn meest perfecte en ongecompromitteerde vorm. Een land met 25 miljoen inwoners zou niet worden herbouwd zoals het was voor de oorlog, het zou letterlijk worden uitgegomd. In plaats daarvan zou er een schitterende showroom ontstaan voor laissez-faire economie, een utopie die de wereld nooit voorheen heeft gezien. Elk beleid dat multinationals de vrijheid geeft in hun zoektocht naar winst zou uitgevoerd worden: een minimale overheid, flexibele arbeid, open grenzen, minimale belastingen, geen invoertarieven, geen beperkingen op privé-eigendom. De Iraakse bevolking zou uiteraard enkele korte termijn problemen ondergaan: alle eigendommen van de staat zouden moeten worden opgegeven om groei en investeringen kansen te geven. Veel banen zouden verloren gaan, buitenlandse producten zouden het land overspoelen, kleine handelaars en familieboerderijen zouden jammer genoeg niet in staan zijn om ‘mee te dingen’.Maar voor de auteurs van dit plan was dit slechts een kleine prijs voor de economische expansie die vast en zeker open zou barsten eenmaal alle juiste voorwaarden vervuld waren, een boom die zo krachtig zou zijn dat het land zich bijna vanzelf zou herbouwen.
Het feit dat die boom er nooit kwam en dat Irak beeft onder heel wat andere explosies mag je echter nooit steken op de afwezigheid van een plan (zoals ook Kerry, stelt, zie hierboven). De schuld ligt bij het plan zelf en bij de extreem gewelddadige ideologie waarop het is gebaseerd.
Schoktherapie
Folteraars geloven dat wanneer je elektrische schokken toebrengt op verschillende delen van het lichaam tegelijk het slachtoffer zo verward geraakt over waar de pijn vandaan komt dat hij/zij niet meer tot verzet in staat is. Een openbaar gemaakte CIA-handleiding van 1963 ‘Counterintelligence Interrogation’ beschrijft hoe gevangenen “door een dergelijk trauma in een soort van psychologische verlamming komen, van verlaagd bewustzijn, soms van zeer korte duur … Op dat ogenblik is de ‘bron’ veel vatbaarder voor suggestie, veel inschikkelijker om mee te werken.” Een gelijkaardige theorie kan je toepassen op economische schoktherapie, de smerige term die gebruikt wordt om de razendsnelle implementatie van vrije markt hervormingen te beschrijven, zoals die werden opgelegd na de staatsgreep van generaal Augusto Pinochet in Chili. Die theorie zegt dat als je pijnlijke economische ‘aanpassingen’ snel uitvoert in de korte periode net na een sociale verwarring zoals een oorlog, een staatsgreep of het ineenklappen van de overheid, dat de bevolking dan verlamd is en geconcentreerd op de dagelijkse overleving, zich in een staat van vernauwd bewustzijn bevindt en niet in staat is tot verzet. Zoals Minister van Financiën Admiraal Lorenzo Gotuzzo aan Pinochet verklaarde: “De hond zijn staart moet er met één hauw af.”
Dat is in essentie de procedure in Irak. Trouw aan hun geloof dat privé-bedrijven voor zowat alles beter zijn dan regeringen, heeft het Witte Huis zelfs de privatisering beslist van de opdracht om de Iraakse staatsgeleide economie te privatiseren. Twee maand voor het begin van de oorlog, stelde USAID (dit is ironisch genoeg het VS-overheidsdepartement voor ontwikkelingssamenwerking) een lastenboek op dat zou worden overhandigd aan een privé-bedrijf voor de transitie van Irak naar een ‘duurzaam markteconomisch systeem’. Het document stelt dat het bedrijf dat dit aanbod wint ‘geschikt voordeel (zal halen) uit de unieke gelegenheid voor snelle vooruitgang in deze regio, zoals die er nu in de huidige politieke omstandigheden uitziet’. Wat ook gebeurd is (heb bedrijf dat deze kans ‘won’ is KPMG, onderdeel van Bearing Point Company).
L. Paul Bremer, de man die de US-bezetting leidde vanaf 2 Mei 20003 tot aan zijn snelle ‘vlucht’ uit Bagdad op 28 Juni 2004, geeft toe dat wanneer hij toekwam dat ‘Bagdad in vuur en vlam stond, terwijl ik toekwam van op de luchthaven’. Maar vooraleer de brandhaarden van de militaire ‘shock and awe’ (schok en verbijstering) slachtpartij gedoofd waren, kwam Bremer al op de proppen met zijn schoktherapie. Hij wrong er meer veranderingen door in één verzengend zomerseizoen dan wat het IMF had gedaan gekregen in drie decennia in Latijns-Amerika. Joseph Stiglitz, Nobel laureaat en gewezen hoofd economist van de Wereldbank, beschrijft Bremer’s hervormingen als ‘een schoktherapie die zelfs radicaler is dan wat in de voormalige Sovjetwereld werd opgelegd’.
De toon van Bremer’s mandaat was gezet met zijn allereerste beslissing: hij ontsloeg 500.000 staatspersoneel, meestal soldaten, maar evengoed dokters, verpleegsters, onderwijzers en leraars, uitgevers en drukkers. Vervolgens smeet hij de grenzen open voor absoluut onbeperkte invoer: geen invoertarieven, geen taksen, geen controles. Twee weken na zijn aankomst zei Bremer: “Irak is open for business.”
Een maand later maakte Bremer de kern van zijn hervormingen openbaar. Voor de invasie werd de Iraakse niet aan de olie gerelateerde economie gedomineerd door 200 staatsbedrijven die zowat alles produceerden van cement over papier tot wasmachines. In juni vloog Bremer naar een economische top in Jordanië en kondigde de onmiddellijke privatisering van deze bedrijven aan. ” Het is essentieel voor het herstel van de Iraakse economie dat die inefficiënte staatsbedrijven in privé handen komen.” Het werd de grootste ontmanteling van een staat sinds het ineenstorten van de Sovjet-Unie.
Maar Bremer’s economische engineering was nog maar begonnen. Om buitenlandse investeerders naar Irak te lokken, voerde hij in September 2003 een aantal draconische wetten in, die geen precedent kennen qua generositeit voor multinationals. Order 37 verlaagde de (variërende) bedrijfsbelasting van ongeveer 40 % naar één algemeen niveau van 15 %. Order 39 laat buitenlandse bedrijven toe om 100 % eigenaar te worden van eigendommen in Irak , met uitzondering van de natuurlijke hulpbronnen (petroleum!). Beter nog, de investeerder kan 100 % van zijn winst meenemen zonder verplichting tot herinvestering in het land en zonder uitvoerbelasting. Diezelfde Order 39 geeft recht op leasings en contracten van 40 jaar. Order 40 verwelkomt buitenlandse banken onder dezelfde voorwaarden. De wetten van Saddam Hoessein’s economisch beleid die vakbonden en collectieve onderhandelingen aan banden leggen werden wél behouden.
Als die beleidskeuzes bekend klinken, dan is dat omdat ze dezelfde zijn waar multinationals over heel de wereld voor lobbyen bij nationale regeringen en in internationale handelsakkoorden. Maar waar die maatregelen slechts in stukjes en brokjes werden toegepast, leverde Bremer ze nu in één keer, allemaal tegelijk. Op één nacht tijd werd Irak van één van de meest geïsoleerde landen de meest open markt ter wereld.
Waakzame lieden
Aanvankelijk leek de theorie van de schoktherapie te werken: op de vlucht voor zowel economisch als militair geweld, waren de Irakezen veel te druk bezig met overleven om een politiek antwoord te geven op de campagne van Bremer. Je zorgen maken over de privatisering van het rioleringsnetwerk is een ongelooflijke luxe als de helft van de bevolking niet eens toegang heeft tot drinkbaar water en het debat over de ‘flat tax’ (een belastingsformule die één vast % hanteert onafhankelijk van inkomen of winstbedrag) zou moeten wachten tot de lichten in huis weer werken. Hoe radicaal ze ook waren, de nieuwe wetten van Bremer kregen in de internationale pers nauwelijks aandacht naast het dramatische nieuws van de politieke chaos en de stijgende criminaliteit.
Sommige mensen waren natuurlijk wél waakzaam. Die lente (van 2003) was een permanente handelsshow voor Irak te zien in Washington, Londen, Madrid en Amman. The Economist beschreef Irak onder Bremer als ‘a capitalist dream’. Een hele rits nieuwe adviesbedrijven werden uit de grond gestampt om de bedrijven in Irak bij te staan, hun beheerraden zaten overvol met Republikeinen met de juiste connecties. De meest prominente van die bedrijven van New Bridge Strategies, gesticht door Joe Allbaugh, voormalig Bush-Cheney campagnemanager in 2000. “Als je de rechten op de verdeling van Procter&Gamble producten verwerft, zit je op een goudmijn,” verklaarde een van de partners van dit bedrijf, “Eén goed voorziene 7-Eleven (een Amerikaanse warenhuisketen) slaat 30 Iraakse winkels knock-out, Wal-Mart (de grootste warenhuisketen in de VS, berucht om zijn antivakbondsactiviteiten, heeft géén CAO’s) kan het land overnemen.”
Er waren snel geruchten over de opening van een McDonald’s in Bagdad-centrum, er was geld voor een Starwood hotel (kitscherige luxeketen in de VS) en General Motors had plannen voor een autoassemblage. De bank HSBC zou filialen over heel het land oprichten, Citigroup bood grote leningen voor toekomstige aankoop van Iraakse olie een beursbel in de stijl van de New York Stock Exchange zou weldra in Bagdad klinken.
In slecht een paar maanden was het postwar plan van de neocons werkelijkheid. Leo Strauss zou wel eens het intellectuele kader voor de invasie hebben kunnen geleverd, maar het zal eerder die andere professor van de University of Chicago geweest zijn, Milton Friedman, auteur van het anti-overheidsmanifesto Capitalism and Freedom die de handleiding verschafte voor Irak eenmaal het veilig in Amerikaanse handen zou zijn. Dit was een enorme overwinning voor de meest rabiate ideologische fractie in de regering Bush. Maar het was zelfs iets meer: de culminatie van twee nauw verbonden gevechten voor de macht, één tussen de Iraakse ballingen die het Witte Huis adviseerden over hun naoorlogse strategie en een machtsstrijd in het Witte Huis zelf.
Ballingen
In zijn boek Secrets and Lies: Operation ‘Iraqi Freedom’ and After toont de Brits-Indische historicus Dilip Hiro aan dat de Iraakse ballingen die voor de invasie waren in twee kampen verdeeld waren. De pragmatici aan de ene kant waren voor de verwijdering van Saddam Hoessein en zijn entourage, de beveiliging van de olieproductie en de geleidelijke invoering van vrije markt hervormingen. Heel wat van die ballingen namen deel aan het Future of Iraq Project van het State Department (enigszins verwarrende naam van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken) , dat een dertiendelig rapport produceerde over de manier waarop de essentiële diensten en de overgang naar democratie moest georganiseerd worden. Aan de andere zijde bevond het Year Zero kamp, zij die geloofden dat Irak zo besmet wat dat het uitgekuist moest worden en van nul af aan herbegonnen. De voornaamste bepleiter van die Jaar Nul aanpak was Ahmed Chalabi. Zijn haat tegen de Iraakse staat voor de onteigening van zijn familiebezit na de revolutie van 1958 zit zo diep dat hij het liefst het land tot op de grond zou afbranden – letterlijk alles, behalve uiteraard het Ministerie van Petroleum, dat de nucleus zou worden van het nieuwe Irak, de cluster cellen van waaruit een nieuwe natie zou geboren worden. Hij noemde dit ‘de-Baathification’ (‘Baath’ is de naam van de partij en de ideologie van Saddam Hoessein’s regime).
Tegelijk en parallel aan deze strijd was er een gevecht bezig tussen de pragmatici en de true believers binnen de regering Bush. Pragmatici waren mensen zoals Minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell en Generaal Jay Garner, de eerste US-envoy na de invasie. Die laatste zijn plan was al heel verregaand: herstel de infrastructuur, hou snelle en vuile verkiezingen, laat de schoktherapie over aan het IMF en concentreer je op de vestiging van militaire basissen naar Filippijns model (een lokale elite bestuurt het land onder pseudo-democratische vorm terwijl grote miltaire basissen gegarandeerd zijn): “Ik denk dat we direct naar Irak moeten kijken als onze centrale basis in het Midden-Oosten”, zei hij aan de BBC. Hij parafraseerde T. E. Lawrence: “Het is beter dat zij het onvolmaakt doen dan dat wij het perfect doen.” Aan de andere zijde bevonden zich de te verwachten bende van neoconservatieven: Vice-president Dick Cheney, Minister van Defensie Donald Rumsfeld (die de drastische hervormingen van Bremer prees als ‘enkele van de meest verlichte en gastvrije belastings- en investeringswetgevingen in de vrije wereld), Vice-minister van Defensie Paul Wolfowitz maar vooral de Onderminister van Defensie Douglas Feith. Waar het State Department zijn Future of Iraq Project had, hadden de neocons hun USAID contract met Bearing Point (zie hierboven met KPMG) om de Iraakse economie aan te pakken. Dit contract van 108 pagina’s vermeldt ‘privatisering 51 keer. Voor de true believers in het Witte Huis was het plan van Generaal Garner hopeloos onambitieus. Waarom gaan voor slechts een centrale basis als je een model vrije markt kan hebben? Waarom gaan voor de Filippijnen als je een baken van licht naar de wereld kan hebben?
De Iraakse Year Zero ballingen bakten onmiddellijk warme broodjes met de neocons in het Witte Huis: Chalabi’s haat voor de Iraakse staat ging perfect samen met de haat voor de staat in het algemeen van de neocons en de twee agenda’s smolten samen. Samen verbeeldden zij zich de invasie van Irak als een historische breuklijn, waar de rest van de wereld dood en verderf zag, zagen zij geboorte – een land gelouterd door geweld, gereinigd door het vuur. Irak werd niet vernield door kruisraketten, clusterbommen, chaos en rooftochten, het werd herboren. 9 April 2003, de dag dat Bagdad viel, was Dag Eén van het Jaar Nul.
Terwijl de invasie nog volop woedde, was het nog niet duidelijk wie bezet Irak zou controleren, de pragmatici of de Year Zero neocons. De snelheid waarmee het land werd ingenomen gaf de neocons het nodige politieke kapitaal zij hadden immers altijd al een ‘cakewalk’ (vrij vertaald: een fluitje van niets, een wandelingetje) voorspeld. Acht dagen nadat Bush op een vliegdekschip landde onder de slogan ‘MISSION ACCOMPLISHED’, sloot Bush zich definitief aan bij de agenda van de neocons om van Irak een model ‘corporate state’ te maken die de hele regio zou opengooien. Op 9 Mei 2003 stelde Bush de oprichting voor van een VS-Midden-Oosten vrijhandelszone binnen tien jaar. Op 12 mei zond hij Paul Bremer om Garner te vervangen, die de job amper drie weken had gedaan. De boodschap was onmiskenbaar: Irak was van de true believers.
De gewezen diplomaat (onder Reagan) Bremer had recent bewezen in staat te zijn vuilnis in goud te veranderen door exact één maand na 11 september 2001 Crisis Consulting Practice op te richten, een bedrijf dat zich specialiseerde in het verkoop aan bedrijven van hoog risico verzekeringen tegen terrorisme. Bremer had twee economische adviseurs in Irak: Thomas Foley en Michael Fleischer, samen hoofd van de ontwikkeling van de privé-sector voor de Coalition Provisional Authority (CPA) (de voorlopige regering onder Bremer tot aan de ‘overdracht eind juni 2004). Foley is een multimiljonair uit Greenwich, Connecticut, een zeer oude vriend van de familie Bush en één van de breinen achter de Bush-Cheney campagne van 2000. Hij beschreef Irak als hedendaagse ‘California gold rush’. Fleischer is de broer van gewezen persattaché van het Witte Huis Ari Fleischer. Géén van beide had enige diplomatieke ervaring, beide gebruiken de term ‘turnaround economist’ om zichzelf te beschrijven. Volgens Foley maakte dit hen uniek geschikt om de Iraakse economie te besturen omdat dit ‘the mother of all turnarounds’ was.
De meeste andere CPA posities waren eveneens ideologisch. De Groene Zone, de stad in de stad waar zich het hoofdkwartier van de bezetting bevindt in een van Saddam Hoessein’s vroeger paleizen, zat tjokvol jonge Republikeinen recht vanuit de Heritage Foundation (een rechtse think tank), allemaal met een verantwoordelijkheid waar ze thuis nog niet over zouden kunnen dromen. De 24-jarige Jay Hallen had gepostuleerd voor een baan in het Witte Huis en kreeg de opdracht de nieuwe beurs van Bagdad op poten te zetten. Scott Erwin, een 21-jarige stagiair bij Dick Cheney, schreef in een e-mail naar huis: “Ik assisteer de Irakezen in het beheer van hun financiën en begroting voor de binnenlandse veiligheidskrachten.” Op zijn CV stond als gewezen favoriete job: “Mijn tijd als ijskreemverkoper.” In die eerste dagen voelde die Groene Zone een beetje als het Peace Corps, toch voor mensen die denken dat de Peace Corps een communist plot was (de Peace Corps was een creatie van de door de republikeinen nog altijd gehate president Kennedy, in theorie voor vredesmissies, in feite een spionage netwerk voor het Witte Huis in Latijns-Amerika sinds de jaren ’60). Een buitenkansje, je kon in slaapzakken overnachten, legerlaarzen dragen en ‘incoming’ roepen (dat roep je als je denkt dat er in jouw richting wordt geschoten) – dat allemaal terwijl je veilig werd bewaakt 24 uur per dag door échte soldaten.
De KPMG accountants, de investeringsbankiers, de think tank lifers (mensen die heel hun leven voor think tanks werken) en de jonge Republikeinen die de Groene Zone bevolken hebben veel gemeen met de IMF-zendingen die de economieën van ontwikkelingslanden overhoop halen vanuit de presidentiële suites van de Sheraton hotels. Behalve voor een significant detail: in Irak onderhandelden ze niet met de regering om hun structurele aanpassingen er door te krijgen in ruil voor IMF-leningen, hier waren ze zélf de regering.
Desalniettemin werden enkele kleine stappen genomen om door de VS aangeduide Irakese politici te betrekken. Yegor Gaidar, het meesterbrein achter de verkoop van Russische staatseigendommen aan de oligarchieën, werd uitgenodigd om zijn wijsheid te verkondigen op een conferentie in Bagdad. Marek Melka, die als Pools Minister van Financiën hetzelfde deed in Polen was er ook. De Irakese ballingen die het meeste talent toonden in het na-apen van de neocon agenda werden geselecteerd als ‘beleidsbepleiters’ – mensen zoals Ahmed al Mukhtar, die me over zijn landgenoten zei: “Ze zijn lui. Irakezen zijn van nature heel afhankelijk … ze moeten op zichzelf alleen leren rekenen, dat is de enige manier om te overleven in de wereld van vandaag.” Hoewel hij geen enkele economische opleiding of ervaring heeft en zijn enige job voorheen bestond uit het lezen van het Engelstalig nieuwsbericht op TV werd hij benoemd tot directeur van buitenlandse betrekkingen in het Ministerie van Handel en is zijn voornaamste opdracht het toetreden van Irak tot de Wereldhandelsorganisatie.
Voorzichtigheid
Ik volg de economische evolutie in Irak al een jaar voor ik besliste er naar toe te gaan. Ik ging naar de ‘Rebuilding Iraq’ handelsbeurzen, bestudeerde de belastings- en investeringswetten van Bremer, ontmoette onderaannemers in hun thuisbasis in de VS, interviewde overheidsvertegenwoordigers in Washington die het beleid maakten. Toen ik echter mijn reis naar Irak voorbereidde in maart om dit experiment in vrije markt utopie van dichtbij te aanschouwen, was het al duidelijk dat niet alles volgens plan verliep. Bremer had alles gedaan vanuit de theorie dat als je een bedrijfsutopie creëert de bedrijven wel zullen komen – maar, waar bleven ze dan? Amerikaanse multinationals waren maar al te blij om met Amerikaans belastingsgeld de telefoonlijnen en de elektriciteitsleidingen te herstellen, maar ze staken zeker niet hun eigen geld in Irak. Er was tot nu nog geen McDonald’s of Wal Mart in Bagdad en zelfs de verkoop van staatsbedrijven, zo aangeprezen negen maand eerder, had zich nog niet gematerialiseerd.
Een deel van die terughoudendheid had zeker te maken met de fysieke risico’s van het werken in Irak. Er waren echter veel belangrijkere risico’s dan dat. Toen Paul Bremer de Iraakse Baath-grondwet in reepjes scheurde en verving door wat de Economist ‘ de wish list van buitenlandse investeerders’ werd er een klein detail dat hij vergat te vermelden: het was allemaal compleet onwettelijk. De CPA haalt haar gezag uit Resolutie 1483 van de VN Veiligheidsraad van Mei 2003, die de VS en Groot-Brittannië erkent als wettige bezetters. Deze resolutie laat Bremer toe unilateraal wetten op te leggen in Irak. Maar ze vermeldt ook dat de bezetters volledig hun verplichtingen moeten nakomen onder het internationaal recht, waaronder de Conventie van Genève van 1949 en de Regulations van Den Haag in 1907. Beide Conventies werden gemaakt met als doel de betreurenswaardige historische tendens van bezetters tegen te gaan om de regels te herschrijven op dusdanige wijze dat zij het bezette land konden leegroven. Daarom juist stipuleren deze Conventies dat de bezetter de bestaande wetten van het land moet respecteren tenzij het ‘absoluut niet anders kan’. Ze zeggen ook dat de bezetter géén eigenaar is van openbare gebouwen, immobiliën, bossen en landbouwgronden van het bezette land, maar slechts de beheerder én bewaarder en ze moet beheren tot de soevereiniteit is hersteld. Dit was de echte bedreiging voor het Year Zero Plan; daar de VS Irak niet bezit, kan het er niets wettelijk verkopen. Dit betekent dat na de bezetting een Iraakse regering gemachtigd was om de staatsbedrijven te behouden, of zelfs, zoals dat trouwens de norm is in Golf regio, om buitenlandse bedrijven te verbieden om 100 % eigenaar te worden van nationale bedrijven. Als dat zou gebeuren, dan zouden alle investeringen onder Bremer onteigend kunnen worden en bedrijven zonder legaal verweer laten omdat hun investeringen van in het begin de internationale wet overtraden.
Rond November 2003 begonnen handelsadvocaten hun cliënten te adviseren niet direct naar Irak te gaan, dat het beter zou zijn te wachten tot na de overdracht van de macht. Verzekeringsmaatschappijen waren zo bang dat geen enkele onder hen investeerders wou verzekeren voor ‘politieke risico’s’, eufemisme voor dat hoog risico dat verzekering vraagt tegen buitenlandse regeringen die nationalistisch of socialistisch worden en hun investeringen zouden onteigenen.
Zelfs de tot dan toch zeer onderdanige door de VS aangeduide Irakese Politici werden nerveus over hun politieke toekomst als ze met de privatiseringsplannen van Bremer zouden instemmen. Minister van Communicatie Haider al Abadi zei me over zijn eerste ontmoeting met Bremer: “Ik zei hem, kijk, wij hebben geen mandaat om ook maar iets te verkopen. Privatisering is a big thing. We moeten wachten tot we een Iraakse regering hebben.” Minister van Industrie Mahamad Tofiq was zelfs directer: “Ik ga niets doen dat illegaal is, so that’s it.” Beiden vertelden me ook van een ontmoeting – die nooit in de pers kwam – in Oktober 2003. Daar beslisten de 25 leden van de Iraq Governing Council (IGC) en de 25 interim-ministers dat zei part noch deel zouden hebben in de privatisering van de staatsbedrijven en van de staatsinfrastructuur.
Maar Bremer gaf niet op. Internationaal recht verbiedt verkoop van staatseigendommen door bezetters, maar het zegt niets over de marionettenregering die door hen wordt benoemd. Oorspronkelijk had Bremer gepland om de macht over te dragen aan een verkozen regering, maar begin november ging hij naar Washington voor een gesprek met Bush en kwam hij terug met een Plan B. Op 30 Juni 2004 zou de bezetting officieel eindigen – maar niet echt. De CPA zou worden vervangen door een aangeduide regering, gekozen door Washington. Deze regering zou niet gebonden zijn aan de internationale wetten die bezetters verbieden om staatseigendommen te verkopen, maar het zou gebonden zijn door een interim grondwet, een document dat de investerings- en privatiseringswetten van Bremer zou beschermen.
Het plan was riskant. De deadline van 30 Juni was zéér dichtbij en het werd gekozen voor een allesbehalve goede reden, om Bush toe te laten op campagne te gaan met ‘het einde van de bezetting’. Als alles volgens plan verliep zou Bremer er in slagen om aan een ‘soevereine’ Iraakse regering op te leggen zijn hervormingen door te zetten. Maar als er iets mis zou lopen, zou hij sowieso moeten doorgaan met de overdracht van de macht op 30 juni omdat tegen dan Karl Rove (campagneleider van Bush) zou hebben overgenomen van Dick Cheney en Donald Rumsfeld. En als het er op aan kwam te kiezen tussen ideologie in Irak en herverkiezingskansen van Bush, wist iedereen wie het zou halen.
Clausule in artikel 26
Aanvankelijk zat Plan B goed op de sporen. Bremer kreeg de IGC zover om over zowat alles akkoord te zijn: het nieuwe tijdsschema, de interim-regering en de interim-grondwet. Hij kreeg in die grondwet zelfs een compleet uit het oog verloren clausule in Artikel 26. Dit stelde voor de duur van de interim-regering: ” Wetten en regels, orders en directieven uitgevaardigd door de CPA blijven van kracht en kunnen slechts worden gewijzigd na algemene verkiezingen.”
Bremer had zijn legale trucje gevonden: er zou een opportuniteit van zeven maand zijn vanaf 30 juni 2004 vooraleer er algemene verkiezingen zouden worden gehouden. Tijdens die periode zouden de beperkingen op verkoop van staatseigendommen in de Conventies van Genève en Den Haag niet meer van kracht zijn maar Bremer’s eigen wetten dankzij Artikel 26 in de interim-grondwet wél. Gedurende die 7 maand konden bedrijven naar Irak komen en 40-jarige contracten sluiten voor Iraakse eigendommen. Als een verkozen regering daar zou op terug komen, konden de bedrijven naar de rechtbank stappen voor compensatie.
Maar Bremer had een fameuze tegenstander: Groot-Ayatollah Ali al Sistani, de oudste sjiietische geestelijke in Irak. al Sistani blokkeerde stelselmatig de plannen van Bremer door onmiddellijke verkiezingen te eisen en een grondwet nà de verkiezingen, niet ervoor. Twee eisen die de privatiseringsplannen van Bremer onmogelijk zouden maken. Totdat op 2 maart 2004, terwijl de sjiietische leden van de IGC nog steeds weigerden de interim-grondwet te tekenen, vijf bommen ontploften bij moskeeën in Bagdad en Karbala, met 200 dode gelovigen tot gevolg. Generaal John Abizaid, VS-opperbevelhebber in Irak, waarschuwde voor een burgeroorlog. Beangstigd door dat vooruitzicht krabbelde al Sistani terug en de interim-grondwet werd getekend. Een bekend verhaal: de schok van een gewelddadige aanval ruimde het pad voor nog meer schoktherapie.
Een week later kwam ik in Bagdad aan. Het economisch project leek terug op de sporen. Bremer moest er nog enkel voor zorgen de interim-grondwet erkend te krijgen met een resolutie van de VN-Veiligheidsraad, de nerveuze advocaten en de verzekeringshandelaars zouden dan wel over de brug komen en de uitverkoop van Irak kon beginnen. Ondertussen lanceerde de CPA een pr-offensief om investeerders te overtuigen dat Irak een veilige en opwindende plaats was om zaken te doen. Kern van de campagne was de Destination Bagdad Exposition, een grote handelsbeurs te houden eind April 2004 in Baghdad International Fairgrounds, het eerst event van die aard in Irak. De organisatoren noemden het DBX (= Dirt Bike, de in Engelstalige landen gebruikte afkorting voor ‘mountainbike’). De hierboven al vermelde Thomas Foley ging naar Washington en vertelde een bijeenkomst van bedrijfsleiders dat de risico’s in Irak te vergelijken waren met ‘skydiving, of rijden met een motorfiets, wat voor velen toch aanneembare risico’s zijn’.
Drie uur na mijn aankomst in Bagdad vond ik die geruststellingen ongeloofwaardig. Ik had mijn bagage nog niet uitgepakt toen de hotelvensters kapotsloegen van rondvliegende brokstukken. Iets verder, in het Mount Lebanon Hotel, werd de tot dan toe zwaarste aanslag gepleegd sinds het officiële einde van de oorlog. De dag erop werd een hotel in Basra gebombardeerd, kort erna werden twee Finse zakenlui vermoord onderweg naar een vergadering ergens in Bagdad. Brigadegeneraal Mark Kimmitt gaf uiteindelijk toe dat er een patroon zat in de aanslagen: “De extremisten gaan weg van de harde doelwitten … (en) richten zich nu specifiek naar zwakkere doelwitten.” De volgende dag past het State Department zijn reisadvies aan, VS-burgers werd ten stelligste afgeraden naar Irak te reizen.
De fysieke risico’s van het zakenvoeren in Irak begonnen uit de hand te lopen. Dit was natuurlijk geen deel van het oorspronkelijke plan. Toen Bremer toekwam in Bagdad was het gewapend verzet zo zwak dat hij door de straten kon wandelen met een beperkte escorte. Tijdens de eerste vier maanden van zijn mandaat werden 109 VS-soldaten gedood en 570 gewond. Toen zijn economische schoktherapie begon te werken werden in de volgende vier maanden 195 VS-soldaten gedood en 1633 gewond. In Irak zijn er heel wat die argumenteren dat die schoktherapie en de toename van het geweld rechtstreeks gelinkt zijn – dat de hervormingen van Bremer de bepalende factor zijn voor het ontstaan van het gewapend verzet.
Neem bijvoorbeeld de eerste ‘slachtoffers’ van Bremer. De soldaten en het overheidspersoneel die hij ontsloeg zonder pensioen of werkloosheidssteun verdwenen niet zomaar stilletjes. Veel van hen gingen recht naar de mujahedeen en vormden de ruggegraat van het gewapend verzet. Hussain Kubba, hoofd van de grote Iraakse holding Kubba Consulting, zag het zo: “Een half miljoen mensen zijn er nu slechter aan toe dan ooit tevoren, daar heb je de waterkraan die het verzet aan de gang houdt. Voor hen is het een vorm van alternatieve tewerkstelling.” Een aantal andere slachtoffers van Bremer zijn evenmin rustig vertrokken. Veel Iraakse zakenlui die hun investeringen bedreigd wisten door zijn investeringswetten besloten eigen investeringen te doen – in het verzet. Een deel van het geld voor de Kalashnikovs komt van hen.
Die ontwikkelingen spreken de logica van de schoktherapie tegen: de neocons waren er van overtuigd dat als de hervormingen maar snel en meedogenloos waren dat de Irakezen dan te verdwaasd zouden zijn om zich te verzetten. Maar de schok lijkt wel het averechtse effect te hebben, in plaats van de voorspelde verlamming schoten veel Irakezen in actie, dikwijls op zeer extreme wijze. De Iraakse Minister van Communicatie Haider al Abadi steld het zo: “We weten dat er terroristen in het land zijn, maar aanvankelijk hadden ze geen succes, ze waren geïsoleerd. Nu met het hele land werkloos vinden de terroristen een luisterend oor.”
Bremer kwam nu niet alleen in conflict met de Irakezen die zijn plannen dwarsboomden maar ook met de militaire bevelhebbers die de opstand moesten onderdrukken die door zijn maatregelen werd gevoed. Er werden vragen gesteld die de neocons als ketterijen in de oren klonken, zoals bijvoorbeeld wat als de CPA jobs zou gaan creëren en in plaats van de 200 Iraakse staatsbedrijven te verkopen, wat als men ze terug zou laten functioneren.
Roofbenden
Van bij het begin hadden de neocons niet anders dan misprijzen voor de Iraakse staatsbedrijven. De VS-troepen deden dan ook niets toen roofbendes de staatsbedrijven leeghaalden. Sabah Asaad, manager van een diepvriezerfabriek net buiten Bagdad, vertelde me dat hij terwijl de leegroof bezig was naar een nabijgelegen VS-basis ging voor hulp. “Ik vroeg een van de officieren om twee soldaten en een voertuig om de dieven te verjagen. De officier antwoordde dat hij niets kon doen zonder orders van Bush.” In Washington reageerde Rumsfeld als volgt: “Vrije mensen zijn vrij om fouten te maken en misdaden te begaan en slechte dingen te doen.”
Als je de resten van Assaad’s bedrijf ziet begrijp je waarom (kunstenaar-architect) Frank Gehry een artistieke crisis doormaakte na 11 September 2001 en voor een tijdje geen structuren meer kon ontwerpen. Assaad’s fabriekje ziet er uit als een metalen versie van het Guggenheim, ontworpen door Gehry, in Bilbao, Spanje, met golven van staal, vervormd door het vuur in grote gouden hopen. Toch was niet alles verloren. “De dieven bedoelden het niet slecht”, zei een van Assaad’s schilders, “ze lieten het gereedschap en de machines staan, zodat we weer aan het werk kunnen.” Omdat de meeste machines er nog staan stellen heel wat bedrijfsmanagers dat het niet veel tijd zou vragen om de productie te herstarten. Ze hebben wel noodgeneratoren nodig om de vele black-outs te overbruggen en kapitaal voor onderdelen en grondstoffen. Als dat zou gebeuren zou dat geweldige implicaties hebben voor de wederopbouw, want dat zou betekenen dat veel van de essentiële producten nodig voor de reconstructie – cement, staal, bakstenen, meubels – in het land zelf zouden kunnen worden gebouwd.
Maar dat gebeurde dus niet. Onmiddellijk na het zogenaamde einde van de oorlog keurde het Congress 2,5 miljard $ goed voor de reconstructie, gevolgd door nog eens 18,4 miljard $ in oktober 2003. In juli 2004 waren de Iraakse staatsbedrijven nog altijd uitgesloten van contracten. Al het geld ging naar Westerse bedrijven en het materiaal voor de reconstructie werd aan enorme kostprijs ingevoerd uit het buitenland.
De werkloosheid van 67 %, de ingevoerde producten en de buitenlandse arbeiders zijn een enorme bron van weerzin in Irak en voeden op hun beurt het verzet. De Irakezen moeten ook niet ver kijken om zich dit onrecht voor de ogen te halen. De 3 meter hoge betonnen anti-explosiepanelen die je overal in Irak tegenkomt, om de beschermden in de chique hotels, de luxe-villas, de militaire basissen en vooral de Groene Zone te scheiden van de onbeschermden, zijn al erg genoeg. Om de vernedering nog te vergroten worden die panelen uit Turkije ingevoerd, dit ondanks het feit dat Irak ooit een van de voornaamste producenten van cement was in de regio en het gemakkelijk terug kan worden. Volgens het Iraakse Ministerie van Industrie heeft niet één Iraaks bedrijf een contract gekregen voor de wederopbouw, hoewel ze de panelen veel goedkoper kan produceren. De CPA betaalt ongeveer 1000 $ per paneel, lokale bedrijven kunnen ze leveren voor 100 $. Volgens Minister Tofiq is er een eenvoudige reden waarom de Iraakse cementbedrijven niet mogen meedingen, zij die de beslissingen nemen geloven niet in de openbare sector. Nochtans zijn heel wat VSbedrijven geïnteresseerd in het opkopen van die cementfabrieken. In Irak vermoedt men een lange termijnstrategie om de staatsbedrijven te verwaarlozen en dan goedkoop op te kopen. , een praktijk gekend als ‘uithongeren en opkopen’.
Deze ideologische blindheid heeft van de bezetters de gevangenen gemaakt van hun eigen politieke keuzes. Ze verbergen zich achter muren, die alleen al door hun bestaan, de woede tegen de VS-aanwezigheid vergroten, en daarmee dan weer de noodzaak van meer betonnen panelen vergroten. In Bagdad hebben die panelen trouwens al een bijnaam: Bremer Walls.
Terwijl het verzet toenam, werd het voor Bremer duidelijk dat het geweld zou toenemen als hij doorging met zijn plannen om de staatsbedrijven te verkopen. Er bestond geen enkele twijfel over dat die verkoop massale ontslagen zou vergen; het Ministerie van Industrie schatte dat ongeveer 145.000 arbeiders moesten ontslagen worden om de bedrijven aantrekkelijk te maken voor investeerders, elk van die arbeiders onderhoudt gemiddeld vijf personen met zijn baan. Voor de belegerde bezetters van Irak was de vraag: zouden deze slachtoffers van de schoktherapie hun lot aanvaarden of rebelleren?
Fabrieksbezoek
De General Company for Vegetable Oils is een complex van zes fabrieken in een industriezone van Bagdad die keukenolie, zeep, detergent, scheercrème en shampoo maakt. Tenminste, dat werd me verteld door de receptioniste die me enkele glanzende brochures en kalenders gaf waarin de laatste ontwikkelingen werden aangeprezen. Maar wanneer ik naar de zeepfabriek ging, vond ik een groep duttende arbeiders in een donkere hangar. Onze gids liep voorop en riep iets naar een vrouw in een witte labojas, plots begon de fabriek in gang te schieten. De lichten vlogen aan, motoren werden gestart en arbeiders met nog slaperige ogen begonnen plastic flessen te vullen met bleekblauw waspoeder van het merk Zahi.
Ik vroeg Nada Ahmed, de vrouw in de labojas, waarom de fabriek net nog stillag. Er was volgens haar net genoeg materiaal en elektriciteit voor enkele uren per dag, die ze hielden voor als er gasten kwamen – investeerders, vertegenwoordigers, journalisten – ‘voor de show’. Achter ons stonden ook enkel grote machines werkloos onder plastic met plakband.
In een donkere hoek van de fabriek kwamen we een oude man tegen met een zak vol witte plastic bekers, die hij één voor één met de hand op maat sneed. “We hebben geen onderdelen meer voor onze Duitse machines”. Op de lopende band werd inderdaad veel manueel werk gedaan, zelfs het water werd met emmers binnengehaald vanuit een put buiten.
De oplossing van de bezetters is niet om de fabriek te herstellen maar om ze te verkopen. Toen Bremer in juni 2003 zijn privatiseringsplannen aankondigde, was deze fabriek een van de eerste op de lijst.. Niemand hier wou over privatisering praten; gewoon het woord vermelden gaf akelige stiltes en duidelijke blikken. Ik trachtte meer te weten te komen door de assistent manager te interviewen. Dat interview verliep echter heel raar, het kostte me dagen om een afspraak te maken, ik moest mijn vragen op voorhand neerschrijven en werd meermaals over mijn plannen ondervraagt door het Ministerie van Handel voor ze toelating gaven. Eenmaal zover weigerde de assistent manager zijn naam te geven en liet geen cassetteopname toe. Iedere manager die in de pers komt wordt aangevallen, was zijn geheimzinnig antwoord en wat het bedrijf betrof: ” Als het de arbeiders betrof, zij zijn tegen privatisering. Maar als het voor hoge omes en de regering afhangt, dan is privatisering een bevel en bevelen moeten opgevolgd worden.”
Op de weg naar buiten kreeg mijn tolk een briefje van een jonge veiligheidsopzichter. Hij wou ons ontmoeten na het werk in een restaurant dichtbij ‘om te weten wat er echt aan de hand is met de privatisering’. Zijn naam was Mahmud, 25 jaar met een nette baard en grote zwarte ogen (voor zijn veiligheid zeg ik zijn familienaam er niet bij). Zijn verhaal begon in juli 2003, een paar weken na de aankondiging van Bremer’s privatiseringsplannen. De manager van het bedrijf was op weg naar het werk doodgeschoten. Omdat hij voor de privatisering was, zei men, maar Mahmud zei dat hij wél tegen het plan was. “Hij zou de fabriek nooit hebben verkocht zoals de Amerikanen wilden, daarom hebben ze hem gedood.”
De dode manager werd vervangen door een nieuwe, Mudhfar Ja’far. Wat later belegde die een vergadering met vertegenwoordigers van het Ministerie om de verkoop van de fabriek te bespreken. Blijkbaar hield dat het ontslag van 2/3de van het personeel in. Een paar leden van de veiligheidsdienst die de vergadering bewaakten gaven dat door. “We waren gechoqueerd,” zei Mahmud, “als de privé-sector ons bedrijf overneemt gaan ze het personeel inkrimpen om nog meer winst te maken. En wij zullen het hard krijgen, want de fabriek is ons enig inkomen.”
Zeventien ongeruste arbeiders , waaronder Mahmud, gingen daarop naar het bureel van Ja’far om hem met die berichten te confronteren. Toen brak een gevecht uit , waarbij een arbeider de assistent van Ja’far neerstak en een lijfwacht drie maal op de arbeiders schoot. De groep nam zijn pistool af en stak hem drie maal in de rug. Hij lag een maand in het hospitaal. In Januari 2004 was er nog meer geweld. Ja’far, de manager, en zijn zoon werden neergeschoten en zwaar gewond op weg naar het werk. Mahmud zei dat hij geen idee had wie achter de aanslag zat, maar ik begon wel beter te begrijpen waarom fabrieksmanagers in Irak zich zo gedeisd houden.
Op het eind van onze ontmoeting vroeg ik aan Mahmud wat er zou gebeuren als de fabriek zou worden verkocht ondanks de bezwaren van de arbeiders. “Er zijn twee keuzes,” zei hij met een vriendelijke glimlach,” ofwel steken we de fabriek in brand en laten we ze tot op de grond afbranden, ofwel blazen we onszelf op in de fabriek. Maar ze zal niet geprivatiseerd worden.”
Als er ooit al een moment is geweest waarop de Irakezen te gedesoriënteerd waren om aan de schoktherapie (van Bremer) te weerstaan, dan is dat moment al lang voorbij. Arbeidsrelaties zijn in Irak een ‘bloedsport’ geworden. Het geweld in de straten schreeuwt naar de fabriekspoorten en dreigt ze te overspoelen. Arbeiders zien banenverlies als een doodstraf en managers zijn dan weer bang van hun arbeiders. Dit maakt de privatiseringen veel ingewikkelder dan de neocons ooit voorzagen.
Al Sadr
Na de ontmoeting met Mahmud kreeg ik bericht van een grote demonstratie tegenover het hoofdkwartier van de CPA. Aanhangers van de radicale jonge geestelijke Moqtada al Sadr protesteerden tegen de sluiting van hun dagblad al Hawza door de militaire politie. De CPA beschuldigde al Hawza ervan ‘valse artikels’ te publiceren die ‘een reële bedreiging met geweld inhouden’. Bij wijze van voorbeeld citeerde de CPA een artikel dat stelt dat Bremer ‘een politiek nastreeft van uithongering zodat de Iraakse bevolking meer bezig zou zijn met zoeken van dagelijks brood dan met het eisen van politieke en individuele vrijheden’. Mij leek dat niet zozeer haatliteratuur dan een bondige samenvatting van Milton Friedman’s recept voor schoktherapie.
Een paar dagen voor de sluiting van deze krant, was ik naar Kufa gegaan tijdens de vrijdagsgebeden om naar al Sadr te luisteren aan zijn moskee. Hij hield een tirade tegen de interim grondwet en noemde het een onrechtvaardig en terroristisch document. De boodschap van zijn preek was duidelijk, Groot-Ayatollah Ali al Sistani heeft dan wel toegegeven aan de interim-grondwet, al Sadr en zijn aanhangers waren vastbesloten ze te bestrijden – en als ze zouden slagen zouden ze het plan van de neocons saboteren om de nieuwe Iraakse regering op te zadelen met hun ‘wish list’ van wetten. Door deze krant te sluiten gaf Bremer zijn antwoord aan al Sadr: hij zou niet onderhandelen met die jonge snotneus, hij zou hem met geweld bekampen.
Toen ik bij de demonstratie aankwam liepen de straten vol met in het zwart geklede mannen, het weldra legendarische Mahdi Army. Als Mahmud zijn job als veiligheidsagent verloor bij de zeepfabriek, zou hij hen zeker vervoegen. Dat zijn de soldaten van al Sadr: de jonge mannen die geen mogelijkheid voor werk hebben, wiens buurt niets van de reconstructie heeft gezien. Overal waar Bremer die jongens schade berokkent heeft al Sadr succes. In de sjiietische slums van Bagdad tot Basra coördineert een netwerk van al Sadr centra een schaduwreconstructie. Met giften sturen de centra elektriciens om leidingen en telefoonlijnen te herstellen, organiseren ze de ophaal van vuilnis, installeren ze noodgeneratoren, organiseren ze bloedomhalingen en regelt men het verkeer waar de rode lichten niet meer werken. En ja, ze organiseren ook milities. Al Sadr nam de economische slachtoffers van Bremer, kleedde ze in het zwart en gaf ze roestige Kalashnikovs. Zijn milities beschermen de moskeeën en de staatsbedrijven, in sommige wijken gaan ze zelfs verder en leggen ze brutaal de Islam wetten op door drankwinkels te sluiten en vrouwen te dwingen een sluier te dragen. Het astronomische succes van de fundamentalistische godsdienstbeleving waar al Sadr voor staat is nog een andere terugslag van Bremer’s schoktherapie: als de wederopbouw banen had opgeleverd, veiligheid en diensten voor de Irakezen, dan zou al Sadr zijn missie en zijn volgelingen nooit gevonden hebben.
Op hetzelfde ogenblik dat de volgelingen van al Sadr ‘Down with America’ riepen buiten de groene zone, gebeurde elders in het land iets dat alles zou veranderen. Vier Amerikaanse huurlingen werden gedood in Fallujah, hun verkoolde en misvormde lijken hingen als trofeeën over de Eufraat. Deze aanvallen waren een vernietigende slag voor de neocons waarvan ze niet meer zouden herstellen. Met deze beelden werd investeren in Irak van een kapitalistische droom veranderd in een macabere nachtmerrie.
De dag dat ik Bagdad verliet was de ergste tot dan. Fallujah was belegerd en Brigadier Generaal Kimmitt dreigde het al Mahdi Army te vernietigen. Uiteindelijk werden 2000 Irakezen gedood. Ik werd afgezet aan een checkpoint enkele mijlen van de luchthaven en op een bus gezet stampvol met ondernemers en hun haastig gepakte valiezen. Hoewel niemand het zo noemde was dit een evacuatie: de week daarop zouden 1500 ondernemers het land verlaten, een aantal regeringen zette vliegtuigen in om hun burgers weg te krijgen. Op de bus zei niemand een woord, we luisterden en keken naar de rode gloed van het mortiervuur. Een vent met een KPMG tas maakte een grapje: “Zo, is er business class op deze vlucht?” riep hij in de stille bus. “Nog niet”, riep achteraan iemand. (woordspel met ‘business class’ als reisformule en als bevolkingsgroep)
Het zal nog een tijdje duren voor de ‘business class’ nog naar Irak komt. Bij onze landing in Amman, hoorden we dat we net op tijd weg waren. Die ochtend waren drie Japanezen gekidnapt en bedreigd met levende verbranding. 2 dagen later verdween Nicholas Berg totdat de snuff film over zijn onthoofding op het internet verscheen, een nog straffere boodschap dan de verkoolde lijken van Fallujah. Dit was de start van een akelige reeks kidnappings en morden, meestal businessmensen uit Zuid-Korea, Italië, China, Nepal, Pakistan, de Filippijnen en Turkije. Tegen eind juni 2004 werden meer dan 90 ondernemers overleden verklaard in Irak. Toen zeven Turkse bedrijfsmensen werden ontvoerd, eisten de kidnappers dat hun bedrijf ‘alle contracten zou opzeggen en al zijn personeel zou terugtrekken’. De meeste verzekeringsmaatschappijen weigerden nog polissen uit te reiken en verhoogden de premie van bestaande polissen tot 10.000 $ per week per persoon – dezelfde prijs die de rebellen op het hoofd zetten van elke Amerikaan.
De organisatoren van de DBX handelsbeurs beslisten te ‘delokaliseren’ naar de mooie stad Dyarbakir in Turkije, ‘slechts 250 kilometer van de Iraakse grens. Drie weken later kwamen exact 15 personen naar een beurs over Iraakse investeringen van het Commerce Department van de staat Michigan in Lansing. Gastspreker Congressman Mike Rogers (Republikein) probeerde zijn sceptisch publiek te overtuigen met te zeggen dat ‘Irak is zoals een ruwe buurt eender waar in Amerika’. De buitenlandse investeerders, die zowat elk denkbaar vrije markt lokmiddel over hun hoofd kregen, waren niet te overtuigen; er is er nog geen enkele van te zien in Irak. Keith Crane, senior economist voor de Rand Corporation die voor de CPA heeft gewerkt: Ik geloof nooit dat de beheerraad van een multinational een grote investering in zo een omgeving goedkeurt. Als de mensen elkaar afschieten, is het gewoon te moeilijk om zaken te doen.” Hamid Jassim Khamis, manager van de grootste softdrinkbottelarij in Irak, zegt me dat hij geen investeerders vindt, ook al heeft hij de exclusieve rechten op de verkoop van Pepsi-Cola in Irak. “Heel wat mensen zijn wel geïnteresseerd maar houden de boot af.” Khamis vindt dat hij ze niets kan verwijten, de voorbije vijf maanden heeft hij een aanslag, een carjacking, twee bomaanslagen en een poging tot kidnapping van zijn zoon overleefd.
Hoewel HSBC de eerste buitenlandse bank met een 40-jarige licentie in Irak is, werd er nog niet één filiaal geopend en dreigt ze nu zelfs die licentie te verliezen. Procter&Gamble heeft zijn joint venture op non-actief gezet, General Motors idem. Ook de financiers van het Starwood hotel hebben koude voeten gekregen en Siemens AG trok al zijn personeel terug. De bel heeft nog niet geklonken op de Baghdad Stock Exchange – je kan in heel Irak geen bankkaarten gebruiken, cash only. New bridge Strategies, die in Oktober 2003 nog blufte over de overname van het land door Wal-Mart, is oorverdovend stil. McDonald’s heeft nog geen plannen voor opening, zei Ed Rogers aan de Washington Post. Wal-Mart evenmin. Volgens de Financial Times is Irak de gevaarlijkste plaats ter wereld om zaken te doen. Dat is een hele prestatie: in een poging de beste plaats ter wereld voor zakendoen te creëren in de hele wereld, hebben de neocons de meest uitgesproken veroordeling geleverd van de logica achter hun gedereguleerde vrije markt.
Het geweld heeft niet alleen de investeerders weggejaagd; Bremer heeft voor zijn vertrek de meeste van zijn essentiële economische beleidsbeslissingen ingetrokken. Privatisering is van tafel geveegd, heel wat staatsbedrijven bieden leasings aan maar alleen als niet één werknemer wordt ontslagen. Duizenden staatspersoneel werden opnieuw aangeworven en in de openbare sector werden loonsverhogingen toegestaan. De plannen om de voedselrantsoenering af te schaffen werden opgeborgen.- het is niet het meest geschikte moment om miljoenen Irakezen hun enige voedsel af te nemen.
Wankele basis
De definitieve slag aan het neocon project kwam net voor de machtsoverdracht. Het Witte Huis en de CPA joegen een resolutie door de Veiligheidsraad om hun overdrachtplan goed te keuren. Armen werden omgewrongen om de topfunctie aan gewezen CIA agent Iyad Allawi te geven, een zet die er alsnog voor zou zorgen dat Irak de basis wordt zoals Jay Garner (de kortstondige voorloper van Bremer) ze oorspronkelijk zag. Maar als toekomstige investeerders naar Irak wilden komen, zouden ze meer garanties moeten hebben dan de wetten van Bremer. Dat kon maar op één manier: de Veiligheidsraad moest de interim-grondwet ratifiëren, die die wetten garandeerden tijdens de interim-regering tot aan de verkiezingen. Maar al Sistani verwierp ze toch, volgens hem had de meerderheid van de bevolking ze immers verworpen. Op 8 juni 2004 nam de Veiligheidsraad haar resolutie aan zonder één referentie naar die grondwet. Geconfronteerd met die verreikende nederlaag noemde George W. Bush dit een historische overwinning, juist op tijd voor een verkiezingsfoto op de G8 top in Georgië.
Nu de wetten van Bremer elke grond ontbreken, spreken de ministers van de Iraakse interim-regering openlijk over het verbreken van alle CPA contracten. De leningen van Citigroup werden verworpen als wangebruik van olie-inkomsten. De Minister van Communicatie wil de contracten met de drie communicatiebedrijven herzien omwille van de desastreuze GSM-service in het land. De Libanese en VS bedrijven die de nationale televisie uitbaten dreigen hun licentie te verliezen omdat ze … buitenlands zijn. Hamid al Kifaey, woordvoerder van de IGC: “Ze hebben geen flauw idee van wat Irak is.”. Voor de meeste investeerders maakt dat compleet gebrek aan wettelijke zekerheid Irak tot een veel te groot risico.
Maar hoewel het Iraaks verzet er in is geslaagd de eerste golf van investeerders weg te jagen, er is geen twijfel over dat ze gaan terugkomen. Wat ook de nieuwe Iraakse regering wordt – nationalistisch, islamitisch of vrije markt – ze erft een verwoest land met een verpletterende schuld van 120 miljard $. Zoals in alle landen van de wereld zullen de donkerblauwe kostuums van het IMF terug aan de deur staan, met leningen en beloftes van economische groei, op voorwaarde dat enkele structurele aanpassingen doorgevoerd worden die, uiteraard, even pijnlijk zullen zijn maar de opoffering waard. Dat proces is zelfs al begonnen: het IMF wil een lening toestaan van 2,5 tot 4,25 miljard $, naargelang de voorwaarden. Irak zal een arm land worden zoals zovele andere, met politici die vastbesloten zijn beleidsmaatregelen te nemen die ingaan tegen de overgrote meerderheid van de bevolking. De vrije markt zal zeker naar Irak komen, de neoconservatieve droom vaneen vrije markt utopia is al dood, als slachtoffer van een grotere droom – een tweede termijn voor George W. Bush.
De ironie van deze catastrofe is dat de schoktherapie en zijn hervormingen een verzet hebben uitgelokt dat de wederopbouw onmogelijk heeft gemaakt. Die hervormingen hebben krachten losgemaakt die de neocons nooit hadden voorzien, van gewapend verzet tot duizenden jongeren die zichzelf bewapenen. Die hervormingen hebben Year Zero omgezet in het omgekeerde van wat de neocons hadden verwacht: een gruwelijke distopia waar naar een zakenlunch gaan betekent dat je kan gelyncht, levend verbrand of onthoofd worden. Die gevaren zijn zo groot dat het kapitalisme zich uit Irak heeft teruggetrokken, voorlopig toch. Voor de neocons moet dat verschrikkelijk zijn: hun ideologisch geloof in hebzucht was groter dan hun hebzucht zelf.
Irak was voor de neocons wat Afghanistan was voor de Taliban: de enige plaats op aarde waar ze iedereen konden verplichten te leven volgens hun meest strikte regels. Je zou hopen dat dit bloedig resultaat zou leiden tot een geloofscrisis. De neocons in de Groene Zone en in Washington blijven echter even vast houden aan hun dogma’s als de Taliban mullahs wanneer zij hun paradijs zagen veranderen in een hel van opium en mensenhandel. Als feiten true believers bedreigen, geven ze er de voorkeur aan die feiten te negeren.
Dat is precies wat Thomas Foley bezig is te doen. Het gewezen hoofd van de ‘private sector development’ heeft Irak verlaten en heeft een nieuwe job aangenomen als Bush’ campagnemanager in de staat Connecticut. Op 30 April 2004 gaf hij een publiek van ondernemers nog een vlammende speech over de opportuniteiten in Bagdad. Die morgen waren de eerste foto’s van Abu Graib verschenen. “Wat je ook ziet, het is niet zo erg als het er uit ziet”, zei Foley, ” dat moet je gewoon geloven (you just need to accept that on faith).
(De tussentitels zijn van de redactie – Vertaling door Lode Vanoost)
Oorspronkelijk Baghdad Year Zero-Pillaging Iraq in pursuit of a neocon Utopia in Harper’s Magazine, September 2004
(Uitpers, nr.58, 6de jg., november 2004)