Francine Mestrum, Ontwikkeling & Solidariteit, EPO 2010.
ISBN 978 90 6445 660 2
De rode draad die Francine Mestrum doorheen haar boek “Ontwikkeling & Solidariteit” trekt is het pleidooi om opnieuw ‘ontwikkeling’ centraal te stellen in de internationale coöperatie, en de millenniumdoelstellingen en vooral de focus op armoedebestrijding opzij te schuiven. Niet dat we armoede moeten laten bestaan uiteraard, maar het wegwerken van armoede is een gevolg van economische en sociale ontwikkeling. Ontwikkeling vormt de basis voor armoedebestrijding, niet andersom: armoedebestrijding kan niet in het ijle worden aangepakt.
In onze wereld wordt het ontwikkelingsproces bijna volledig overgelaten aan de markt en overheden hebben geen middelen om degelijke sociale bescherming uit te bouwen in zoveel arme landen. Armoedebestrijding moest de ontwikkelingssamenwerking gaande houden terwijl het neoliberale beleid verder kon worden gezet. Nu iedereen begint te beseffen dat de streefcijfers niet gehaald zullen worden en er tevens een grote ecologische crisis in aantocht is, komt een nieuw vertoog aanzetten, zegt Francine Mestrum. Het accent komt te liggen bij “welzijn”. Welzijn kan volgens de auteur, naast welvaart zeker een plaats innemen als politieke doelstelling, maar arme mensen hebben vooral meer welvaart nodig en voor hen zal ook meer economische groei en sociale bescherming nodig zijn.
Tegenover de vaststelling dat de wereld niet echt goed op weg is om de millenniumdoelstellingen te halen plaatst de auteur de resultaten van Zuidoost-Aziatische landen, van China en Brazilië. Maar niet alleen halve continenten zoals China en Brazilië, niet alleen een land dat het moet hebben van zijn goedkope arbeidskrachten of van de export van landbouwproducten, heeft kansen om sociale ontwikkeling waar te maken. Voor wie grondstoffen bezit komt het er vooral op aan de bevolking te laten delen in de nieuwe rijkdom. Dat kan enkel het gevolg zijn van een sociale strijd, en van een regering en een beleid die verantwoording verschuldigd zijn aan de bevolking. Voor de andere landen, de arme landen, is het onmogelijk om ook maar enige duurzame ontwikkeling te realiseren zonder een sterke en doelbewuste overheid en zonder bescherming. De neoliberale globalisering maakt een autonome ontwikkeling van arme landen onmogelijk omdat ze landen verplicht – via IMF (Internationaal Muntfonds), Wereldbank en WTO (Wereld Handelsorganisatie), banken en hefboomfondsen – zich te richten op export en het moeilijk maakt de interne markt te ontwikkelen.
Ontwikkeling hangt vast aan moderniteit is een stelling van het boek. Veel moderniteitsdenken kan worden veroordeeld: eindeloze vooruitgang, overheersing van de natuur, absolute superioriteit van de westers mens. Maar moderniteit is ook emancipatie en solidariteit, is gelijkheid van man en vrouw, is ook het rationaliteitsdenken, en is van belang voor het individu dat naast en met een collectiviteit bestaat. Het is niet omdat de ontwikkelingspraktijk niet tot resultaten leidt – zeker ook omdat de rijke landen hun zogenaamde ‘universele’ waarden nooit hebben toegepast op de derde wereld – dat we de idee ontwikkeling moeten opgeven. Essentieel is de vaststelling dat ontwikkeling nooit van buitenaf aangebracht kan worden, nooit buiten een samenleving om kan tot stand worden gebracht. Daarom is echt ‘ownership’ van zo’n groot belang, dit kan maar als afgestapt wordt van de voorwaarde dat de hulp eigenlijk moet dienen om een neoliberaal model in te voeren.
Francine Mestrum heeft het ook over het denken rond het concept ‘menselijke veiligheid’ van waaruit de stap naar ‘humanitaire interventies’ gemakkelijk te zetten is. Inderdaad is dit een trend waar we bijzondere aandacht moeten aan schenken: de humanitaire verantwoording van militair optreden. Er zijn immers ook vredeslobbygroepen die de NAVO een rol willen zien spelen in verband met ‘menselijke veiligheid’. Dit is in mijn ogen de ontkenning van het oorspronkelijke concept van het UNDP (Ontwikkelingsprogramma van de VN) met name dat menselijke veiligheid uit zeven componenten bestaat die onderling van elkaar afhankelijk zijn en elkaar beïnvloeden: economische veiligheid, gezondheids-, milieu- en voedselveiligheid, veiligheid van de persoon, van de gemeenschap en politieke veiligheid. In dit kader is er bijzonder weinig plaats voor het militaire, maar in de praktijk zien we toch dat het gebruikt wordt om militaire interventies te verantwoorden. De Responsibility to Protect van de VN is in dit bedje ziek. Veiligheid en ontwikkeling worden sterk aan mekaar geklonken maar vertaald in militaire termen. “Met de klemtoon op veiligheid wordt – na de controle op de begroting en op het algehele beleid van arme landen – nog een stap verder gezet in de herkolonisering.”
Met al haar kritiek op de huidige evoluties in het ontwikkelingsdenken wil de auteur echter zeker niet gezegd hebben dat we helemaal niet aan ‘ontwikkelingshulp’ zouden moeten doen. We moeten wel op de mistoestanden wijzen. En vooral moet het huidige systeem worden gedelegitimeerd. Zo moet de schuldenlast kwijtgescholden worden, moeten fiscale paradijzen verboden worden en is er nood aan meer transparantie in het kapitaalverkeer. Er zal hoe dan ook een ecologische schuld moeten afbetaald worden, en de handelsverhoudingen zullen eerlijker moeten zijn. Ontwikkeling is wel degelijk mogelijk én wenselijk, maar niet met de huidige politieke en economische machtsrelaties. Ontwikkeling is in het huidig kader afgestemd op de behoeften van het Noorden. Wie echter ontwikkelingshulp opzij schuift en pleit voor marktoplossingen bestendigt alleen maar de ongelijkheid. De toenemende ongelijkheid in de wereld moet worden bestreden om zowel ethische als economische redenen. De armoede kan pas echt verminderen als er een rechtvaardiger verdeling van de rijkdom komt. Het is geen verhouding van donor tegenover begunstigde, het is een relatie van evenwaardigheid waarin beide partijen besluiten samen te werken in wederzijds belang. Dat sluit paternalisme, liefdadigheid en betutteling uit, dat sluit ‘Glazen Huizen’ en particuliere vierde pijlers uit.
Het boek bevat een openlijk pleidooi voor internationale belastingen in functie van een wereldwijde solidariteit. Er is behoefte aan een democratisch regulerende overheidsinstantie die een eind kan maken aan de macht van de rijke landen – IMF, Wereldbank, WTO, VN-Veiligheidsraad, G8 en G20 – waarbij de meerderheid van de wereldbevolking nauwelijks een stem heeft. De mondiale economie is dringend toe aan een stringente regulering Wellicht kan een parlementaire assemblee bij de VN, in combinatie met wereldwijde sociale bewegingen, meer democratie en dynamiek brengen. Dit hang nauw samen met de behoefte aan internationale belastingen om een internationaal ontwikkelingsfonds te spijzen. Er zijn meer mondiale behoeften ontstaan die een collectieve actie vereisen: milieu en mondiale publieke goederen zoals veiligheid, stabiliteit, sociale en economische rechten. Aan een internationale fiscaliteit kan bijvoorbeeld gewerkt worden via ecologische taksen of op een belasting op financiële transacties. Dit alles is niet zomaar een hersenspinsel: op de internationale scène wordt al af en toe in deze richting gedacht en het Europees Parlement stemde al twee resoluties waarin naar een ‘financiële transactietaks’ wordt gevraagd.
Dergelijk internationaal ontwikkelingsfonds zou moeten instaan voor het financieren van de werking rond mondiale publieke goederen: onderwijs, gezondheidszorg, gendergelijkheid, water, riolering, huisvesting, milieu. Men kan de arme landen vragen om een nationaal ontwikkelingsplan uit te werken waarbij noch de VN noch de rijke landen of hun instellingen voorschrijven wat er moet gebeuren, en hoe. Wel moet worden geoordeeld worden over de geloofwaardigheid en de haalbaarheid van het plan. Fondsen worden slechts ter beschikking gesteld naarmate er ook resultaten zijn. NGO’s zouden op vraag van de regeringen van derdewereldlanden kunnen helpen bij de uitvoering van projecten. Dat sluiten ze aan bij nationale prioriteiten en ontwikkelingsplannen. Indien het nationaal beleid grote tekortkomingen vertoont kunnen NGO’s ook steun verlenen aan lokale sociale bewegingen om een beter beleid of betere prioriteiten af te dwingen. NGO’s kunnen ook studie- en lobbywerk helpen verrichten, en bemiddelen tussen middenveld in Noord en Zuid. “Sociale bewegingen spelen een grote rol om een tegenmacht te vormen, om een andere wereld mogelijk te maken”.
Het boek ontmaskert op overtuigende wijze de neoliberale trends die achter bepaalde hulpdiscours verborgen zitten. Armoede en rijkdom zijn twee zijden van dezelfde munt. Maar er wordt ook nagedacht hoe het dan wel zou moeten. De economische modernisering, diversifiëring en collectieve emancipatie zal moeten afrekenen met de macht van de rijke landen. Landen moeten zelf en autonoom hun ontwikkelingsplannen opstellen, met internationale steun op basis van solidariteit voor de levering van mondiale publieke goederen. Het boek wijst op gevaarlijke evoluties naar meer liefdadigheid in plaats van te werken aan economische en sociale ontwikkeling. Kortom het boek is – zoals Francine Mestrum het zelf stelt – een uitnodiging tot debat omdat ontwikkelingshulp zoveel meer moet zijn dan ‘de armen helpen’. De lectuur van dit boek heeft van mij in elk geval een overtuigd medestander van deze kijk op ontwikkelingshulp gemaakt.
(Uitpers nr. 126, 12de jg., december 2010)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=982261&refsource=uitpers