Argentinië staat op de rand van het bankroet. Ondanks de verkoop van staatsbedrijven en de opeenvolgende besparingsrondes kan het de verplichtingen op zijn buitenlandse schuld niet nakomen. De koppeling van de peso aan de dollar, die het neoliberaal beleid bij de bevolking enige tijd aanvaardbaar had gemaakt, wordt onhoudbaar. Een schuldenfailliet of een formele devaluatie zou voor veel Argentijnen en andere Latijns-Amerikanen bevestigen wat ze al vermoeden: dat de neoliberale newspeak een politiek verbergt die vooral de internationale banken en concerns moet dienen, en dat hun regeringen in essentie optreden als rentmeesters van de buitenlandse schuldeisers.
In augustus ging Argentinië nog maar eens aankloppen bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de waakhond van de internationale banken. Een nieuwe lening van 6 tot 9 miljard dollar zou welkom zijn om de reserves op te peppen en een stormloop op Argentijnse banken te voorkomen. De reserves waren sinds maart met 11 miljard dollar geslonken doordat Argentijnen uit angst voor een devaluatie veel spaargeld bij de banken weghaalden en ermee in de dollar vluchtten. De reserves moeten de koppeling van de peso aan de dollar waarborgen. De nieuwe lening zou vooral het vertrouwen van de internationale investeerders in Argentinië moeten herstellen, luidde het. Zonder zo’n herstel zou het Argentijnse vermogen om de verplichtingen op de buitenlandse schuld van 128 miljard dollar na te komen, helemaal op de helling komen.
De Argentijnse vraag kwam op een moment dat massaprotesten nazinderden tegen het zevende besparingsplan dat president Fernando de la Rua sinds zijn aantreden in december 1999 had opgelegd. Dat plan legde een nul-tekort voor de begroting op, en voorzag daartoe onder meer een vermindering van overheidslonen met 13 procent. Het waren voorwaarden die de buitenlandse geldschieters hadden gesteld om nieuwe schijven te verstrekken van het leningspakket van 40 miljard dollar dat ze Argentinië eind vorig jaar hadden toegezegd. Die leningen waren onder meer nodig om de werking van de Argentijnse regering te kunnen handhaven, tenminste als de schuldafbetalingen aan het gewenste tempo moesten doorgaan.
Voor die toezegging had Buenos Aires er zich toe verbonden om de openbare uitgaven (schuldafbetaling buiten beschouwing gelaten) voor vijf jaar te bevriezen, de door de vakbonden beheerde sector van de gezondheidszorg te “dereguleren”, en de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen op te trekken tot 65 jaar. Voor die maatregelen had De la Rua geen steun gekregen van het parlement, de “deregulering” van de gezondheidssector werd zelfs ongrondwettelijk verklaard. De president drukte ze dan maar per decreet door.
Eerder hadden de schuldverplichtingen de regering van De la Rua ertoe gebracht de arbeidswet naar de wens van bedrijfsleiders en hun crediteurs te laten ,,versoepelen”. Dat hield loonbeperking en makkelijker ontslag van werknemers in. Tegen de nieuwe arbeidswet en de grotere bestaansonzekerheid was massaal protest gerezen, ook in het parlement. Maar regeringskringen en grote bedrijven drukten ze door, onder meer door parlementsleden om te kopen. Dat corruptieschandaal was voor vice-president Carlos Alvarez de aanleiding om in oktober 2000 ontslag te nemen. Voor veel Argentijnen verloor de regeringscoalitie Alianza hiermee haar geloofwaardigheid. De coalitie was in 1997 gevormd als ,,centrumlinks” alternatief voor het tienjarig bewind van de peronist Carlos Menem, dat doordrongen was van corruptie en criminele praktijken. Maar er was méér.
Menem was in 1989 verkozen op een golf van ongerustheid over de hyperinflatie aan het eind van de regering van president Raul Alfonsin (1983-1989). Die leider van de Radicale Burgerunie UCR had zich de woede op de hals gehaald van militairen en katholieke kerkleiders, door zijn berechting van toplui van de militaire dictatuur (1976-1983) en door zijn houding tegenover echtscheiding en abortus. Volgens velen was de hyperinflatie in grote mate een georchestreerde wraaknemening van die kringen om Alfonsin politiek uit te schakelen. Maar Alfonsin was geen revolutionair of zelfs maar radicaal hervormingsgezind politicus. Hij had onder druk van de geldschieters neoliberale economische hervormingen ingezet die wantrouwen hadden gewekt.
De kiezers hoopten dat Menem, als peronist, die hervormingen binnen de perken zou houden. Was het peronisme immers niet de beweging die de achturige werkdag, het betaald verlof, waarborgen tegen ontslag, en andere sociale maatregelen had ingevoerd? Maar vooral wilden de Argentijnen de hyperinflatie kwijt.
De kiezers die ervan waren uitgegaan dat Menem het peronisme belichaamde dat zij zich hadden voorgesteld, kwamen bedrogen uit. Menem ontpopte zich tot een neoliberaal die het tegendeel zou uitvoeren van wat van een peronist kon worden verwacht – net zoals de aan het peronisme verwante Partij van de Institutionele Revolutie (PRI) dat in Mexico had gedaan, vooral onder president Carlos Salinas (1988-1994). Hij benoemde Domingo Cavallo, in 1982 topman van de centrale bank onder het militair bewind, tot minister van Economische Zaken. Die koppelde de peso aan de dollar in 1991 en roeide daarmee de inflatie uit. Samen met de economische groei, die van 1991 tot 1998 gemiddeld 6,2 procent per jaar beliep, maakte dit Menem en Cavallo populair. De peronist werd in 1995 met klank herkozen.
Maar aan de groei kwam in 1998 een einde in een algemeen klimaat van malaise over de zogeheten “opkomende markten”. Het werd het begin van een recessie die tot vandaag aanhoudt. Met het einde van de groei gingen de Argentijnen meer aandacht besteden aan de minder fraaie kanten van Menems regime. Onder druk van de buitenlandse schuldeisers was Menem overgegaan tot grootschalige privatisering van staatsbedrijven. Dat leverde niet alleen geld op om de buitenlandse geldschieters te betalen; het stelde die geldschieters ook in staat om voor hun concerns sectoren in Argentinië te ver- of heroveren die door de nationaliseringen voor hen gesloten waren.
Bovendien waren die privatiseringen gepaard gegaan met massa-ontslagen en met corruptie en illegale verrijking van de clan-Menem en zijn bondgenoten. De economische groei kwam vooral een kleine minderheid van superrijken ten goede. Daarbuiten waren armoede en bestaansonzekerheid gegroeid. In Buenos Aires groeide het aantal krottenwijken, bedelaars, straatkinderen en criminelen. Tot woede van Menem nam Cavallo in 1996 ontslag. De minister citeerde corruptie en criminele invloeden in regeringskringen. Die deelbelangen hinderden zijn neoliberale hervormingen doordat ze die ongeloofwaardig en verdacht maakten.
In december 1999 werd Menem opgevolgd door president De la Rua, aan het hoofd van de Alianza-regering (een coalitie van de UCR en het centrum-linkse Frepaso, Front voor een Solidair Land). Die was verkozen op een golf van afkeer van het neoliberale beleid en van de corruptie onder Menem. De kiezers zagen in de Alianza een alternatief. Het Frepaso en veel UCR-leiders hadden Cavallo verketterd als de grote verantwoordelijke voor de economische en sociale neergang. Zij zouden een ,,ander beleid” voeren dat opnieuw meer rekening zou houden met nationale en sociale noden. De buitenlandse schuldeisers zouden wat moeten wachten.
Maar de Argentijnen kregen van hetzelfde laken een pak. De la Rua stond voor een bijzonder moeilijke situatie. Van een nationale industrie was nauwelijks iets over, die was doodgeconcurreerd of overgenomen door de “openstelling van de economie” voor internationale concerns, en zwaar bedreigd of naar Brazilië verhuisd wegens de Braziliaanse devaluatie van 1999. Buitenlandse investeringen droogden op in een klimaat van twijfels over Argentinië’s concurrentievermogen en schuldverplichtingen. Geld vinden voor schuldafbetaling door staatsbedrijven te verkopen ging niet meer, de meeste bedrijven waren al geprivatiseerd. De last van de schulden zou voortaan veel directer door de gewone Argentijn worden gevoeld.
De ene besparingsronde volgde op de andere, terwijl de schulden zich opstapelden. In maart jl. zag de regering-De la Rua geen andere oplossing dan de man binnen te halen die ze voor haar verkiezing had verguisd: Domingo Cavallo. De “lieveling van Wall Street”, die als presidentskandidaat in 1999 slechts acht procent van de stemmen had gehaald, werd superminister – met volmachten. In de ogen van de regering was hij goed geplaatst om een nieuwe schuldenregeling te bewerken en het vertrouwen van de buitenlandse investeerders te herstellen. De geldschieters hoopten dat de Argentijnen zich zouden herinneren dat Cavallo de hyperinflatie had beteugeld en Menems corruptie had veroordeeld, en hem hun vertrouwen zouden geven. Maar het zevende besparingsplan dat De la Rua oplegde, trok een streep door die rekening. Het kwam opnieuw tot een algemene staking, wegen werden geblokkeerd, tienduizenden manifestanten trokken de straat op.
Opmerkelijk was dat de officiële vakbonden ditmaal veel minder werkten als kanaal voor die acties. Bij de bonden hebben de peronisten (in de “oppositie”) een dikke vinger in de pap, en bij vorige protesten hadden ze daarvan gebruik gemaakt om zich te profileren als tegenstanders van de impopulaire regeringspolitiek. Maar hun houding in het parlement, waarbij ze telkens instemden met de besparingen, heeft hen geloofwaardigheid gekost. Bij de jongste protesten, in juli en augustus, waren het opvallend veel ad-hoc-organisaties die de manifestaties op zich namen.
Bij de Argentijnen is het gevoel gegroeid dat de stembus hen niet brengt waar ze voor stemmen. Sinds de militaire dictatuur hebben ze zich telkens uitgesproken tegen de neoliberale koers. Maar elke keer hadden ze méér van dat beleid gekregen. De terugkeer van Cavallo, die onder de dictatuur een inzet had gegeven aan die koers, was daar voor hen opnieuw een aanduiding van. Het is een gevaarlijke ontwikkeling in een land dat heel wat dictatoriale regimes heeft gekend. De opmerking dat de mensen onder de dictatuur weliswaar hun mond moesten houden maar toch beter leefden, wordt vaak gehoord. De kern van het probleem ligt bij het neoliberale beleid. Als dat de ontmanteling van de nationale bedrijfswereld en een gestage verarming van de bevolking betekent, kan het niet mogelijk zijn dit met democratische middelen uit te voeren. Dan nemen regeringen uiteindelijk hun toevlucht tot decreten en nog minder democratische middelen.
Dat besef is ook in Amerikaanse regeringskringen merkbaar. Daar wil men weliswaar niet raken aan het dogma dat “vrije markthervormingen” de oplossing zijn. Maar men erkent ook dat democratische regeringen die politiek niet zonder steun van de bevolking kunnen toepassen. “Het gevaar is dat we voor een verschuiving staan die zich al enige tijd aan het vormen is, en die erin bestaat dat bevolkingen op het westelijk halfrond sceptisch staan tegenover die problemen van economische politiek”, zei een hoge Amerikaanse ambtenaar onlangs over de Argentijnse crisis.
Hoofdeconomist Daniel Artana van de denktank FIEL in Buenos Aires zei het zo: ,,Als Argentinië instort hebben we niet alleen te maken met een economische impact op opkomende markten, maar met een politieke. Het échte gevaar is dat ongedurige linksgezinden de zaak niet beschouwen als de faling van maar één land, maar dat ze Argentinië, dat volop meeging met de vrije markt, aanwijzen als een bewijs dat kapitalistische hervormingen niet werken”.
Veel Argentijnen zijn ,,ongedurig” nu bijna twintig jaar ,,vrije markthervormingen” weinig ander resultaat kunnen tonen dan sociale achteruitgang en groeiende schulden. Voor hen en andere Latijns-Amerikanen zijn de ,,hervormingen” een verhullende naam voor de restauratie, op grotere schaal, van een economisch regime dat bestond voordat hun regeringen buitenlandse bedrijven nationaliseerden en sociale zekerheid invoerden.
(Uitpers, september 2001)