De door de Palestijnen lang verwachte datum van 13 september, de dag waarop Yasser Arafat al maanden lang beloofde een Palestijnse staat uit te roepen, nadert met rasse schreden. Maar vermoedelijk zal het niet zo lang duren vooraleer de leider van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) nogmaals afziet van de uitroeping. In het kielzog van de mislukking van de “vredestop” in Camp David op 25 juli is Arafat immers de hele wereld rondgereisd om steun te zoeken voor zijn staat. Zonder succes echter. Het lijdt dat ook maar weinig twijfel dat de Palestijnse Centrale Raad, die op 9 september bijeenkomt, het plan nog maar eens zal afblazen.
Volgens het Oslo-akkoord van 1993 moest er al in 1998 een definitieve oplossing van het Israëlisch-Palestijns geschil zijn geweest. Om druk uit te oefenen dreigt Arafat nu al een paar jaar met de uitroeping van zijn staatje, zodat het dreigement nauwelijks nog serieus wordt genomen. Arafats optreden is vreemd, want hij heeft de staat Palestina al eens uitgeroepen in november 1988 aan het einde van een bijeenkomst van de Palestijnse Nationale Raad, het Palestijnse parlement in ballingschap, in Algiers. Die staat werd overigens door meer dan 100 landen erkend – destijds, voor de ineenstorting van de Sovjet-Unie, zowat door twee derden van alle staten ter wereld.
Merkwaardig is ook dat Arafat na de mislukking van Camp David overal verwoed steun is gaan zoeken voor zijn plan. Toen hij in september 1993 het Oslo-akkoord afsloot deed hij dat zonder ook maar iemand te raadplegen. Daarmee doorbrak hij, tot grote woede van Syrië, de Arabische solidariteit waarmee de PLO, Jordanië, Libanon en Syrië eind oktober 1991 naar de Vredesconferentie voor het Midden-Oosten in Madrid getrokken waren. Nu werden de Arabieren plots opgeroepen een Arabische top samen te roepen om hem te steunen. En aangezien Jeruzalem één van de punten was waarop Camp David mislukte, werd de islamitische staten gevraagd een bijeenkomst van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC), de enigszins rare naam voor wat in feite de organisatie van islamitische landen is, te organiseren.
Bij de Arabieren ving hij bot omdat de verdeeldheid over de kwestie-Irak, met name het verzet van Koeweit en Saoedi-Arabië tegen het idee om met de Irakezen aan dezelfde tafel te moeten zitten, een topconferentie onmogelijk maakt. Ook willen de meeste Arabische landen hun relaties met de Verenigde Staten, en de daarbij horende militaire bescherming of geld, niet in gevaar brengen door al te frontaal tegen Washington in te gaan. De meeste Arabische landen zegden Arafat wel toe zijn Palestijnse staat te zullen erkennen, maar raadden hem toch maar aan liefst met de uitroeping te wachten. Ook in de islamitische landen maakte de Palestijnse leider niet zo’n beste beurt. In Iran, van in het begin een tegenstander van het Oslo-proces, werd hij maar koel onthaald.
Uiteindelijk kreeg Arafat wel een bijeenkomst van het Jeruzalem-comité van de OIC in Agadir. Dat steunde hem uiteraard in zijn aanspraken op Oost-Jeruzalem, maar het kan niet worden gezegd dat het Comité ooit veel werk heeft gemaakt van Jeruzalem. Het voorzitterschap ervan is in handen van Marokko, eerst van koning Hassan II, nu van zijn zoon Mohammed V. Als man met uiterst goede relaties met het Westen én met Israël had Hassan II, de kwestie-Jeruzalem jaren lang internationaal echt kunnen aankaarten – al waren het maar de etnische zuivering en de kolonisatie van Jeruzalem. Maar dat is nooit gebeurd. Vermoedelijk is er een deal geweest met Washington dat Marokko niet veel werk zou maken van Jeruzalem, in ruil waarvoor het Westen zijn annexatie van de Westelijke Sahara niet zou betwisten.
Het Jeruzalem-comité heeft dan ook nooit veel meer gedaan dan enkele brave vrijwel door niemand opgemerkte bijeenkomsten organiseren voor een vooral islamitisch, en dus al overtuigd publiek. In de nadagen van zijn heerschappij heeft dit in de islamitische wereld toch wat kwaad bloed gezet, zodat Hassan II op een bepaald moment zijn ontslag aanbood als voorzitter. Dat, spijtig genoeg, niet aanvaard werd.
Strategische alliantie
Zeker tot zijn grote teleurstelling kreeg Arafat ook geen aanmoediging van Rusland, China en Europa. Waarom Arafat formeel nog altijd zo’n grote hoop op Europa stelt en het te vriend wil houden is een raadsel. Waarschijnlijk omdat Europa hem wat geld toeschuift – en de ogen sluit voor wat daarmee gebeurt, zodat er honderden miljoenen kunnen verdwijnen.
Het Europese standpunt is nochtans overduidelijk: het staat voor 100% achter Israël. Op de Europese top van Essen op 9 en 10 december 1994 heeft de Europese Unie immers ondubbelzinnig gekozen voor een bevoorrechte relatie met Israël “gezien zijn hoge ontwikkelingsniveau, op basis van wederkerigheid en het gemeenschappelijke belang”. Zo’n strategische alliantie houdt in dat Israël zich alles mag en kan permitteren zonder enig risico op enige sanctie van Europese kant, hoezeer het ook de mensenrechten, oorlogsrecht, internationaal recht enz. aan zijn laars lapt. Europa beperkt zich enkel tot enige lippendienst aan de principes – dat is nog zowat het enige verschil met de Verenigde Staten -, maar sancties zoals tegen Joegoslavië of Irak, zitten er niet in. Meer nog, Israël krijgt jaarlijks miljarden van Europa uit allerlei programma’s – veel meer dan de Palestijnen – en uit talrijke tariefverminderingen.
Het is merkwaardig dat die formele alliantie in 1994 nauwelijks of niet werd opgemerkt. De tekst van één zin werd in een ellenlang communiqué geschoven. Zelfs een gespecialiseerd blad als Middle East International1 zag hem niet. Hij ontsnapte echter niet aan de aandacht van Bichara Khader, de broer van de in Brussel vermoorde PLO-vertegenwoordiger Naïm Khader en professor in Louvain-la-Neuve. Hij vindt het hypocriet dat aan die zin de volgende wordt toegevoegd: “Daardoor zal ook de regionale economische ontwikkeling in het Nabije Oosten, waaronder de Palestijnse gebieden, versterkt worden”. Waarom niet het geld aan de Arabische landen geven in plaats van aan Israël, dat al het meest verwende land van de regio is, meent hij. Volgens door hem geciteerde cijfers van 1990 kreeg Israël per hoofd van de bevolking voor 295 dollar hulp, terwijl dit voor de bezette gebieden slechts 4,4 dollar was en voor Jordanië zelfs maar 2 dollar.2
De strategische band met Israël wordt door Europa goedgepraat met het argument dat hij de hele regio ten goede zal komen! Je moet maar durven. Dit terwijl elders kwistig bommen, liefst nog van giftig verarmd uranium, worden rondgestrooid, sancties afgekondigd enz. voor feiten waaraan Israël zich al sedert zijn oprichting schuldig maakt. Agressie, bezetting en schending van de mensenrechten kunnen uiterst lonend zijn.
Inmiddels hebben de Europese kruimels voor de Palestijnen toch hun doel gemist: tot veler verbazing heeft Arafat niet, zoals verwacht gecapituleerd in Camp David. Hij heeft het recht van de Palestijnen op terugkeer of schadeloosstelling, zoals voorzien in de VN-resoluties, niet verkwanseld. Alhoewel… Volgens hetgeen is uitgelekt zou Israël geen enkele morele noch wettelijke verantwoordelijkheid voor de verdrijving van honderdduizenden Palestijnen in 1948 willen erkennen. Het zou bereid zijn slechts 100.000 Palestijnen, in het kader van familiehereniging, terug toe te laten na individueel onderzoek.
Dan kan men er op rekenen dat er vrijwel geen Palestijnen zullen terugkeren: in het Oslo-akkoord was ook de terugkeer voorzien van de “verplaatste personen”, dit wil zeggen de Palestijnse vluchtelingen op de Westelijke Jordaanoever die tijdens de zesdaagse oorlog van 1967 de Jordaan overstaken naar Jordanië. Daar is niets van in huis gekomen. Meer nog, volgens president Clinton is er in Camp David gesproken over compensatie van de Palestijnse vluchtelingen én van de joden die in 1948 uit de Arabische landen gevlucht zijn. Arafat heeft zich hier weer eens laten vangen: nadat hij zich in de hoek heeft laten drukken in verband met de veiligheid van Israël, waardoor hij zich persoonlijk verantwoordelijk heeft laten maken voor elke actie van om het even welke Palestijn, heeft hij nu de Palestijnen opgezadeld met de verantwoordelijkheid voor de vlucht van joden uit Arabische landen, terwijl dit een materie is tussen Israël en de afzonderlijke Arabische landen.
In de kwestie-Jeruzalem heeft hij uiteindelijk niet toegegeven, alhoewel hij al een parlement aan het bouwen is in Abou Dis, net buiten Jeruzalem. Recht op terugkeer van de Palestijnen op de helling zetten, tot daar toe, maar Oost-Jeruzalem met de Al-Aqsa-moskee opgegeven, dat zou nergens in de islamitische wereld worden aanvaard, althans niet door de bevolkingen.
Al de rest zou Arafat wel hebben geslikt: de bantoestanisering via een in stukken verdeeld Palestina, annexatie door Israël van de grote blokken nederzettingen, Israëlische militaire aanwezigheid in de Jordaanvallei, het recht van het Israëlische leger zich “in geval van nood” overal in de Palestijnse gebieden te bewegen enz. Om dan nog niet te spreken van het feit dat Arafat, alleen door de eenzijdige erkenning van de staat Israël, zonder dat daar iets tegenover stond, zo maar 78% van het historische Palestina opgaf. Dat is volgens Israëli’s, Amerikanen en Europeanen echter geen toegeving.
Eerlijke bemiddelaar?
President Clinton , de zgn. “eerlijke bemiddelaar” (honest brooker), was er dan ook als de kippen bij om de schuld van de mislukking van de top in Camp David in de schoenen van Arafat te schuiven, om te zeggen dat hij te weinig soepel, te weinig tot “compromissen” bereid is. Hij dreigde meteen de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem te zullen verhuizen en indirect dreigde hij ook met het stopzetten van de Amerikaanse hulp – een schamele 100 miljoen dollar, tegenover de meer dan 3 miljard dollar die Israël elk jaar als gift mag incasseren.
Ook werd alle hens aan dek geblazen om Amerika’s bondgenoten in het Midden-Oosten te mobiliseren om Arafat tot “betere gedachten” te blazen. Egypte werd er attent op gemaakt dat het sedert 1978 al 30 miljard dollar Amerikaanse hulp kreeg en dat de kraan wel eens zou kunnen worden dichtgedraaid. De Israëlische premier Ehud Barak zelf ging zijn zaak bepleiten bij president Hosni Mubarak, maar kreeg te horen dat Egypte Arafat niet zal onder druk zetten inzake Jeruzalem. Aan het einde van zijn Afrika-reis, is Clinton het op 29 augustus nog eens persoonlijk in Cairo gaan proberen.
Er wordt nog druk overleg gepleegd en gereisd. Maar de vraag is hoe het nu verder moet. Van Israël moet er niets worden verwacht. Premier Barak, ooit beschouwd als de vredesopvolger van de vermoorde premier Yitzhak Rabin, is, in tegenstrijd met de Oslo-akkoorden, die eenzijdige maatregelen verbieden, gewoon doorgegaan met de kolonisatie. In juli is hij zijn meerderheid in het parlement kwijtgeraakt, zodat nieuwe verkiezingen niet kunnen worden uitgesloten. En als toppunt van schande, moest hij toezien hoe het Israëlische parlement een obscuur uiterst-rechts Likoed-lid, Mohse Katzav, tot president van Israël verkoos in plaats van zijn kandidaat, Shimon Peres, die in 1994, samen met premier Rabin, de Nobelprijs voor de vrede had gekregen voor het nooit volledig uitgevoerde Oslo-akkoord.
Eens te meer is duidelijk geworden dat men met dit akkoord op het verkeerde spoor zit, dat het nooit in staat zal zijn een “duurzame en rechtvaardige” vrede, zoals het ritueel bij elke gelegenheid wordt herhaald, tot stand te brengen. Wat de huidige Israëlische (en Amerikaanse en Europese) “vredesvisie” inhoudt is het onderwerp van het volgende artikel, de analyse van Guido Huysmans.
(Uitpers, september 2000)
1
Het verslag is te vinden in nr. 490 van 16 december 1994, blz. 12.2 Bichara KHADER, L’Europe et la Palestine:des croisades à nos jours, Parijs-Louvain-la Neuve, 1999, blz. 410.