Amnon Kapeliouk, "Arafat, l’irréductible", (voorwoord van Nelson Mandela), Uitgeverij Fayard, Parijs, 2004, 520 blz., 26,95 euro.
Amnon Kapeliouk is al decennialang een buitenbeentje in het Israëlische perslandschap. Hij was één van de weinige Israëlische journalisten, die het Arabisch machtig was. En hij bouwde door de jaren heen een vertrouwensrelatie op met de Palestijnen en de leiding van de PLO.
Toen het Israëlische leger in juni 1982 Libanon onder de voet liep en met moorddadige bombardementen de hoofdstad Beiroet in de as legde, zat Kapeliouk in de schuilkelders te praten met de Palestijnse leiders, Yasser Arafat, Abou Jihad en Abou Iyad. Na de slachtpartijen in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila op 16, 17 en 18 september 1982, stelde Kapeliouk een eigen onderzoek in. Enkele maanden geleden publiceerde hij een zeer lijvige biografie van Yasser Arafat.
Algiers was in februari 1983 een zeer druk bezochte stad. Honderden verslaggevers van de vijf continenten waren er ingekwartierd om de zitting van de Palestijnse Nationale Raad (het Palestijnse parlement in ballingschap) te volgen. Het was de eerste keer sinds de verdrijving van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) uit Libanon, in september 1982, dat de Palestijnse leiders en de verkozen vertegenwoordigers van de Palestijnse verzetsorganisaties en maatschappelijke bewegingen opnieuw bijeen konden komen. Japanners, Chinezen, Europeanen, Latijns-Amerikanen, Arabieren, Afrikanen… ze hadden massaal hun persvolk naar de Algerijnse hoofdstad gestuurd. En tussen die honderden correspondenten liep één eenzame Israëli rond: Amnon Kapeliouk. Hij was de enige Israëlische journalist die het verbod van zijn regering had getrotseerd: Israëli’s mochten geen contacten onderhouden met de "terroristen" van de PLO.
"Confrérie Israël"
Het congres van de Palestijnse Nationale Raad ging door in de ‘Club des Pins’, een wat vergane glorie van de Algerijnse staat, die net de twintigste verjaardag van de onafhankelijkheid had gevierd. Het congresgebouw was destijds opgetrokken aan de oevers van de Middellandse Zee, in een prachtig – maar inmiddels grondig vernield – duinenlandschap. Het traject vanuit het centrum van Algiers tot in de ‘Club des Pins’ duurde zo wat een uur. Tientallen autocars reden af en aan. En ik had in die dagen op de bus regelmatig het gezelschap van Amnon Kapeliouk. In Israël was toen net het rapport van de Commissie Kahane verschenen. Deze Israëlische rechter had het onderzoek geleid naar de Israëlische verantwoordelijkheid voor de slachtpartijen in Sabra en Shatila. Het commissierapport was een publieke schande. De moordpartijen in de Palestijnse kampen van Beiroet werden met de mantel der liefde bedekt. De verpletterende verantwoordelijkheid van de toenmalige defensieminister, Ariel Sharon, werd schoorvoetend toegegeven. Sharon moest ontslag nemen als defensieminister, maar bleef in de Likoedregering als minister zonder portefeuille. Nog voor de Commissie Kahane haar rapport over de slachtingen in Beiroet klaar had, lag het boek van Amnon Kapeliouk (‘Sabra et Chatila: enquête sur un massacre.’) al ettelijke weken in de boekhandels. Het onderzoek van Kapeliouk was verpletterend voor de Israëlische regering, haar minister van Defensie en de Israëlische bondgenoten in Libanon, de fascistische beweging van de Falangisten. Met de steun van de Israëlische troepen hadden deze extreem-rechtse milities de klus in de Palestijnse vluchtelingenkampen geklaard. Twee tot drieduizend Palestijnen werden er met messen en dolken afgemaakt. De gelukkigsten onder deze Palestijnse burgerslachtoffers kregen de kogel, zodat hen een gruwelijke, lange doodstrijd werd bespaard.
Ik vroeg Kapeliouk in Algiers hoe hij de laksheid, de nietszeggendheid van het rapport van de Commissie Kahane verklaarde. Zijn antwoord was laconiek: "Israël is geen staat, het is een confrérie – een broederschap. Elk schandaal, elke misdaad, die het imago van Israël zou kunnen schaden, wordt door de leden van de broederschap toegedekt."
Om zijn stelling kracht bij te zetten, herinnerde Kapeliouk me aan een lang artikel dat hij in mei 1982 in Le Monde diplomatique had gepubliceerd. Daarin had hij tot in het kleinste detail de Israëlische invasie in Libanon beschreven. Het enige wat in zijn stuk ontbrak was de precieze datum, waarop de Israëlische troepen de Libanese grens zouden oversteken. Mei 1982… Op 6 juni 1982 begon de Israëlische invasie in Libanon onder de codenaam "Vrede in Galilea". Kapeliouk had geen politieke science fiction geschreven. Hij had alleen grondig de Israëlische kranten gelezen, de radio van het Israëlische leger goed beluisterd, de toespraken van politici, academici en militairen bestudeerd. Al die stukken had hij tot één puzzel samengelegd. En die puzzel gaf één zekerheid: Israël valt binnenkort Libanon binnen om er de PLO politiek en militair te liquideren en in Libanon een falangistische, pro-Israëlische president in het zadel te hijsen. "Niemand in de confrérie Israël leek enige aandacht te schenken aan mijn bevindingen," zuchtte Kapeliouk.
Moord in Hebron, aanslag op Rabin
Later spitte hij tot op het bot de aanslag van de joodse fundamentalist Baruch Goldstein tegen de moskee van Hebron uit (1). In 1994 schoot Baruch een dertigtal Palestijnse moskeegangers in koelen bloede neer in Hebron, onder het waakzame oog van het Israëlische bezettingsleger. In 1996 zette Kapeliouk de "broederschap Israël" nogmaals in de kijker. Hij ging na in welke omstandigheden de Israëlische premier, Yitzak Rabin, op 4 november 1995 was vermoord. Het officiële Israëlische onderzoek was op een drafje klaar. De Israëlische "confrérie" kwam tot het besluit dat de joodse fundamentalist Yigal Amir de enige dader was. Elke ernstige waarnemer in Israël had de maanden voordien kunnen merken hoe Likoed en extreem-rechts een haatcampagne voerden tegen Rabin. Daarbij werd openlijk opgeroepen om Rabin te vermoorden. Na de moord op de Israëlische premier werd elk spoor naar een door legerkringen en rabbijnen gestuurd moordcomplot doelbewust genegeerd. De "broederschap Israël" zou dringend de rangen weer sluiten. Met de veroordeling van één dader moest de zaak worden opgelost.
Gezagstrouwe biograaf?
Omdat de onderzoeksjournalistiek van Amnon Kapeliouk mij steeds mateloos heeft geboeid, keek ik met veel belangstelling uit naar zijn biografie "Arafat, l’irréductible" (Arafat, de onverzettelijke). Ook al leek de titel weinig goeds te voorspellen. Van de onverzettelijkheid van Arafat was sinds de Oslo-akkoorden van 1993 weinig te merken geweest. De Palestijnse leider heeft tijdens dit "vredesproces" de ene onbegrijpelijke toegeving na de andere gedaan. De Palestijnen hebben in ruil niets gekregen, tenzij openlijke oorlog in plaats van de gebruikelijke repressie, nog meer kolonies op hun grondgebied, nog meer landonteigeningen, de bouw van een muur rond hun bantoestans en een dodelijke economische wurggreep. De Palestijnse bezette gebieden hebben sinds de "vredesakkoorden" van Oslo de status verworven van "minst ontwikkeld land", waarin de meerderheid van de bevolking (volgens cijfers van de Wereldbank) het moet stellen met minder dan 2 dollar per dag om te overleven.
Amnon Kapeliouk had 520 bladzijden nodig om de biografie van Arafat te voltooien. Dat is indrukwekkend veel. Maar de levenswandel van Yasser Arafat (en daarmee ook de geschiedenis van het Palestijnse verzet na de oprichting van de staat Israël in 1948) wordt uiterst gedetailleerd beschreven. Echte nieuwe dingen over de historische figuur Arafat komt de lezer niet te weten. En af en toe lijkt Kapeliouk een bijzonder gezagstrouwe biograaf te zijn. Maar die indruk ebt geleidelijk weg naarmate de pagina’s van Kapeliouks werk vorderen.
De auteur heeft zijn verhaal gebaseerd op diverse ontmoetingen met Arafat en mensen uit zijn directe omgeving. Kapeliouk voerde ook lange gesprekken met bekende Palestijnse "dissidenten", die hun kritiek op hun oude leider nooit hebben weggemoffeld: de dichter Mahmoud Darwich en de inmiddels overleden Palestijns-Amerikaanse intellectuelen, Edward Saïd en Ibrahim Abou Loughod.
"Gesaddamiseerde" Palestijnse leider
Het boek van Amnon Kapeliouk kan niet anders gelezen worden dan in de huidige Israëlische context. Een maatschappij, die steeds verder naar extreem-rechts afglijdt (Sharon werd met 67% van de stemmen verkozen en regeert met de steun van nog extremere politieke krachten dan zijn eigen Likoed). Een genadeloze oorlog tegen het Palestijnse volk, die gevoerd wordt onder de vlag van de "strijd tegen het internationale terrorisme" (met steun van George W. Bush). Een systematische ontmanteling en vernietiging van de Palestijnse politieke, maatschappelijke en economische infrastructuur. Een Palestijnse leider, die door de Israëlische eerste minister en het grootste deel van de media van de joodse staat wordt "gesaddamiseerd". Yasser Arafat is voor Sharon en een meerderheid van de Israëlische publieke opinie de Palestijnse "Saddam Hoessein", die best en zo snel mogelijk uit de weg wordt geruimd. Sharon en de zijnen hoefden Arafat niet eens fysiek uit te schakelen, ze hebben hem met succes volkomen gemarginaliseerd en politiek monddood gemaakt. In die omstandigheden heeft een Israëlische journalist op dit ogenblik een enorme dosis politieke moed nodig om een evenwichtige biografie van Yasser Arafat te schrijven. Kapeliouk weigert met de wolven in het bos te huilen. Daarom alleen al is zijn biografie meer dan het lezen waard.
Oslo: een doodlopende straat
Voor de oningewijde lezer is Kapeliouks biografie zonder meer een aanrader, omdat ze zo degelijk, compleet en gedetailleerd is. Maar ook ingewijden zullen hun tijd allesbehalve verliezen. Kapeliouk geeft een ongemeen boeiend en volledig beeld van het Osloproces. Het Palestijns-Israëlische onderhandelingsproces behoort tot de wereld van Kafka. En Kapeliouk ontrafelt dit proces van maand tot maand. Tot de fatale klap van 2000. In juli 2000 zetten de Israëlische premier, Ehoud Barak, en de Amerikaanse president Bill Clinton, Yasser Arafat het mes op de keel. De Palestijnse leider wordt uitgenodigd op een ultieme top in Camp David. Barak heeft zijn entourage verzekerd dat hij "Arafat zal ontmaskeren". De Israëlische media trekken alle registers open: Barak heeft "de Palestijnen een uiterst vrijgevig voorstel gedaan" om tot een oplossing te komen. Arafat heeft dit voorstel geweigerd. De waarheid, zo bleek later, was dat er in Camp David niet eens rechtstreeks werd onderhandeld. Barak weigerde met Arafat in dezelfde kamer, aan dezelfde tafel plaats te nemen. Geen enkel voorstel, dat in Camp David door Barak en Clinton werd gedaan, is ooit op papier gezet. Arafat moest het doen met mondelinge toezeggingen. En vooral met toezeggingen, die hij aan het thuisfront op geen enkele manier zou verkocht kunnen krijgen. De Palestijnse staat, de grenzen tussen Israël en de Palestijnse staat; de kwestie Jeruzalem, het vraagstuk van de kolonies en de rechten van de Palestijnse vluchtelingen? Voor Barak en Clinton allemaal onbespreekbaar. Arafat moest van hen een blanco cheque ondertekenen en een lege doos mee naar huis nemen.
Kapeliouk vertelt ook het verhaal van de onvoorstelbare provocatie van Ariel Sharon op 28 september 2000. Omringd door een indrukwekkende politiemacht organiseert Sharon (op dat ogenblik leider van de rechtse oppositie) een wandeling op de esplanade van de twee grote moskeeën van Jeruzalem.
Twee vrienden
De travaillistische premier Ehoud Barak beschermt de provocateur Sharon, ook al weet hij dat deze wandeling zal leiden tot een nooit geziene escalatie van het geweld. Kapeliouk herinnert eraan dat de steun en de rugdekking, die Barak aan Sharon verleent, absoluut geen toeval zijn. Barak en Sharon zijn generaals van het Israëlische leger, beiden lopen krom onder de medailles, lintjes en eretekens. En beiden zijn echte ijzervreters, militaristen van het zuiverste water. Overal waar Sharon het bevel voerde bij acties tegen de Palestijnse bevolking liet hij een spoor van bloed en vernieling na. Barak is een gelauwerd krijger van de staat Israël. Op 9 april 1973 onderneemt een Israëlisch commando een uiterst stoutmoedige actie in het hartje van Beiroet. Zestien militairen voeren tegelijk drie moordaanslagen uit op prominente PLO-leden. Abou Youssef, één van de militaire leiders van Fatah, wordt vermoord door de Israëlische officier Yonathan Netanyahou (broer van de latere Likoedpremier Benyamin Nethanyahou). Bij een tweede aanslag komt Kamal Nasser om (hij is dichter en lid van het uitvoerend comité van de PLO) en bij de derde aanslag vermoordt Ehoud Barak in hoogst eigen persoon Fatahleider Kamal Adwan.
In januari 1982 heeft Ariel Sharon een geheime ontmoeting met de Libanese Falangisten in Beiroet. Samen bespreken ze de op til zijnde Israëlische invasie. Na deze ontmoeting geeft Sharon zijn "favoriet" Ehoud Barak de opdracht de oorlogsplannen definitief uit werken. Volgens Kapeliouk is het dan ook helemaal niet verwonderlijk dat beide mannen een diepe vriendschap koesteren. Die vriendschap leidt tot de provocatie van 28 september 2000. De Palestijnen reageren met de tweede Intifada. Wat later stappen de twee vrienden Barak en Sharon als "politieke tegenstrevers" in de arena. De travaillist Barak wordt door zijn Likoedvriend Sharon op 6 februari 2001 tijdens de verkiezingen verpletterd. De rest van het verhaal is bekend.
Met "Arafat, l’irréductible" geeft Amnon Kapeliouk op de eerste plaats een uitstekend overzicht van het voorbije decennium in Israël en de bezette Palestijnse gebieden. Dit boek is de kroniek van Oslo als de doodlopende straat.
(Uitpers, nr. 56, 6de jg., september 2004)
Voetnoten:
(1) Amnon Kapeliouk, "Hébron, un massacre annoncé", Arléa/ Seuil, Parijs, 1994.
(2) Amnon Kapeliouk,, "Rabin : un assassinat politique", Le Monde Editions, 1996.