Dominique Vidal, Karim Bourtel, Le mal-être arabe. Enfants de la colonisation, Agone, Contre-feux, Marseille, 2005, 233 blz., 15 euro, ISBN 2-7489-0045-6.
Frankrijk is dol op woordspelingen. Wat al vaker aanleiding heeft gegeven tot nieuwe begrippen, die meteen hun weg vinden naar de massamedia en het grote publiek. ‘Le bien-être’ hoeft niemand te vertalen. Het is “welzijn”, “welbehagen”. Het duidt op een algemeen goed gevoel.
Dominique Vidal, adjunct-hoofdredacteur bij Le Monde Diplomatique, schreef in 2003 een opmerkelijk essay met de titel ‘Le mal-être juif’. De term ‘mal-être’ is vandaag bijna een gemeenplaats. Vidal beschreef de diepe malaise van de joodse gemeenschap in Frankrijk, die met een ernstige identiteitscrisis kampt. De joodse godsdienst is nauwelijks nog een cement om deze gemeenschap bij elkaar te houden en niet volledig te laten opgaan in de seculiere Franse maatschappij. De joodse cultuur verdwijnt stilaan uit het Franse beeld. Een groot deel van de Franse joden heeft meer en meer de neiging de eigen identiteit volledig vast te koppelen aan een onvoorwaardelijke steun aan de staat Israël. Ze beweren zich in deze staat te erkennen, steunen de Israëlische regering en nemen het rabiate anti-Arabische racisme van de Israëlische leiders over. In eigen land roepen joodse prominenten dan plotseling op om voor een ranzige antisemiet en negationist als Jean-Marie Le Pen van het Front National te stemmen. Het essay ‘Le mal-être juif’ werd Dominique Vidal niet overal in eigen kringen in dank afgenomen (Vidal is een telg van een Franse joodse familie).
Vandaag haalt Dominique Vidal de term ‘le mal-être’ nog eens boven, maar dan wel om het grote gevoel van onbehagen van de honderdduizenden Arabische immigranten (voornamelijk Algerijnen) in Frankrijk onder de loep te nemen. Hij doet dat samen met Karim Bourtel, een journalist van Arabische origine die onder meer voor het andersglobalistische blad ‘Politis’ en het katholieke ‘Témoignage chrétien’ schrijft. ‘Le mal-être arabe’ is geen essay. Beide auteurs maken geen eigen analyse van het racisme, de achteruitstelling, de kansarmoede van de meerderheid van de Arabische immigranten, die doorgaans in troosteloze ‘banlieues’ aan de rand van de grote steden werden gedumpt. Zij houden zich op de achtergrond en laten de Franse Arabieren zelf aan het woord. Allemaal mensen van het maatschappelijk middenveld: intellectuelen, sociale werkers, activisten van de antiracistische beweging, bewoners van de banlieues, gewone mannen, vrouwen, jongens, meisjes, oudere immigranten, arbeiders.
Arabieren krijgen het woord
Dominique Vidal en Karim Bourtel noemen hen “de kinderen van de kolonisatie”. Want het anti-Arabische racisme in Frankrijk en het ‘mal-être arabe’ zijn diepgeworteld in de Franse koloniale geschiedenis. Niet voor niets behoren de kolonisatie van Algerije en de onafhankelijkheidsoorlog in deze Noord-Afrikaanse kolonie van Parijs tot de zwartste bladzijden van de Franse hedendaagse geschiedenis. Uit de gesprekken blijkt bijvoorbeeld hoe opgeklopt de discussie over de hoofddoek van de moslima’s bij onze zuiderburen is geweest. Frankrijk leek plots in zijn diepste republikeinse en seculiere waarden te worden bedreigd door hoofddoekdragende Arabische vrouwen en meisjes. Het was geen fraaie vertoning. De hardste tegenstanders van de Franse Verlichting bleken plots de grootste verdedigers van Voltaire en Diderot te zijn geworden. Vulgair racisme blijft echter moeilijk passen in een nobele, humane en fatsoenlijke verpakking.
Wat allemaal niet wegneemt dat het hoofddoekdebat de aandacht van de meeste Fransen (autochtonen en allochtonen) naar futiliteiten heeft afgeleid. Inmiddels werd het echte debat over het racisme, de islamofobie, de maatschappelijke uitsluiting en discriminatie van de ‘Franse Arabieren’ niet langer gevoerd. Alle politieke partijen van extreem-rechts via rechts, tot de Parti socialiste, de Groenen en de Parti communiste hebben zich in het recente verleden bijzonder ondemocratisch gedragen ten opzichte van hun Arabische medeburgers. De meeste gesprekspartners van Vidal en Bourtel laten hun ongenoegen over de politieke (blanke) elite in Frankrijk duidelijk de vrije loop. En ze vervallen daarbij niet eens in antipolitiek. De meesten zijn op zoek naar werkbare alternatieven, naar modellen voor een efficiënte zelforganisatie. Ze zoeken welke bondgenootschappen met autochtone Franse medeburgers daadwerkelijk tot verandering kunnen leiden. Ze stellen vragen over de rol van de islam in de Franse maatschappij.
Het groene gevaar
En Vidal en Bourtel komen via hun gesprekken vaak tot verrassende vaststellingen. De ‘war on terror’ heeft na 11 september 2001 ook in Frankrijk diepe sporen nagelaten. Een islamofobe politieke elite en haar massamedia schilderen het schrikbeeld van een islamistische invasie. Ze hameren op het groene gevaar, het extremistische moslimfundamentalisme, dat welig zou worden beleden in de moskeeën van de Franse Arabieren. Wat blijkt? De meeste Franse moslims gaan niet eens naar een moskee, maar zoeken een individuele godsdienstbeleving. De meeste Franse moslims hebben geen boodschap aan de ‘Conseil français du Culte musulman’ (Franse Raad voor de moslimcultus), die door de overheid in het leven is geroepen om de Franse moslims te vertegenwoordigen, zoals de joodse gemeenschap bijvoorbeeld vertegenwoordigd wordt door de CRIF (Conseil représentatif des Institutions juives de France – Representatieve Raad van joodse Instellingen in Frankrijk). Dominique Vidal en Karim Bourtel laten een hele reeks Franse moslims aan het woord over hun godsdienst. Over de manier waarop ze de islam willen hervormen tot een religie die echt zijn plaats vindt in de Franse maatschappij. Stuk voor stuk zijn dit boeiende meningen die het debat over de islam verrijken en verruimen.
Koloniaal Frankrijk
De gesprekspartners van Vidal en Bourtel spreken ronduit over hun ‘mal-être’. De Franse Arabieren (in meerderheid kinderen van Maghrebijnse ouders en grootouders) zijn slachtoffers van het Franse kolonialisme. Opvallend is hoe een aantal Franse en Arabische wetenschappers op dit vlak tot gelijklopende conclusie komen. Vidal en Bourtel gingen bijvoorbeeld praten met François Vourc’h, een onderzoeker die verbonden is aan de CNRS (Conseil national de la Recherche scientifique – Nationale Raad voor het Wetenschappelijk Onderzoek) en zich bezighoudt met het thema ‘migratie en maatschappij’. Vourc’h stelt dat “de koloniale verhoudingen, die de ‘burgers’ (citoyens) van de ‘inboorlingen’ (indigènes) onderscheiden nog steeds de maatschappelijke relaties in Frankrijk structureren. Zo lang we dat niet erkennen, zullen we niet in staat zijn iets te veranderen aan onze fundamentele maatschappelijke orde.” Vourc’h trekt de parallel met de strijd van de feministen. “Wij hebben lange tijd de vrouwen hun rechten ontzegd. We gingen ervan uit dat ze niet in staat waren dezelfde functie te bekleden als de mannen en dat ze van nature voorbestemd waren voor huishoudelijke taken,” zegt hij. “Niemand vond dit toen choquerend. De opvattingen van de dominerende maatschappij waren gewettigd en werden algemeen aanvaard. Toen de feministen hun eisen op tafel gooiden stonden de organisatoren van onze seksistische maatschappelijke orde perplex toen hen werd verweten dat zij hun echtgenoten, zussen en dochters misprezen. Alleen de collectieve revolte dwong ons tot andere gedachten. De maatschappij reageert alleen maar onder dit soort druk. Wat heeft er uiteindelijk toe geleid dat de kinderen van Maghrebijnse immigranten werden erkend? De revolte in de ‘banlieues’ van Lyon in 1983.”
Het koloniale denken heeft nog steeds verregaande gevolgen voor de Franse Arabieren. Kritische Fransen en Franse Arabieren komen op dit vlak tot eensluidende conclusies. De historicus Pascal Blanchard rakelt een evidente, maar pijnlijke herinnering op: “van 1830 tot 1962 waren 850 miljoen individuen, verspreid over zeven generaties, onderdanen van ons koloniaal imperium en onderworpen aan actieve of passieve kolonisatoren. Vandaag hebben 9 à 10 miljoen Fransen – met andere woorden bijna één op tien – een directe band met deze geschiedenis. Het kan weinig verwonderring wekken dat dit in hun geheugen geprent blijft. In sommige delen van het grondgebied houdt de staat – of althans een deel van de administratie – vast aan de logica van het “Arabisch bureau”. Of wat moet je anders denken van burgemeesters die caïds betalen om de lieve vrede te bewaren? Trouwens is het niet zo dat het ministerie van Binnenlandse Zaken er de voorkeur aan geeft met religieuzen, zelfs islamisten, te praten liever dan met Arabische vrijzinnigen, die duidelijke eisen formuleren? Ook al in de jaren ’30 onderhandelde het koloniaal bestuur vooral met oelema’s.”
Vandaag is het niet anders, zegt Ghaleb Bencheikh, de vice-voorzitter van de “Wereldconferentie van de Godsdiensten voor de Vrede”. Hij stelt vast hoe de Franse overheid gebruikt maakt van de CFCM (de Conseil français du Culte musulman of Franse Raad voor de moslimcultus), een officiële instantie die de dialoog met de Franse Arabieren beperkt tot een select clubje van mensen die vooral zichzelf en nauwelijks de Franse moslims en Arabieren vertegenwoordigen. Bencheikh heeft geen hoge pet op van de CFCM. “Om echt vooruitgang te boeken in de hervorming van de islam in Frankrijk hebben we echte democraten nodig,” zegt hij, “mensen met moed en met de nodige kennis op het vlak van semiotiek, geschiedschrijving, schriftgeleerdheid, filologie, anagoge en theologie. In plaats daarvan zitten we met een kleine groep die erop uit is om plaats te kunnen nemen tijdens de cocktails op de grote feesten van de republiek. Ik heb er mijn twijfels over dat zij ooit de academie zullen vormen die de opkomst van een Franse islam omkadert.” En Bencheikh voegt er met enige schamperheid aan toe dat de Franse overheid nooit bij de heren van de CFCM om advies vraagt over ernstige aangelegenheden in verband met de islam. “Nicolas Sarkozy en Jean-Pierre Chevènement trekken dan maar naar Kaïro om er raad te vragen bij cheikh Tantaoui, de rector van de islamitische universiteit Al-Azhar.” Sarkozy is de rijzende ster aan het rechtse firmament in Frankrijk en de gedoodverfde opvolger van president Jacques Chirac. Chevènement is een oud boegbeeld en inmiddels dissident van de PS en heeft de trieste reputatie om de jongeren van Maghrebijnse afkomst in de ‘banlieues’ een nieuwe bijnaam te hebben gegeven: ‘les sauvageons’, zeg maar wildemannen, hooligans of keetschoppers.
‘Banlieues’ of Algérie française
Historicus Pascal Blanchard toont aan hoe de koloniale praktijk nog steeds op het migrantenbeleid doorweegt. Bij het debat over het huisvestingbeleid wordt het advies ingewonnen van militairen en experts van de politie om ook rekening te kunnen houden met de ‘veiligheidsaspecten’. “Politiecommissariaten worden niet langer in het centrum van de stad ingeplant, maar in de buurt van een RER-station (de snelle treinverbinding van de ‘banlieues’ naar het centrum van Parijs en andere grote steden). De RER is de navelstreng geworden tussen de stad en de ‘banlieues’. Die politiecommissariaten lijken dan ook sterk op de kazernes uit de negentiende eeuw, die aan de rand van de koloniale steden waren gebouwd om beter de wegen te controleren.”. Ook de journalist van Arabische afkomst Nasser Negrouche wijst op de diepgewortelde Franse koloniale mentaliteit, die nog steeds het migrantenbeleid en de houding van de overheid ten opzichte van de Franse Arabieren bepaalt. Alles is begonnen met de huisvesting van de immigranten aan de rand van de grote steden, zegt Nasser Nagrouche. “Deze huisvestingsstrategie is gebaseerd op de woonpolitiek in de kolonies: een soort geografische apartheid, die tegemoetkomt aan het veiligheidsgevoel en het fysieke en morele comfort van de kolonisten. Vanuit de bidonvilles (de krottenwijken) verhuisden talrijke immigranten naar de HLM’s (goedkope woonkazernes aan de rand van de stad). Soms waren die HLM’s nieuw, meestal waren ze oud en werden ze verlaten door Franse arbeiders, die een sociale woning hadden gekregen of zelf een huisje hadden gekocht. Eens in deze verkommerde wijken terechtgekomen, werden deze immigranten onderworpen aan een “etnische dosering” per woonblok en zelfs per verdieping. Dat was de beruchte “tolerantiedrempel” die onafscheidelijk verbonden werd met het begrip “maatschappelijke gemengdheid” – waarover men overigens nooit spreekt in de meer gegoede wijken. Dit etnische knutselwerk heeft hoegenaamd niets van doen met het “grote huisvestingsbeleid dat de gettovorming wilde tegengaan”.” Volgens Negrouche kan er niet langer geklungeld worden. Het volstaat niet meer om hier of daar een oud woonblok af te breken. Al deze “communautaire” wijken moeten tegen de vlakte om plaats te maken voor een echte multiculturele woongelegenheid, die gericht is op de stad.”
Brussel en Jeruzalem
‘Le mal-être arabe’ is een uitermate boeiend boek, precies omdat de direct betrokkenen het woord krijgen. En die hebben zeer interessante dingen te vertellen, die er werkelijk toe doen en die zelden gehoord worden in allerlei opiniestukken en debatten over het migrantenbeleid. Het boek heeft zelfs een kort Belgisch hoofdstukje. Serge Govaert (directeur van het CRISP – Centre de recherches et d’informations sociopilitiques – in Brussel) schreef een korte bijdrage over het Belgische migrantenbeleid. In Frankrijk wordt daar af en toe wel eens mee gedweept, omdat er in Parijs slechts één moslim in de 577 zitjes tellende Kamer van Volksvertegenwoordigers zetelt. En die moslim is dan nog afkomstig uit een overzees gebied, zoals de Fransen hun kolonies vandaag noemen. In België zijn er dat beduidend meer (zes in de Kamer en vijf in de Senaat). Er zijn 92 niet-Europese gemeenteraadsleden in het Brussels gewest, 40 in Vlaanderen en 21 in Wallonië. Maar daarmee is alles gezegd. Govaert wijst erop dat het migrantenbeleid in ons land even failliet is als bij onze zuiderburen.
En tot slot gaat ‘Le mal-être arabe’ ook die andere heikele kwestie niet uit de weg. Net zoals bij ons, is ook in Frankrijk het Palestijns-Israëlische conflict een splijtzwam, die autochtonen en allochtonen verdeelt en de emoties af en toe hoog doet oplaaien. Dominique Vidal en Karim Bourtel geven het slotwoord aan Leila Shahid. In Frankrijk wordt zij “Madame Palestine” genoemd. Zij is een flamboyante diplomate en vertegenwoordigster van het Palestijnse Nationale Gezag in Frankrijk en wordt veel gevraagd tijdens mediadebatten. Samen met Dominique Vidal en de Israëlische, linkse vredesactivist Michel Warschawski trok ze de voorbije (en komende) maanden regelmatig naar de steden en de ‘banlieues’ in heel Frankrijk om er met de jonge Franse Arabieren te discussiëren. Shahid is niet mals voor een groot deel van de Arabische intellectuelen in Frankrijk. “De waarheid is dat zij in het algemeen weinig belangstelling hebben voor de ‘banlieues’. Onder druk van de universitaire elite en van de media wijden zij het belangrijkste deel van hun inspanningen aan hun eigen professionele en persoonlijke promotie. Ze zijn bereid om sommige ‘banlieues’ aan de moslimfundamentalisten over te laten. Ik zeg zeer duidelijk: op het vlak van de identiteitscrisis is een van de belangrijkste problemen precies de houding van die Arabieren, die – precies omdat ze het gemaakt hebben – hun mensen laten vallen en zelfs geen voet meer in de ‘banlieues’ zetten. Dat is een relatief recent probleem. In 1974 daarentegen (toen Shahid zelf in Frankrijk kwam studeren en er voorzitster werd van de GUPS, de Algemene Unie van Palestijnse Studenten) nam heel de intellectuele elite het op voor de immigranten: Sartre, Deleuze, Foucault… En die elite was ook zeer actief in de jongerenbeweging van de ‘banlieues’. Vietnam en Palestina stonden er samen met de maatschappelijke problemen op de agenda. En toen kwamen de ‘nouveaux philosophes’ en met hen begon de tocht door de woestijn. Al wie actie voerde werd meteen beschuldigd van populisme of totalitarisme. Zelfs de solidariteit met Palestina viel in die categorieën. De jongeren uit de ‘banlieues’ waren niet meer dan moslims. Deze catastrofale tendens heeft zonder meer heel de linkerzijde er toe aangezet de wijken en de ‘banlieues’ aan hun lot over te laten. Wij, Palestijnen, hebben nooit toegegeven aan deze tendens. Mijn vermoorde voorgangers Mahmoud Hamchari en Ezzedine Kalak hadden eveneens een aanwezigheidsstrategie in de ‘banlieues’. Hun opvolger Ibrahim Souss van zijn kant beperkte zich tot een louter diplomatieke activiteit. Wat er ook van zij, wij hebben deze algemene tendens niet kunnen keren. En om het eens brutaal uit te drukken: links heeft de rug gekeerd naar mei ’68 en heeft de immigratie verraden.”
(Uitpers, nr. 65, 6de jg., juni 2005)