Wat hebben de Antwerpse Pelikaanstraat en Belgiëlei met de calle Compostela of de calle Muralla in Havana en met 47th Street in New York met elkaar te maken? Op deze en nog veel andere vragen en ‘coïncidenties’ gaat Herman Portocarero uitvoerig in voor dit boek met de al even merkwaardige neologistische titel ‘Diamantdiaspora’. Quid?
De schrijver Herman Portocarero is als gepensioneerde ambassadeur met standplaatsen over heel de wereld goed geplaatst om verbindingen te leggen tussen ver afgelegen plekken op de wereldbol. Dat bewees hij onder meer met een vorig boek ‘Havana zonder make-up’ waarin hij zijn geliefd Havana vergelijkt met het Spaanse Cádiz dat hij de kleinere zus noemt van de Cubaanse hoofdstad en waar Cubaanse rumba zich vermengt met de traditionele flamenco om cantos de ida y vuelta, zangen van komen en gaan, te worden. Portocarero voelt zich ook Havanero, want hij was er lange tijd bewoner achtereenvolgens als Belgisch ambassadeur en later ook als ambassadeur van de Europese Unie. Hij heeft dus de Cubaanse hoofdstad niet als een oppervlakkige toerist van buiten uit leren kennen, maar van binnenuit leren appreciëren.
In ‘Havana zonder make-up’ kondigt hij al het thema van zijn volgende boek ‘De diamantdiaspora’ aan, want op een wandeling door de Joodse kolonie in de duurdere wijk Vedado schetst de auteur in enkele snelle lijnen de migratie van de diamantsector uit Antwerpen naar Havana, want de kosmopoliet die hij door zijn diplomatenambt geworden was, bracht hem als geboren Antwerpenaar op zeer diverse plekken van de wereld.
Een grafsteen in Havana
Tijdens zijn wandelingen stuit Portocarero op een Joodse begraafplaats in Guanabacoa, tegenover Havana aan de overzijde van de baai. Op een grafsteen met een Davidsster en een Hebreeuwse inscriptie staan er twee woorden die hij kan lezen: Josef Schindelheim en ‘ANTWERPEN’. Hoe is die Joodse man hier terecht gekomen en wat heeft die begraafplaats met Antwerpen te maken? Hij wordt gefascineerd door die twee vragen en daar begint zijn zoektocht die hem naar verschillende continenten zal leiden en waardoor hij uiteindelijk een vergeten hoofdstuk van de trans-Atlantische geschiedenis in beeld zal brengen.
Als Antwerpenaar duikt hij in de archieven en kan hij het spoor van de Schindelheims vanaf 1906 in Antwerpen traceren. Hij vindt dat Josef Schindelheim in 1880 geboren is in Polen en dat hij dus behoorde tot de groep van Poolse migranten, die de pogroms van rond de eeuwwisseling ontvlucht zijn en die zich noodgedwongen in Antwerpen, op doortocht naar de Verenigde Staten, gevestigd hebben. Have en goed moesten ze achterlaten, maar ze namen mee wat licht en waardevol was: juwelen. ‘Diamant was een draagbare levensverzekering voor mensen op de vlucht, het kleinste volume voor de hoogste waarde.’ (p. 29) Zo verklaart Portocarero de heropleving van de diamanthandel in de Scheldestad: als een toevallig tussenstation naar de nieuwe wereld. Om een reis op een schip van de Red Star Line te kunnen bekostigen moesten vele Joodse families noodgedwongen hun familiejuwelen verkopen en zo ontstond er al snel een netwerk van Joodse bemiddelaars voor zulke transacties.
Vanaf 1921 werd de Amerikaanse wetgeving verstrengd met de invoering van quota en een moeilijkere verwerving van de Amerikaanse nationaliteit. Deze wet, die overduidelijk racistisch was (in de woorden van Portocarero), bleef van kracht tot 1952. Cuba werd daardoor een van de landen waar Joodse migranten hun tijd afwachtten om de Verenigde Staten te bereiken. Zo ontstond de diamantdiaspora van Antwerpen naar Havana. De Joodse vluchtelingen kwamen natuurlijk niet terecht in het legendarisch Hotel Nacional waar bijna alle grote der aarde wel eens onder de dure lakens zijn gekropen, maar in goedkope hotelletjes of woningen.
Die diaspora nam nog toe wanneer tijdens de Tweede Wereldoorlog ook in Antwerpen de Jodenvervolgingen begonnen. Dat vertelt Felicia Rosshandler die vóór haar familie in 1941 naar Havana vluchtte in New York aan de auteur. Portocarero noemt haar daarom ‘het kind van de diamantdiaspora’.
Akshanie Kuba
Zo werd het eiland in het Jiddisch bekend als ‘Akshanie Kuba’, hotel Cuba. Omstreeks 1950 telde de Joodse gemeenschap in Havana vijftienduizend à twintigduizend leden, waarvan behoorlijk wat Antwerpse oorlogsvluchtelingen. In 1951 werd in Vedado de nieuwe congregatie Beth Sjalom geregistreerd, die er een ambitieus complex uitbouwde met een synagoog, een gemeenschapscentrum, bibliotheek en theater. De gebouwen werden ingewijd in 1955. Het was een laatste opflakkering aan de vooravond van de revolutie, want drie jaar later was de Joodse gemeenschap in Havana spectaculair geslonken tot circa vijfduizend. De traditionele gemeenschap verplaatste zich en bloc naar Miami, waar nog steeds een Cubaans-Joodse subcultuur bestaat. Naar schatting tienduizend Cubaanse Joden emigreerden naar Miami, na New York overigens de meest Joodse stad van de VS. Fidel Castro probeerde in de jaren 1962-1963 de diamantindustrie voor Cuba te recupereren, maar zonder succes. De diamant had de verdere diaspora gevolgd van Joodse mensen …
Kosmopolitische ervaring
Portocarero heeft een boeiend, spannend en zeer leesbaar boek geschreven waarin hij verschillende werelden en tijden bij elkaar brengt. Zoals ook ‘Havana zonder make-up’ is ‘De diamantdiaspora’ opgebouwd uit zeer kleine hoofdstukjes -54 in het totaal – en dat stelt de auteur in staat om makkelijker zijn speurtocht op verschillende continenten in beeld te brengen. Snelle switchen geven overigens tempo aan het boek. De uitvoerige bronnen en aantekeningen die hij tijdens die tocht geraadpleegd en gebruikt heeft, staan, los van de tekst, achteraan gegroepeerd. Wie, zoals ik, graag grasduint in de wetenschappelijke achtergronden waarop een non-fictieboek steunt, zal niet bedrogen uitkomen. Voor de Antwerpse oorlogsperiode bijvoorbeeld maakt Portocarero onder meer dankbaar gebruik van het werk van de historicus Lieven Saerens (het laatste werk van Herman Van Goethem ‘1942’ was bij het schrijven van dit boek waarschijnlijk nog niet verschenen).
En dan is er natuurlijk ook het wereldomspannende netwerk dat Portocarero tijdens zijn ambtenarencarrière als diplomaat heeft opgebouwd en dat hem in zijn zoektocht zeer heeft geholpen. Bij momenten geeft de auteur de indruk dat hij een gelukskind is door zoveel ‘toevallige’ contacten die hem verder hebben gebracht in zijn onderzoek. Ik denk dat we hier het woord ‘toeval’ gerust kunnen schrappen: zijn nieuwsgierigheid en zijn kennissenkring hebben dat ‘toeval’ meer dan een handje geholpen.
Ik ken niet zoveel mensen die zowel Antwerpen als Havanna als Cádiz als New York als hun broekzak kennen. Portocarero is een go-between tussen verschillende werelden, maar dat zijn dan ook werelden die hij doorleefd heeft leren kennen. Niet als een toerist of een toevallige passant, maar als iemand die langdurig als bewoner verschillende steden heeft leren kennen. Hij heeft ze letterlijk be-leefd. Zeker dan Havana waarvan hij een grote minnaar is gebleven.
Portocarero mag wat mij betreft dan ook terecht kritiek geven op de Amerikaanse gemeenschap die in Havana leefde, maar over het algemeen bitter weinig van Cuba verstond. Dat geldt zelfs voor Ernest Hemingway die nochtans dertig jaar op het eiland woonde. ‘Na zijn dood zou zijn huispersoneel zeggen dat hij van Cuba alleen de hanengevechten en zwaardvissen begrepen had. En de rum, natuurlijk.’ (p. 100)
Kritische houding
Kritisch, zeer kritisch is hij ook voor zijn vader en grootvader die hij en passant ervan langs geeft om hun inktzwarte collaboratieverleden. Al eerder ging Portocarero daarop in voor zijn familiekroniek 1914-1945 ‘Collaboratie, fortuin en ondergang’ en ook in de televisiereeks ‘Kinderen van de collaboratie’ kwam hij daarover aan het woord.
De gepensioneerde Portocarero, bevrijd van zijn voorzichtige diplomatenhouding, neemt ook in dit boek duidelijk standpunten in als kosmopolitische mens die getuigen van een diepgaand maatschappelijk engagement. Op verscheidene plaatsen in dit boek aarzelt hij niet om een vergelijking te maken met hedendaagse situaties. ‘De crisis op de Middellandse Zee met duizenden schipbreukelingen en doden, doet vandaag, tachtig jaar later, de overtocht van de St Louis (uit 1939 met bijna 1000 Joodse vluchtelingen uit Duitsland aan boord) bijna een fait divers lijken.’ (p. 61) En wat gedacht van volgende uitspraak: ‘Ook vandaag zaaien migranten- en vluchtelingencrises diepe politieke verdeeldheid, ze slaan zelfs een kloof die meer en meer de basis en de waarden van de Europese Unie aantast.’? (p. 130).
Wie Herman Portocarero alleen als romancier kent, zal met dit boek ook een geëngageerde mens ontdekken die elementen uit zijn rijk gevuld leven verwerkt tot eigenzinnige zoektochten naar de petite histoire van mensen in de turbulente golfslag van de maatschappelijke tijd. Met dit boek dringt hij door tot de tragische kronkelwegen van ‘de wandelende Jood’ waartoe almaar meer mensen gaan behoren.