Op 6 november 2003 werd Antoon Roosens, 74, in Meerbeke – bij Ninove- begraven. Roosens was links – jarenlang voorzitter van het Masereelfonds – én flamingant. Zijn jarenlange medestrijder Roger Bourgeois hield bij de begrafenis een rede waarvan hier de bijna integrale tekst.
Voor het laatst bij hem staand, zeg ik de dichteres Anna Enquist na, wanneer zij het begin november had over de dood en de treurnis en over onze schamele woordenschat: "Taal schiet altijd tekort. Je krijgt niet gezegd wat je voelt, daar zijn je verdriet en je machteloosheid te groot voor".
Toon Roosens heeft ons onverwacht, als het ware plots, verlaten, net zoals hij soms bruusk kon verdwijnen uit een vergadering die naar zijn zin te lang duurde. Alleen wie hem zeer nabij was, wist dat hij aan het eind van zijn krachten was, ook al bleef hij tot het laatst met studeren en schrijven doorgaan…
Voor zijn ultieme tocht hebben we hem teruggebracht naar zijn geboortegrond… In deze streek waar destijds geluisterd werd naar het krachtige woord van de gebroeders Daens en hun sociaalvoelende christen volkspartij, naar de opstandige taal van de Roelanders van Ninove en wijde omgeving, naar de oproepen van de intellectuele voormannen die met het volk verbonden waren, de Van Langenhaekes, De Backer e.a. De streek ook waar later onze strijdmakker Staf Verrept de geest van Hector Plancquaert, van de Fronters en van de Werkmanskringen levend hield.
Van jongsaf heeft Toon Roosens het innig samengaan van taalflamingantisme, sociale strijd en democratie gezien en doorvoeld. Het is die wezenlijke synthese die hij in zijn denken en handelen gaandeweg heeft versterkt en meesterlijk heeft ontwikkeld, vanuit de destijds eenvoudig geformuleerde gedachten van onze voorgangers als "De Vlaamse kwestie is een sociale kwestie" en "De Vlaamse Beweging zal democratisch zijn of zij zal niet zijn".
Ik heb Toon leren kennen op het einde van de jaren ’50, toen hij als jonge secretaris van het Vlaams Komitee voor Brussel, samen met zijn voorzitter Edgard Van Cauwelaert, de Vlamingen van Brussel en van de randgemeenten bijeenbracht voor de historische actie tegen de talentelling en voor rechtvaardiger taalwetten. Alsof het gisteren was hoor ik hem nog op de studiedagen van de Stichting Lodewijk de Raet scherp uitvaren “tegen de Far West praktijken van de grondspeculanten en het schuldig verzuim van de Vlaamse elite".
…Een glorietijd voor de organisator en de strateeg Roosens waren de jaren ’60. De twee Marsen op Brussel, in oktober 1961 en oktober 1962 en de grote massabetoging in Antwerpen van 10 november 1963 met haar, voor die tijd, revolutionair programma voor federalisme en economische democratie, brachten een kentering teweeg in de Vlaamse Beweging. Een nieuwe weg werd ingeslagen, in éénklank met de verzuchtingen van de jonge generatie en van de nieuw opkomende links-democratische stromingen.;..
Nagenoeg veertig jaar zijn voorbijgegaan. Maar de herinneringen en mijlpalen zijn onuitwisbaar. Er is ons stormachtig politiek avontuur als Vlaamse Democraten geweest in de periode 1965-68, gevolgd door de linkse frontvorming in het Democratisch Actiecomité Vlaanderen, de samenwerking met zoveel vernieuwers uit allerlei kringen ten tijde van Leuven-Vlaams, de steun aan de studentenrevolte van mei 68, het Vietnam Comité, de solidariteit met Cuba – waarover hij een prachtig boek heeft meegeschreven, de internationale contacten met Algerije, Italië, het Baskenland en met elke beweging die voor vrijheid en democratie streed…
Nooit werd tevergeefs op hem een beroep gedaan. Maar meestal wachtte hij daar niet op en nam hij zelf het roer in handen. Zo was de inkt van het Egmontpact in de nacht van 24 op 25 mei 1977 nauwelijks droog, of hij stond al klaar met plannen voor de organisatie van het verzet. Hij vond dat wij de eersten moesten zijn om categoriek "neen" te zeggen en ervoor te zorgen dat de Vlaamse Beweging in het verweer kwam. Het Vlaams Actiecomité Brussel-Brabant zag het licht, daarna het brede succesvolle Anti-Egmont comité en het Comité voor een Democratisch Federalisme.
Toon Roosens heeft in al die jaren niet alleen veel gesproken, maar ook veel geschreven. Het Pennoen, Richting, De Nieuwe, Rood, het Vlaams Marxistisch Tijdschrift en veel andere bladen hebben zijn heldere inzichten en meningen gepubliceerd. Er was zijn essay van 1981 over "De Vlaamse Kwestie" dat eindigt met een nog steeds actuele oproep tot de Vlaamse intelligentsia om eindelijk de kloof te dempen tussen de Vlaamse Beweging en de arbeidersbeweging.
De pers heeft steeds zijn grootste aandacht gehad…In april 1964 stond hij mee aan de wieg van "De Nieuwe" en hij was er medebestuurder van sinds 1977 tot aan de ontbinding van "De Nieuwe Pers" en de pijnlijke scheiding van goede vrienden in 1984. Daarna heeft hij geen moeite gespaard om andere initiatieven zoals "Toestanden" en "Markant" te stimuleren en te begeleiden. De jongste jaren had hij een nieuw doel en een nieuw elan gevonden in het maandblad "Meervoud" en in de oprichting van het Vlaams Huis te Brussel…
Tijdens zijn voorzitterschap van het pluralistische Frans Masereelfonds van 1978 tot 1987, heeft hij voor zichzelf een nog steviger gefundeerde en wetenschappelijke basis gezocht voor het probleem dat zijn hele militante leven beheerste, namelijk de noodzakelijke verbinding van democratisch nationalisme, klassenstrijd en culturele en morele ontvoogding.
Hij vond die in het gedachtegoed van de grote Italiaanse marxist Antonio Gramsci, gedachtegoed dat hij ingrijpend heeft toegepast op de Belgische en Vlaamse werkelijkheid. Op gevaar af medestanders te onthutsen, heeft hij de jongste jaren in elk van zijn uiteenzettingen en geschriften Gramsci’s ideeën aangevoerd om te bewijzen en te voorspellen dat een onafhankelijke Vlaamse staat er moet en zal komen door de ontwikkeling van een democratische Vlaams-nationale collectieve wil daartoe. Het Vlaamse volk…moet niet alleen meester worden van zijn eigen staat, maar het moet ook – tegen de huidige wereldstromingen in – de hefbomen van zijn economie in eigen hand nemen…
Menigeen heeft mij, vooral in het begin van de jaren ’60, toevertrouwd dat voor Toon Roosens de hoogste politieke ambten in België konden worden weggelegd in dien hij, met zijn intellect en talent, zich maar wou conformeren aan de wensen van het establishment, zoals sommige van zijn vroegere strijdmakkers intussen gedaan hadden. Hij wuifde dat lachend weg. Als radicaal-links en democratisch flamingant, als republikeinse rebel en als intellectueel nauw verbonden met de arbeidersklasse, was zijn plaats inderdaad elders dan binnen de gevestigde machtsapparaten. Postjes, eerbetoon en banaal mediatiek spektakel waren niet aan hem besteed. Er waren waarachtig belangrijker en grondiger dingen te doen.
Ik bewaar van hem een beeld van integriteit en onbaatzuchtigheid, scherpte van geest en historische visie. En bovenal gedrevenheid en wilskracht ten dienste van een wereldwijd ideaal van solidariteit en rechtvaardigheid, die hij onder meer zó in Che Guevara bewonderde – zoals hij na diens dood in De Nieuwe van 20 oktober 1967 schreef.
Vlaanderen, de Vlaamse Beweging, het links-democratisch nationalisme en de arbeidersbeweging in de breedste zin van het woord, verliezen in Antoon Roosens een van hun grote voormannen.
(Uitpers, nr. 48, 5de jg., december 2003)