Yakov M. Rabkin. ‘In naam van de Thora. De geschiedenis van de antizionistische joden’. Houtekiet, Antwerpen, Amsterdam, 2006, 336 blz., ISBN 90-5240-895-5, 24,90 euro.
Godsdienst als politiek argument? De bijbel, de koran of de thora als historisch referentiekader? De Verlichting en haar filosofen leren mij dit fenomeen met veel achterdocht te benaderen. Maar de realiteit is de realiteit en feiten zijn feiten. Bovendien worden de Verlichting en haar filosofen de laatste tijd iets te vaak misbruikt door allerlei lieden die ‘gelijkheid’ en ‘broederlijkheid’ – twee van de drie essentiële principes van de Verlichting – uit hun woordenboek hebben geschrapt, om alleen ‘vrijheid’ over te houden.
En in hun versie gaat het dan uitsluitend over de vrijheid en het recht van de sterkste. Elk verzet, elke dissidentie heeft doorgaans ook een religieuze component. Yakov M. Rabkin, historicus en professor aan de Universiteit van Montreal (Canada), haalt met ‘In naam van de Thora’ de antizionistische joden uit het donker en plaatst het antizionistische, joodse verzet weer helemaal op de kaart.
In de jaren zestig en zeventig braken er in tal van landen van Zuid-Amerika en Centraal-Amerika gewapende opstanden uit tegen Uncle Sam en zijn potige industriële trusts, die het continent als hun achtertuin beschouwden en er zonder veel mededogen militaire dictaturen in het zadel hesen. In de Latijns-Amerikaanse guerrillabeweging zaten heel wat christelijke geïnspireerde mensen, priesters, bevrijdingstheologen. De Noord-Amerikanen zagen het niet graag dat hun opponenten in Latijns-Amerika zich op hetzelfde boek beriepen dan zij: de bijbel.
De eerste opstand van de Palestijnen (1935-1939) tegen de kolonisatie van hun land door de zionistische beweging en tegen de Britse koloniale macht had een niet te onderschatten islamitische component. Hun opstand en guerrilla werden aangevoerd door een religieuze leider: Ezzedin al-Qassam. De huidige fundamentalistische verzetsbeweging Hamas beroept zich op hem. Haar gewapende arm heet de al-Qassambrigaden – ook al was al-Qassam allesbehalve een moslimfundamentalist.
Klein lichtje, grote duisternis
Het verzet tegen het zionisme is niet alleen een aangelegenheid van de Arabieren. Ook joden hebben zich vanaf het prille begin tegen de zionistische ideologie verzet. Seculiere en liberale joden zoals Hannah Arendt (*), Albert Einstein, Judah L. Magnes (de eerste rector van de Hebreeuwse universiteit in Palestina) of Moshe Menuhin (de vader van Yehudi Menuhin, een van de allergrootste klassieke violisten aller tijden) (**), droegen de zionistische beweging allesbehalve een warm hart toe. Nog voor de oprichting van de staat Israël in 1948 waarschuwden ze voor de rampen die het zionisme in het Midden-Oosten zou aanrichten, voor de schade die de zionisten het jodendom zouden toebrengen. Hun (visionaire) woorden gingen verloren. En de officiële geschiedschrijving en de media in het Westen hebben nauwelijks nog belangstelling voor hun standpunten. Een niet onbelangrijk deel van de religieuze, vrome en traditionele joden heeft zich eveneens altijd hardnekkig verzet tegen het zionisme en hun leiders. Zij werden en worden helemaal doodgezwegen.
Nochtans, zo onderstreept Yakov M. Rabkin, speelt de antizionistische tendens onder de joden een niet te onderschatten rol. “Joden zijn inderdaad nooit talrijk geweest vergeleken bij de meeste andere religieuze groeperingen. Minderheidsstandpunten vormen een eervolle traditie binnen het jodendom. Jozua en Kaleb, die slechts met zijn tweeën waren, stonden tegenover tien anderen die waren uitgezonden om het land Israël te verkennen; Jeremia werd gevangengezet vanwege zijn defaitistische afvalligheid in oorlogstijd; Yohanan Ben Zakkai brak met de patriottische meerderheid in het belegerde Jeruzalem; rabbijn Jacob Sasportas (1610-1698) trotseerde de meerderheid die uitzinnig was geraakt door het messianisme van Sabattai Tzevi; en zo gaat het maar door. De rabbijnse critici van het zionisme citeren vaak de gekende spreuk: ‘Een klein lichtje kan grote duisternis verdrijven’
Zionisme en de joodse frustraties
Joodse antizionisten beroepen zich op religieuze argumenten in hun verzet tegen de zionistische ideologie en dat is om meer dan één reden storend. Israël beschouwt zich nog steeds als de staat van ‘alle joden’. Met andere woorden jood en zionist zijn synoniemen. Wat uiteraard niet klopt. Omgekeerd wordt dan elke antizionist meteen ook een antisemiet. Wat al evenmin klopt en in het geval van de joodse, religieuze antizionisten helemaal lachwekkend wordt.
Yakov M. Rabkin wijst erop hoe de grondlegger van de zionistische ideologie en stichter van de zionistische beweging, Theodor Herzl, een nationalistische dweper, tweederangsjournalist en –schrijver, die in Oostenrijk-Hongarije was geboren, op het einde van de negentiende eeuw “pretendeerde het hele joodse volk te vertegenwoordigen, wat zowel rabbijnse autoriteiten als hoge functionarissen in de gemeenschap irriteerde. Maar zijn ambities waren helemaal in overeenstemming met de tijdsgeest.”
Yakov M. Rabkin schetst het ontstaan van het zionisme als “een gewaagde poging tot geforceerde modernisering.” “Het was de bedoeling de moderne tijd in te voeren in een land dat als onderontwikkeld werd beschouwd en op bevrijding door Europese kolonisten wachtte. De staat Israël is nog steeds een voorbeeld van het probleem van westerse modernisering in een gebied dat vijandig tegenover dat idee lijkt te staan. Die vijandigheid is niet alleen aan te treffen bij de Arabieren die zichzelf als slachtoffers van dat plan zien, maar ook bij joden die de seculiere nationale identiteit, de kern van de zionistische onderneming, afwijzen.”
“Van de vele tendensen binnen het zionisme heeft het streven naar vier hoofddoelen succes gehad: 1) de transnationale joodse identiteit met de Thora in het middelpunt omvormen tot een nationale identiteit, zoals toen in Europa gewoon was; 2) een nieuwe nationale taal ontwikkelen op basis van het bijbelse en rabbijnse Hebreeuws; 3) de joden van hun land van oorsprong naar Palestina overbrengen; 4) politieke en economische dominantie over het ‘nieuwe oude land’ uitoefenen, zonodig met geweld.”
Antizionistische joden hebben zich steeds tegen deze vier hoofddoelen verzet en hebben voortdurend gewezen op de bijzonder nefaste gevolgen ervan niet alleen voor de joden, maar ook voor de Palestijnen en de Arabische buurlanden. Meer nog, antizionistische joden (religieuze en seculiere) hebben deze nefaste gevolgen voorspeld en ervoor gewaarschuwd nog voor de ‘socialistische’ zionist David Ben Goerion op 15 mei 1948 zijn ‘joodse staat’ uitriep.
Het zionisme kwam aan het eind van de negentiende eeuw op onder de geassimileerde joden in Midden-Europa. “Na hun formele emancipatie bleef een kleine groep joden die tot de hogere kringen wilde doordringen, zich uitgesloten en afgewezen voelen,” aldus Yakov M. Rabkin. “Zij, en vaak ook hun ouders, gehoorzaamden de geboden van de Thora niet meer en wisten weinig of niets van de normatieve aspecten van het jodendom. Ze maakten in feite deel uit van dezelfde brede beweging van secularisatie die toen door heel Europa ging, en voelden zich gefrustreerd omdat ze niet de vruchten van de algehele acceptatie konden plukken. Het was een bijzonder soort frustratie, die een niet-jood, een geseculariseerde Franse of Duitse burger nooit kon ervaren. De frustratie was vooral psychisch en had slechts weinig economische en nog minder fysieke consequenties.” “Anders gezegd: het zionisme was een uitvinding van intellectuelen en geassimileerde joden die de rabbijnen hun rug toe draaiden, naar een modern leven streefden en wanhopig naar een oplossing voor hun existentiële angst zochten (…) Maar individuele frustraties, hoe groot ook, waren op zich niet voldoende om een massale beweging te doen ontstaan. Zo’n beweging kon alleen voldoende kracht krijgen op een plaats waar de maatschappelijke en politieke omstandigheden veel minder gunstig voor de joden waren. De echte wieg van het zionisme stond in Oost-Europa, met name in het Russische Rijk. (…) Het tsaristische regime hield de meeste joden binnen de Tsjerta (het joods getto in Rusland) op grote afstand van de centra van Russische cultuur en hun onmiskenbare aantrekkingskracht. Daarom leidde de secularisatie niet tot een wijdverspreide assimilatie van joden in Rusland. Terwijl ze hun trouw aan de Thora opgaven, ontwikkelden deze seculiere joden een ‘protonationaal karakter en een nationale visie’. De joden in Rusland bezaten minstens twee kenmerken van een ‘normale’ natie: een gemeenschappelijk territorium (de Tsjerta) en een gemeenschappelijke taal (het Jiddisch). Er kwamen diverse andere nationale bewegingen op – bijvoorbeeld Poolse, Litouwse, Finse – terwijl de golf van secularisatie aan het eind van de negentiende eeuw over de joden in Rusland rolde. Het zionisme, een van deze bewegingen van nationale wedergeboorte, kreeg alleen de overhand als reactie op het moordzuchtige antisemitisme dat Europa in de eerste helft van de twintigste eeuw teisterde. Ook al zou slechts één procent van de Russische joodse emigranten rond de eeuwwisseling uiteindelijk koers zetten naar Palestina (de meerderheid koos voor Noord-Amerika), Russische staatsburgers vormden de harde kern van het zionistische activisme (…) De seculiere joodse cultuur domineerde de hele zionistische onderneming. Ondanks hun vastberadenheid om het verleden uit te wissen bootsten zionistische elites bewust Europese culturele en politieke modellen na in Palestina. Deze culturele overheersing zou echter van verschillende kanten verzet uitlokken, eerst van de vrome joden die al in het Heilige Land woonden, en later van joodse immigranten uit islamitische landen, die zich niet konden vinden in de nationale structuren die de stichters van het zionisme aan de nieuwe staat hadden nagelaten.’
Uit de geschiedenis gewist…
Yakov M. Rabkin toont aan hoe het zionisme het jodendom grondig door elkaar heeft geschud. De zionisten creëerden een nieuwe joodse identiteit. De joden vormden tot voor de oprichting van de staat Israël een ‘geloofsgemeenschap’, de zionisten maakten er een ‘lotsgemeenschap van. “Het zionisme heeft het joodse leven veranderd en de betekenis van het woord ‘Israël’ gewijzigd. Rabbi Jacob Neusner, een Amerikaanse academicus en een van de meest productieve vertolkers van het jodendom, zegt in dit verband: ‘Het woord ‘Israël’ heeft tegenwoordig over het algemeen betrekking op de overzeese politieke natie, de staat Israël. Als mensen zeggen: ‘Ik ga naar Israël’, bedoelen ze Tel Aviv of Jeruzalem. Maar het woord ‘Israël’ in de Bijbel en in de canonieke geschriften van de godsdienst, het jodendom, spreekt van de heilige gemeenschap die God heeft opgeroepen via Abraham en Sarah, aan wie God de Thora (‘onderricht’) op de berg Sinaï heeft gegeven. De psalmisten en de profeten, de wijzen van het jodendom in alle tijden, de gebeden die het jodendom leert, gebruiken het woord ‘Israël’ allemaal in de betekenis van ‘heilige gemeenschap’. In de meeste vormen van het jodendom betekent ‘Israël’ het leven vormen naar het beeld, naar de gelijkenis van God, die zich in de Thora heeft geopenbaard. Tegenwoordig staat ‘Israël’ tijdens de eredienst in de synagoge voor die heilige gemeenschap, maar in de joodse gemeenschap betekent ‘Israël’ de ‘staat Israël’.’ Als Neusner concludeert: ‘de staat is belangrijker geworden dan de joden’, maakt hij een duidelijk onderscheid tussen joden en jodendom, en onderstreept hij de verschuiving in de identiteit die joden in de afgelopen eeuw hebben ondergaan. Ze waren een geloofsgemeenschap en gingen een lotsgemeenschap vormen’.
De joden die aan de joodse traditie en hun geloofsgemeenschap gehecht waren en zich daarom tegen het zionisme kantten, zijn uit de zionistische (maar voor een groot deel ook uit de westerse) geschiedschrijving verdwenen. In die zin hebben ze eigenlijk hetzelfde lot ondergaan dan de Palestijnen, die in 1948 massaal uit hun land zijn verdreven, zodat Ben Goerion en de zijnen hun ‘joodse’ staat konden oprichten. Yakov M. Rabkin heeft het dan ook over de ‘zionisatie van de geschiedschrijving in Israël.’ Die is echter recent op losse schroeven gezet door de ‘nieuwe historici’. Zij hebben niet alleen de mythen van de oprichting van de staat Israël doorprikt, hebben aangetoond dat de stichting van Israël het gevolg was van de etnische zuivering van 1947-1948 en dat de officiële geschiedschrijving van de zionistische staat decennialang systematisch leugens heeft verspreid waarmee hele generaties in de staat Israël werden gevormd (of beter misvormd). De nieuwe historici hebben niet alleen de Palestijnen gerehabiliteerd. Rabkin voert aan dat zij ook erg belangrijk zijn voor de plaats van de joden in de geschiedschrijving. “De nieuwe historici voeren een dubbele revisie uit: enerzijds de rehabilitatie van de joodse diaspora en anderzijds de herbeoordeling – naar beneden – van de nationalistische trend in de ontwikkeling van de joodse geschiedenis, die nu als polyfoner en polycentrischer wordt beschouwd en vooral opener voor de omringende samenleving, hetzij de christelijke, hetzij de islamitische.”
Met andere woorden wie in het verhaal van de staat Israël en de recente geschiedenis van het conflict in het Midden-Oosten een stem geeft aan de Palestijnen en aan de joodse antizionisten zet meteen het robuuste, arrogante en superieure zelfbeeld van de zionistische elite en haar staat op losse schroeven.
Rabkin stelt dan ook terecht: “het nieuwe klimaat in de geschiedschrijving, waarin de stichtingsmythen van Israël zijn afgezwakt, heeft in nationalistische kringen aanleiding gegeven tot beschuldigingen van ‘zelfvernietiging en collectieve zelfmoord’. Het romantische seculiere nationalisme van de eerste decennia van het zionisme, waarin de relatie van de joden met het land Israël werd benadrukt, is lang zo krachtig niet meer. Maar de Nationaal Religieuze Beweging, die haar legitimiteit aan het jodendom ontleent, heeft zich uitgebreid: ze heeft haar nederzettingenbeleid in de gebieden die sinds 1967 bezet zijn, met succes aan de joden opgelegd, van wie de meesten de politieke visie noch het geloof deelden. Zoals bleek bij de evacuatie van de kolonisten uit Gaza in augustus 2005, reikt haar directe ideologische invloed niet verder dan degenen die op Nationaal Religieuze scholen zijn opgeleid. Maar ze heeft wel invloed op pas aangekomen immigranten, met name die welke uit de voormalige Sovjetunie komen. In hun moeizame streven om in de Israëlische samenleving te integreren vinden de laatstgenoemden namelijk troost in het beeld van de sterke zionistische kolonist, de incarnatie van de ‘gespierde jood’ waarvan menige stichter van het politieke zionisme heeft gedroomd.”
Toch ontbreekt de religieuze oppositie tegen het zionisme vrijwel geheel in de Israëlische geschiedschrijving. “Het zionisme is zowel een breuk in de joodse continuïteit als een breuk in de geschiedschrijving van de joden,” stelt Rabkin. “De meeste nationale geschiedenissen die in Israël en elders zijn geschreven negeren het rabbijnse verzet. Zelfs de nieuwe historici die serieuze, zelfs sympathieke aandacht aan het Arabische verzet tegen de zionistische onderneming hebben besteed, negeren over het algemeen de oppositie van de haredim (de orthodoxe joden), hun politieke initiatieven en het geweld dat de zionistische macht tegen hen heeft gebruikt.” (Op 9 december laatstleden mocht Rabkin zelf aan de lijve ondervinden hoe agressief de aanhangers van het zionisme kunnen zijn. In Dublin werd hem manu militari de toegang ontzegd tot de enige orthodoxe synagoge in de wijk Terenure, waar hij aan het gebed wilde deelnemen. De leiders van de kleine joodse gemeenschap in Ierland hadden zijn opiniestuk over het joodse antizionistische verzet in The Irish Times van 8 december zeer kwalijk genomen).
Rabkin geeft een zeer gedetailleerde geschiedenis van de joods-religieuze oppositie tegen het zionisme. En dat is dan meteen de enorme verdienste van zijn ‘In naam van de Thora’. Het is een boek dat er toe doet, omdat het een miskend aspect van het Israëlisch-Palestijns conflict en van het zionisme (uiteindelijk de belangrijkste bron van dit conflict) onder de aandacht brengt van joodse en niet-joodse lezers.
“Het lijkt waarschijnlijk dat de joodse oppositie tegen het zionisme net zo lang zal blijven bestaan als de zionistische onderneming in het Heilige Land,” besluit Yakov M Rabkin. “Het is waar dat de afwijzing van het zionisme door de haredim ook te verklaren is door hun enigszins selectieve afwijzing van de moderne tijd (…) Maar de antizionistische argumenten van de liberale joden hebben evenmin iets van hun relevantie verloren. Volgens de historicus Thomas Kolsky zijn veel voorspellingen van hen uitgekomen: ‘Israël is geen echte normale staat geworden. Het is ook geen licht voor de naties geworden. Israël, dat naar men aannam werd gesticht om joden te bevrijden van antisemitisme en een gettoachtig bestaan, en om hen blijvende vrede te schenken, is – ironisch genoeg – in feite een door een junta bestuurd land geworden, een natie die lijkt op een groot territoriaal getto dat belaagd wordt door vijandige buren. De sombere voorspellingen achtervolgen de zionisten nog steeds…’”
(Uitpers, nr. 82, 8ste jg., januari 2007)
(*) Hannah Arendt, ‘Het zionisme bij nader inzien’, Mets en Schilt, Amsterdam, 2005. Zie ook: Wim de Neuter, ‘Essays over zionisme en de joodse staat (1945-1950): filosofe Hannah Arendt als waarzegster’, Uitpers, nr. 68, oktober 2005.
(**) Moshe Menuhin, ‘The Decadence of Judaism in Our Time’, The Institute For Palestine Studies, Beiroet, 1969.
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=441635&refsource=uitp