Het worden boeiende verkiezingen in 2024, zonder meer. Ze worden belangrijk voor de toekomst van ons eigen land, meer in het bijzonder voor Vlaanderen, en ze worden even belangrijk voor de Europese Unie. In beide gevallen is er een ernstig risico op succes voor uiterst rechts. En in beide gevallen knijpen linkse en progressieve groepen de billen dicht want ook al zijn het geen communicerende vaten, links ligt ondanks de zware economische en sociale crisis in de vuurlijn.
Tel daarbij de ideologische mist die zich langzaam maar zeker verspreidt. Het riedeltje van ‘links en rechts bestaan niet meer’ is al lang gekend. Alsof we allemaal hetzelfde willen, alsof we allemaal in ‘hetzelfde schuitje’ zitten. Dat is uiteraard niet het geval. We hebben niet alleen nog steeds te maken met een erger wordend klassenconflict dat de rechterzijde niet eens kent, de waarden die links en rechts verdedigen blijven sterk van elkaar verschillen, gaande van emancipatie en verandering tot traditie en behoud. Probleem hierbij kan wel zijn dat we soms dezelfde woorden gebruiken maar daarmee totaal verschillende realiteiten beschrijven. Wie daarom zegt dat ‘links’ en ‘rechts’ niet langer bestaan, helt bijna altijd zwaar over naar wat rechts zo graag zou willen, die algemene consensus om haar waarden en programma’s te realiseren.
Toch is die ideologische mist geen verzinsel. Hij verwijst ook naar een elke dag duidelijker wordende polarisering en naar scheidingslijnen binnen links en binnen rechts.
Materiële en culturele waarden
De linkerzijde is niet langer eenduidig progressief. Sara Wagenknecht van ‘die Linke’ in Duitsland, bijvoorbeeld, wil nu een ‘links conservatieve’ partij stichten. Het doel is duidelijk: ze wil sociaal progressief blijven, maar cultureel conservatief. Ze sluit daarmee aan bij wat andere linkse krachten verdeelt, met ideeën tégen identiteitspolitiek, gender en LGBT, voor een asielbeleid maar tegen migranten die de eigen arbeidskrachten bedreigen, voor orde en stabiliteit, voor nationalisme en protectionisme, voor een sterk binnenlands veiligheidsbeleid en wellicht ook tegen een ‘sanctionerend’ klimaatbeleid. In tegenstelling tot links populisten, zoals Jean-Luc Mélenchon, wordt het klassenconflict hier nog wel erkend en zal er niet gesproken worden over ‘het volk’ vs ‘de elites’ of ‘de kaste’. Het zijn al die ideeën die sommigen vandaag in de waagschaal stellen.
Aan de rechterzijde gebeurt iets vergelijkbaars. Marine Le Pen van het Franse Rassemblement National wil de klemtoon voor de Europese verkiezingscampagne op het klimaatbeleid leggen. De crisis met de gele hesjes wordt verklaard door het feit dat ‘groenen’ en ‘linksen’ te weinig rekening houden met het gewone volk dat zich geen nieuwe auto kan permitteren om de stad met zijn lage emissiezones binnen te rijden. Aan de Franse ‘mode de vie’ mag niet geraakt worden. Migranten worden ‘invasieve soorten’ genoemd die de samenleving uit evenwicht brengen. Vandaar dat men een ander soort beleid wil en een beroep wil doen op het ‘gezond verstand’.
De linkerzijde vergist zich wanneer ze denkt dat uiterst rechts geen sociaal beleid kan hebben. Dat hebben ze wel degelijk, maar het is niet emanciperend. Kijk naar Polen, Hongarije of Italië, en je ziet, opnieuw, dat alles is gericht op de ‘vaste waarden’, de familie als ‘hoeksteen van de maatschappij’, vrouwen halftijds op de arbeidsmarkt of aan de haard met een degelijke vergoeding, alle mannen aan het werk met nog nauwelijks werkloosheidsgeld, afbouw van de vakbondsmacht, het arbeidsrecht en collectieve onderhandelingen. Blijft alleen ‘sociale dialoog’. Ook in Vlaanderen is dergelijk beleid volop bezig. Daarnaast wil uiterst rechts meer nationalisme en protectionisme, zowel als een strenge en sterke politiemacht tegen het ‘gespuis’ dat onderaan de sociale ladder staat. En is uiteraard tegen immigratie.
Daar tussen in zitten de neoliberalen. Zij zijn vóór mondialisering en vrijhandel, vóór migratie, tégen alle vormen van discriminatie en vóór een beleid van gelijke kansen.
Het verschil tussen conservatieven en neoliberalen werd altijd onderschat aan de linkerzijde. Neoliberalen kunnen wel makkelijk aansluiten bij de conservatieven als het op materiële belangen aankomt maar zijn wezenlijk verschillend. Aan de linkerzijde is dan weer een opvallende verschuiving van het kiespubliek te zien. Bij de arbeidersklasse, die houdt van orde en stabiliteit, wordt vandaag makkelijk uiterst rechts gestemd, terwijl zowel de sociaal-democratie als radicaal links makkelijk de hoger opgeleide middenklasse aantrekken.
De categorieën van ‘links’ en ‘rechts’ zijn daarmee beslist niet aan het verdwijnen, wel kan het nuttig zijn op enkele historische constanten te wijzen en hoe de rechterzijde bezig is de waarden van de linkerzijde te gijzelen.
Anti-kapitalistisch rechts
Het succes in de 19de en 20ste eeuw van de conservatieve revolutionairen of van de anti-kapitalistische conservatieven helpt om de mist te verklaren die de grenzen tussen links en rechts kunnen doen vervagen. Zolang die politieke denkrichtingen verborgen zaten achter de tegenstelling tussen liberalisme en neoliberalisme, enerzijds, en socialisme en communisme, anderzijds, konden we doen alsof ze niet bestonden. Maar het zogenaamd ‘reële’ socialisme heeft gefaald en het neoliberalisme is bezig met falen. Vandaar dat mensen nu op zoek zijn naar alternatieven. Vandaar ook het succes van uiterst rechts, wereldwijd. Het is beslist geen welomlijnde eenvormige ideologie, maar er zijn wel gemeenschappelijke kenmerken die alle progressieven aan het denken moeten zetten.
Zowel in de Verenigde Staten als in Frankrijk was er in de 19de en 20ste eeuw een duidelijk anti-kapitalistisch rechts aanwezig. Peter Kolozi heeft ze deskundig geanalyseerd in de V.S. en verklaart hun succes door de burgeroorlog en de strijd voor het behoud van de slavernij. Deze conservatieven waren tégen het kapitalisme en vóór de slavernij omdat ze het superieur achtten. Kapitalisme stond voor hen voor uitbuiting en ondermijning van de orde en van de moraliteit. Het zou, volgens hen, leiden tot sociale chaos. De kritiek was vooral cultureel en minder economisch. Ze waren bang van het materialisme en van monetaire dominantie. Hun houding was vooral erg paternalistisch.
De Franse conservatieven deelden vergelijkbare waarden en waren eveneens bang van het materialisme en het marxisme. Hun bestaan tussen de twee wereldoorlogen werd bestudeerd door o.m. Zeev Sternhell. Hij stelde vast dat het Franse fascisme noch links noch rechts was en dat heel wat niet-marxistische linksen er zich makkelijk bij aansloten. Hun pleidooi was voor nationale solidariteit, moreel herstel en een nieuwe beschaving. De fascistische ideologie – meer dan hun praktijk – zette zich af tegen kapitalistische structuren van de economie en de maatschappij. Uitbuiting was minder een economisch of sociaal probleem dan wel een ethische en spirituele zaak. Volgens Sternhell kan de rechterzijde fascistisch worden van zodra ze door linkse of marxistische ideeën bedreigd wordt, van zodra men bang is de sociale controle op de maatschappij te verliezen.
Dat is wat we vandaag zien gebeuren. Niet dat er een linkse revolutie om de hoek sluimert, maar omdat het neoliberale systeem volledig aan het falen is. Het neoliberalisme heeft de structurele maatschappelijke solidariteit afgebouwd en openbare diensten geprivatiseerd. De armoede neemt toe en de ongelijkheid neemt onmetelijke dimensies aan. Het enige alternatief is nu een toevlucht nemen tot die politieke krachten die altijd de ‘natuurlijke’ sociale hiërarchie hebben verdedigd. Opnieuw is de redenering vooral cultureel en minder economisch. Het wordt een strijd van rechts tegen alle vrijheden, van vrouwen en van homo’s op de eerste plaats. Het is de verklaring voor de strijd tegen sexuele voorlichting op school.
Opnieuw goede en slechte armen
Deze conservatieve krachten proberen zichzelf aanvaardbaar te maken door in te spelen op makkelijke thema’s. De klimaatverandering is er één van. Uiterst rechts heeft beter dan de linkerzijde en de groenen begrepen dat een milieubeleid zonder sociale compensaties onhaalbaar is. De belofte van ‘een beter leven’ met meer ‘verbondenheid’ zoals ecologisten beloven gaat straal aan armen en lagere middenklassen voorbij. Precies dat hebben de gele hesjes én de boeren bewezen. Daarom probeert uiterst rechts nu te doen alsof mensen vooral niets zullen moeten veranderen aan hun levenswijze. Het zijn ‘de anderen’ die zich moeten aanpassen.
Een tweede sector is die van het sociaal beleid zelf. Een rechts sociaal beleid is niet emanciperend, maakt mensen niet autonoom t.a.v. de markt, wel integendeel. In een rechtse ideologie zijn armen zelf verantwoordelijk voor hun lot, armoede is dan het gevolg van luiheid of dronkenschap. Of met andere woorden, er wordt opnieuw een onderscheid gemaakt tussen goede en slechte armen, en enkel de goede armen hebben recht op ondersteuning. Bij die slechte armen zullen, in eigen land, beslist de moslimjongeren zitten. Je hebt recht op een dak boven het hoofd of op kinderopvang als je gaat werken, als je een stabiel gezin hebt. Armoede is, denk aan Dalrymple, een kwestie van moraliteit.
Voor rechts kan de verzorgingsstaat blijven bestaan, maar met strenge voorwaarden, privatiseringen en dereguleringen. Het is een beleid dat nooit naar de bovenkant, naar de rijken zal kijken om een bijdrage of belastingen te vragen, maar enkel naar beneden om te zien waar kan gestraft en waar kan beloond worden. Het nieuwe sociale contract zal niet gebaseerd zijn op gelijkheid en solidariteit, maar een beetje op rechten en erg veel op plichten.
Al deze punten zijn valstrikken voor linksen en progressieven. Het applaus komt vaak té spontaan van zodra een politicus het woord ‘armoede’ of ‘sociaal contract’ uitspreekt. Maar niet elk armoedebeleid is positief, laat staan emanciperend, er is dus waakzaamheid geboden.
Er is ook een grote waakzaamheid nodig voor al het beleid dat bezig is onze vrijheden af te bouwen, vaak met geweld, zoals eens te meer blijkt uit de brandstichtingen om tegen sexuele voorlichting te protesteren.
Het is super belangrijk om het verschil te blijven maken tussen woorden en de realiteiten die er achter schuil gaan. We leven in een periode waarin ideologische waarden aan het schuiven zijn en iedereen zich zal moeten afvragen wat het verdedigen waard is. Ook de politieke partijen zullen een duidelijke positie moeten innemen.