Sandino Vive (werkelijke naam bij de redactie bekend) is nog steeds clandestien in Nicaragua. Hij zet er zijn gesprekken met gewone Nicaraguanen die hij al jaren kent voort en maakt uitvoerige aantekeningen in een reisdagboek. Uitpers kreeg daarvan inzage. Hierbij enkele uittreksels. Zo ontstaat er een ander beeld van het dagelijkse leven onder het autoritaire Ortega-.regime dat zich naar buiten blijft profileren als een linkse regering. De gesprekken gaan over het oorspronkelijke en het huidige sandinisme, over stembusfraude maar ook over Nicaraguanen, die ondanks alles, van hun land blijven houden.
Stembusfraude en houden van je land
‘Vorig jaar kreeg ik van een Deense vriendin het verzoek om Ignacio wat FFP2-mondkapjes te brengen. Die bleek in een volksbuurt te wonen, die tien of twintig jaar geleden aan de rand van de stad lag, waar nogal wat criminaliteit was. Maar in de tussentijd is de stad compleet uit zijn voegen gegroeid, wat maakt dat de buurt nu praktisch tot de binnenstad behoort. Mensen die vroeger onder plastic woonden, hebben inmiddels een houten of stenen huisje of zijn met hun armoederugzak uitgeweken naar de nieuwe buitenwijken. Ignacio’s buurt is opgewaardeerd, een proces dat gepaard is gegaan met meer sociale cohesie. ‘Sandinisten, anti-sandinisten, godsdienstfanatici en mensen met een steekje los, alles woont hier door elkaar heen, laten elkaar hun gang gaan maar houden ook een oogje in het zeil’, vertelde hij mij tijdens mijn eerdere bezoek.
Wanneer ik op het afgesproken tijdstip bij hem aankom, staat Ignacio al op mij te wachten. Hij staat achter het toegangshek dat via een betonnen trap toegang tot zijn hoger gelegen huisje geeft. Na handen te hebben geschud en elkaar omhelst te hebben, lopen we naar boven. Onder een enorme boom voor zijn bescheiden huisje staat tafeltje waar wat plastic stoelen omheen staan. Op tafel een schaal met banaantjes, mandarijntjes en crackers in cellofaan. Het kleine erf is brandschoon, alles duidt erop dat mijn bezoek tot in de puntjes is voorbereid.
Ignacio groeide op in een zone waar de contrarevolutionairen zich in de tachtiger jaren manifesteerden via terreur. Opgegroeid in een sandinistisch gezin was hij als kind getuige van moord en doodslag en raakte hij onder de indruk van de moed en eerlijkheid van zijn moeder. Al voor hij zestien was lukte het hem om lid van de sandinistische partij te worden. Nadat hij zijn middelbare school had afgemaakt, ging hij naar Managua waar hij op de universiteit een technische studie ging doen. Daar sloot hij zich aan bij het radicale sandinistische studentenverzet tegen de rechtse regering, die in 1990 aan de macht gekomen was. Bij demonstraties raakte hij betrokken bij vechtpartijen met de politie, waarbij stadsbussen in brand werden gestoken uit protest tegen de tariefsverhogingen. Daarbij werd hij opgepakt maar kwam al snel weer vrij door toedoen van Daniel Ortega, die leiding gaf aan het project ‘regeren van onderop’.
Na jarenlang in de reparatie van mobieltjes en andere elektronica gewerkt te hebben, heeft hij twee jaar geleden een tijdelijke baan als docent op de universiteit bemachtigd. Dat hij al tientallen jaren partijlid is, kwam daarbij zeker van pas. ‘Treurig dat het zo werkt want zelf ben ik goed opgeleid maar bij nogal wat van mijn jonge collega’s heb ik zo mijn twijfels.’
Zoals zoveel oudere sandinisten is Ignacio afgeknapt op de manier waarop Ortega en zijn vrouw de burgerprotesten van april tot juli 2018 neergeslagen hebben, waarbij honderden jongeren door politie en paramilitairen gedood zijn en tienduizenden jongeren het land hebben moeten ontvluchten. Omdat hij partijlid is, wordt er door het actieve partijkader in zijn buurt regelmatig een beroep op hem gedaan aan buurtacties. ‘Standaard zeg ik dan dat ik als docent op de universiteit tot over mijn oren in het werk zit. Bij de verkiezingscampagne heb ik mij op die manier weten te drukken maar op de dag waarop de burgemeester- en raadsverkiezingen plaatsvonden, ontkwam ik er niet aan om zitting te nemen in een stembureau in mijn buurt.’ Op mijn vraag hoe het dit jaar gesteld was met de opkomst, antwoordt hij: ‘Het is maar hoe je het bekijkt. In plaats van vijf stembureaus waren er dit keer in mijn buurt maar drie open. Normaal is er één stembureau op vierhonderd kiesgerechtigden, maar dit keer was er één op de zeshonderd. Daarbij hebben de autoriteiten lering getrokken uit het feit dat er vorig jaar opvallend weinig mensen naar de stembus gingen. Alle actieve kaderleden van het FSLN hebben lijsten gekregen van tien à twintig mensen die zij naar de stembus moesten zien te krijgen. En reken maar dat geëvalueerd wordt wat dat opgeleverd heeft. Daarnaast is de pressie op iedereen die voor de overheid werkt nog verder opgevoerd; wie niet stemt en een in inkt gedoopte duim kan laten zien loopt het risico zijn baan te verliezen. Iedereen in publieke dienst werd geacht om ’s ochtends bij opening van de stembureaus aanwezig te zijn en daar een poos te blijven. Op die manier krijg je al gauw de indruk dat de opkomst een stuk hoger lag dan een jaar geleden.’
‘Een van de meest merkwaardige dingen is dat op de kiezerslijsten die gebruikt worden uitsluitend de namen van personen staan die de afgelopen vier of vijf verkiezingen hun stem hebben uitgebracht. Op basis van die lijst wordt ook het percentage uitgebrachte stemmen vastgesteld. Daarnaast zijn er lijsten van niet-kiezers. Als er onverhoopt iemand van de lijst niet-kiezers opduikt, wordt zijn of haar naam met pen toegevoegd aan de kiezerslijst. De gehanteerde methodiek heeft vanuit het oogpunt van de dictatuur gezien twee voordelen. In de eerste plaats kom je op een mooi opkomstpercentage uit. Daarnaast heb je een mooi overzicht van wie stemt en niet stemt, en kun je uit de lijsten opmalen waar de echte of vermeende tegenstanders van de dictatuur geconcentreerd zijn.’
Net als bij mijn vorige bezoek neemt Ignacio’s zus Lucia, onderwijzeres op een basisschool, deel aan het gesprek. Haar grote frustratie, vertelt zij, is dat het met de motivatie van haar leerlingen, die twaalf, dertien jaar zijn, bijzonder slechts gesteld is. ‘De meeste leerlingen zitten voortdurend met zijn mobiel te spelen en voeren weinig uit. Een kwart van mijn leerlingen doet letterlijk helemaal niets, let niet op, doet niet mee en maakt geen huiswerk. Ik neem mijn vak als onderwijzeres serieus en wil ik een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de nieuwe generatie, maar op die manier komt daar weinig van terecht’ zegt Lucia.
Zowel uit de hoek van overtuigde aanhangers van het regime als van critici is er veel kritiek op het gebrek aan motivatie van leerlingen. En in plaats van het probleem aan te pakken wordt er weggekeken. ‘Maar omdat ik doordrongen ben van mijn verantwoordelijkheid als leerkracht, weiger ik om bij de pakken neer te zitten’, zegt Lucia. ‘Een kwart van mijn leerlingen heb ik onvoldoendes gegeven, niet eens omdat ze onder de maat presteren maar simpelweg omdat ze niet eens de schijn ophouden dat ze iets doen. Wie onvoldoendes haalt moet in de vakantieperiode aan de slag en kan als hij dat wil aan het eind daarvan herexamen doen. Maar op steun voor mijn aanpak van de kant van mijn superieuren hoef ik niet te rekenen. Sterker nog, ik heb een negatieve aantekening gekregen omdat teveel van mijn leerlingen het gewenste niveau niet hebben behaald. Hoe het komt dat ik door mijn eigen directie op zo’n manier in de steek gelaten wordt? Het antwoord is simpel: ook zij zijn onderdeel van een verticale structuur waarin verantwoordelijken hen aanspreken op een gebrek aan academisch rendement als niet iedere leerling die ingeschreven staat ook met vlag en wimpel doorstroomt naar het volgende niveau.’ Omdat Lucia bepaald geen verzuurde indruk maakt en in tegenstelling tot veel van haar leerlingen juist een betrokken en leergierige indruk maakt, vraag ik haar wat haar op de been houdt. ‘Het handjevol leerlingen dat wel ambitieus is, dat wel wil leren en het besef dat ik doe wat binnen mijn vermogen ligt. Ik hou ontzettend van mijn land, onze cultuur, de manier waarop mensen met elkaar omgaan, de natuur. Ik ben ervan overtuigd dat er vroeg of laat iets zal veranderen in Nicaragua, want nu zitten we op dood spoor. En zowel voor mijn broer als voor mij geldt dat we voor geen goud naar buitenland zouden willen vertrekken. Hier zijn wij geboren, hier leven we en hier zullen wij sterven, als het aan ons ligt.’