Enkele weken geleden verscheen de Nederlandse vertaling van de memoires van Angelica Balabanoff, bij uitgeverij Schokland. Deze herinneringen van de Russisch-Oekraïens-Joods-Italiaanse revolutionaire socialiste (1869-1965) beslaan de periode vanaf haar jeugd tot 1938, maar vooral de periode tot ongeveer 1922. Haar herinneringen verschenen onder de titel My Life as a Rebel in 1938 in New York, waar zij toen in ballingschap leefde. De burgerlijke pers in de Verenigde Staten hemelde haar op, maar de trotskistische journalist Max Schachtman was aanzienlijk minder positief en hij vond Balabanoff naïef.
In het voorwoord van haar boek schrijft Balabanoff dat zij de eerste stimulans voor het schrijven van haar herinneringen kreeg van John Reed, toen zij als secretaris van de Zimmerwaldbeweging in Stockholm verbleef. Angelica Balabanoff kwam uit een rijke joodse familie in de Oekraïne. Om te ontsnappen aan dat milieu en aan een huwelijk, vertrok zij naar West-Europa, waar zij in 1900 lid werd van de Italiaanse Socialistische Partij (PSI). Zij zou zich altijd aangetrokken voelen door Italië. Zij verbleef ook lange tijd in Zwitserland, waar zij ondermeer een feministische krant opzette. Door haar grote talenkennis heeft zij altijd veel vertaalwerk gedaan bij bijeenkomsten van de socialistische en communistische beweging. Behalve als tolk trad zij ook zeer veel als spreekster op en als journaliste. In 1947 keerde Balabanoff uit de VS terug naar Italië, waar zij op de rechtervleugel van de sociaaldemocratie terecht kwam. In 1965 overleed zij op 96-jarige leeftijd.
Elsbeth Etty schreef een kort nawoord bij het boek. Zij vraagt zich af: “Wat zou er met Angelica Balabanoffs nalatenschap zijn gebeurd als zij net zo beroemd was geworden als haar vriendinnen Rosa Luxemburg, Clara Zetkin, Alexandra Kollontaj en Emma Goldman?” Het is niet zo vreemd dat Balabanoff minder beroemd is geworden dan deze revolutionaire vriendinnen, want zij heeft veel minder dan deze revolutionairen een zelfstandige belangwekkende bijdrage aan de revolutionaire beweging geleverd. Maar Balabanoff verdient het zeker niet dat zij in de vergetelheid is geraakt, want zij heeft op velerlei vlak een rol gespeeld en haar herinneringen kleuren de bekende geschiedenis van de Italiaanse vroege socialistische beweging en van de Russische Revolutie en de eerste jaren van de Komintern mooi in.
Haar memoires bevatten ook tal van anekdotes en kleine geschiedenissen. Zoals haar beschrijving van het laffe, leugenachtige, zwaar egocentrische karakter en pathologische gedrag van Mussolini, met wie zij samenwerkte toen hij nog in de socialistische beweging actief was, in de periode voor de Eerste Wereldoorlog. Of hoe zij met Lenin in Moskou liep, waar zij staande werden gehouden door een rode soldaat die haar wel herkende – door de talloze toespraken die zij overal hield – maar Lenin niet (hij moest zijn papieren laten zien). Of toen zij in de periode van de burgeroorlog bij Lenin en Krupskaja ging eten, waarbij de laatste een lang bewaarde pot met conserven open maakte. Ook schetst zij indringend hoe verschrikkelijk wreed het leven was voor de meeste mensen in Rusland in die tijd, door de honger en de burgeroorlog, door de Witte en de imperialistische terreur, maar ook door het doorgeslagen en ongecontroleerde geweld van de Tsjeka.
Angelica Balabanoff werd in het zuiden van Rusland geboren, kende haar vroege jeugd in Chernikov, in de buurt van Kiev, en werd later naar een meisjesinternaat in Charkov gestuurd, van haar elfde tot haar zeventiende. Haar vader stierf toen zij nog heel jong was. Hij was landeigenaar en zakenman. Haar moeder had zestien kinderen gebaard, waarvan er zeven waren gestorven. Angelica was de jongste en haar zussen waren al getrouwd toen zij werd geboren. Zij werd weggehouden bij andere kinderen en werd door gouvernantes opgevoed. Zij leerde zich in het geheim Russisch. Na het internaat ging Angelica met haar moeder en een oudere zus naar Montreux in Zwitserland, waar zij zich inschreef op een taalschool voor jonge dames.
In 1895 ontsnapte Balabanoff aan het ouderlijk huis en vertrok naar Brussel, naar de Université Nouvelle, die kort daarvoor was opgericht. Ze studeerde er filosofie en literatuur. Er waren veel buitenlandse studenten, meest Russen, Bulgaren en Roemenen. Zij kwam daar ook in contact met Italiaanse emigranten. Er was op deze universiteit plek voor relatief veel meisjes en jonge vrouwen. Veel van de Russische studenten waren al actief geweest in de ondergrondse beweging in hun land. Zij kreeg er onder andere colleges van Vandervelde en zij kwam er in contact met het werk van Plechanov, die met Axelrod, Zasulich en Deutsch de Groep voor de Bevrijding van de Arbeid had opgericht. Balabanoff hoorde Plechanov spreken in het Volkshuis in Brussel. Zij bracht ook enkele maanden door in Londen. Na haar afstuderen in Brussel vertrok zij voor twee jaar naar de universiteiten in Leipzig en Berlijn. Daar ontmoette zij August Bebel, Rosa Luxemburg en Clara Zetkin. In Berlijn studeerde ze bij Adolph Wagner, die we nog kennen uit een van de laatste geschriften van Marx.
Na Berlijn was het voor Balabanoff tijd om naar Rome te vertrekken en zij zou zich altijd bijzonder thuis hebben gevoeld in Italië. Zij was ondermeer geïnteresseerd in het werk van Antonio Labriola. Daar werd zij lid van de Italiaanse Socialistische Partij. Ook werd ze actief in de Zwitserse stad St. Gall, met grote textielfabrieken waar duizenden Italianen werkten. Balabanoff kon zich daar nuttig maken als tolk en vertaler voor de vakbonden. Ze sprak er in de Socialistische Club. Dat ging goed en “binnen een jaar was ik één van de populairste propagandisten in Zwitserland en sprak ik vaak vier of vijf keer op een dag in evenveel verschillende talen”. Na twee jaar in St. Gall vertrok Angelica naar Lugano, waar zij een speciale vrouwenkrant Su, Compagne (Sta op, Kameraden!) oprichtte.
In 1904 sprak Balabanoff in Lausanne, waar de socialisten de verjaardag van de Parijse Commune vierden en daar ontmoette zij Benito Mussolini als gevluchte hongerige zwerver. Zij zou zich de komende jaren min of meer over hem ontfermen en met hem samenwerken in de socialistische beweging, tot de breuk en het verraad van Mussolini. Balabanoff beschrijft hem als een verwarde en neurotische jonge man, die weinig van socialistische theorieën wist en die een “volledig ongedisciplineerde geest” had.
In Lugano bereikte Balabanoff het nieuws van de Russische Revolutie van 1905. In Italië probeerde zij solidariteit met de revolutie te organiseren: “Mijn belangrijkste werk in die tijd was het kweken van sympathie en het werven van fondsen voor de Russische revolutionairen. Ik reisde door heel Italië en sprak op honderden massabijeenkomsten in de grotere steden en voor kleinere groepen in afgelegen dorpen.”
Balabanoff schetst enkele bijzondere kenmerken van de Italiaanse socialistische beweging, zoals relatief hechte banden tussen landarbeiders en industriearbeiders en “boeren en kleine landeigenaren die zich bij de socialistische beweging aansloten, zich in sterke landbouwcoöperaties organiseerden en resoluties aannamen voor de afschaffing van privé-eigendom, zelfs al vóór 1901.” Balabanoff was actief in de beweging en in de partij: “Als socialist besteedde ik meer dan tien jaar van intensief werken aan de Italiaanse beweging. Ik was uitgever van talrijke kranten, was lid van het Centraal Comité van de Partij en tekende voor honderden artikelen en oproepen.” Maar zij werkte ook nauw samen met de leiders van de Russische marxistische beweging, zowel in Zwitserland als in Italië. Daar ontmoette zij al vroeg Plechanov, Martov, Lenin, Zinoviev en Trotski. Ze schrijft Lenin een groot concentratievermogen toe en een “meedogenloze doelgerichtheid”. Balabanoff woonde in 1907 het vijfde congres van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij bij, een congres dat zes weken duurde. In hetzelfde jaar was er in Stuttgart het zesde congres van de Tweede Internationale.
Het begin van de Eerste Wereldoorlog betekende het verraad van de leiders van de sociaaldemocratie (de Tweede Internationale had haar vijftigste verjaardag gepland in Wenen, eind augustus 1914) en ook dat van Mussolini, die zich om liet kopen door de krachten die Italië in de oorlog wilden meeslepen. Eind juli 1914 kwamen een twintigtal leden van het Uitvoerend Comité – waaronder Balabanoff – op een regenachtige dag bijeen in een kleine zaal van het Volkshuis in Brussel.
Tijdens de oorlog sloot Balabanoff zich aan bij de socialisten die zich tegen de oorlog verzetten. Al snel had zij daarover een afspraak met Clara Zetkin in Lugano, om in Bern een conferentie van arbeidersvrouwen te organiseren. Ook Krupskaja en Lilina, de vrouw van Zinovjev, waren erbij. Het leidde tot een conflict met Lenin en uiteindelijk kwam er een compromis uit de bus. Dit herhaalde zich iets later op een jongerenconferentie, ook in Bern. Om de anti-oorlogsbeweging te kunnen steunen en om de Italiaanse socialistische krant Avanti te kunnen informeren, verhuisde Balabanoff naar Zwitserland. Daar werd op 5 september 1915 de conferentie van Zimmerwald georganiseerd, met deelnemers/sters uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Rusland, Polen, Hongarije, Nederland, Zwitserland, Zweden, Noorwegen, Roemenië en Bulgarije. Balabanoff werd lid van het Uitvoerend Comité van de conferentie en zou nog jaren het secretariaat van de Zimmerwaldbeweging blijven voeren en ook als zodanig het begin van de Russische Revolutie meemaken. Een tweede conferentie werd op 24 april gehouden in het Zwitserse plaatsje Kienthal.
In 1917 was Balabanoff in Zürich herstellende van een zware griep, toen zij het nieuws van de Februarirevolutie vernam. Zij citeert een zin uit een toespraak van Lenin in Zwitserland uit die tijd: “Tenzij de Russische Revolutie zich in de richting van een tweede en geslaagde Parijse Commune ontwikkelt, zullen de reactie en de oorlog haar verstikken.” Balabanoff reisde begin juni 1917 met de trein door Duitsland naar Zweden, samen met onder andere Martov, Axelrod, Loenatsjarski en Sokolnikov. Van daaruit gingen ze door naar Sint-Petersburg, waar Balabanoff door een van haar broers van het station werd opgehaald. Na enige tijd ging zij voor de Zimmerwaldbeweging terug naar Stockholm en in de zomer van 1917 werd zij lid van de Bolsjewistische Partij. Vanuit Stockholm kon zij meer informatie vergaren over de revolutionaire ontwikkelingen in West-Europa dan vanuit Moskou. Die informatie was voor de Bolsjewiki van levensbelang. In Stockholm kreeg Balabanoff een telefoontje van Radek dat het Militaire Revolutionaire Comité in Petersburg de macht had gegrepen, waarmee de Oktoberrevolutie een feit was. In die tijd ontmoette zij John Reed, toen deze vanuit Rusland op zijn reis terug was naar Amerika.
In augustus 1918 kreeg Balabanoff in Stockholm bericht over de aanslag op Lenin en over het instellen van de Rode Terreur. Zij probeerde naar Rusland te reizen, wat enige tijd niet lukte door de burgeroorlog tussen de Roden en de Witten in Finland. Balabanoff had grote moeite met de toenemende terreur, hoewel ze die gezien de situatie van de burgeroorlog ook begrijpt. Ze schrijft: “Zelfs in de ergste gevallen wist ik dat de wreedheid en omvang van de Rode Terreur niet te vergelijken was met die van de Witten.” Die terreur, maar ook haar bezorgdheid over de beginnende bureaucratisering en daarbij de honger en uitputting van de jaren tijdens de burgeroorlog, plus haar politieke meningsverschillen met de Bolsjewiki, zouden haar later – eind 1921 – doen besluiten uit Rusland te vertrekken. Zij zou later het stalinisme als onvermijdelijk gevolg zien van de bolsjewistische politiek uit de jaren van Lenin. In het hoofdstuk over het tweede congres van de Derde Internationale spreekt ze over “de fatale gevolgen van de bolsjewistische invloed op de beweging in andere landen.”
Intussen was ze nog een keer naar Zwitserland gereisd. Toen ze uit Stockholm in Moskou terug kwam, werd zij in de auto van de voormalige tsaar naar de geheime verblijfplaats van Lenin gebracht, die haar uithoorde over alle informatie die zij in Zweden had kunnen vergaren. Zij schrijft daarover: “’Kijk, zei hij, ‘dit brood is me vanuit Jaraslov gestuurd en deze suiker door kameraden uit Oekraïne, evenals het vlees. Ze willen dat ik vlees eet tijdens mijn herstel.’ Hij sprak erover alsof het haast een onredelijk verzoek was.”
In de jaren 1919 en 1920 werd Angelica Balabanoff ingeschakeld bij het werk van de oprichting en de eerste congressen van de Derde Internationale, waarvan Lenin al aan het begin van de Eerste Wereldoorlog en in Zimmerwald en Kienthal had verklaard dat die er moest komen. In februari 1919 vroeg Lenin aan Balabanoff om naar Kiev te gaan om Rakovski te helpen, die toen voorzitter was van de volkscommissarissen van de Oekraïne. In het secretariaat (zij werd genomineerd als secretaris-generaal) van de Derde Internationale had Balabanoff een lage dunk van Zinovjev, die zij een intrigant noemt. De Zimmerwaldbeweging had zich overleefd en werd opgeheven.
Een belangrijke kwestie op het tweede congres van de Derde Internationale waren de zogeheten 21 punten, een pakket dat de grenzen van de Internationale moest bewaken en dat als toelatingseis diende. Balabanoff neemt het op voor de Italiaanse socialist Serrati, die niet met de 21 punten akkoord wilde gaan. Dat gold ook voor ondermeer Sylvia Pankhurst van de Britse Onafhankelijke Arbeiderspartij. In 1921 volgde er een scheuring in de Italiaanse Socialistische Partij.
Na haar vertrek uit Rusland in de laatste dagen van 1921, reisde Balabanoff naar Zweden en later naar Wenen, omdat ze geen visum voor Italië kon krijgen. Via Friedrich Adler kon zij naar Wenen komen: “Het Oostenrijkse Ministerie van Buitenlandse Zaken was ongetwijfeld op de hoogte van mijn breuk met de Komintern en het visum werd zonder serieuze problemen afgegeven.” In Wenen hoorde zij van de machtsgreep van de fascisten in Italië in 1922, van de moord op Matteotti in 1924 en van de dood van Lenin in 1924.
In de jaren van 1926 tot 1938 woonde Angelica Balabanoff in Parijs, waar zij werkte voor de Italiaanse Socialistische Partij en het blad Avanti. Haar politieke positie in de Italiaanse socialistische beweging wordt enigszins duidelijk door het volledig ontbreken van de naam van Antonio Gramsci in haar memoires.
Het archief van Balabanoff bevindt zich op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam.
Het boek heeft een nuttig namenregister met korte toelichtingen. Het is jammer dat het boek geen foto’s bevat.