“Binnen enkele dagen zal Irak stabiliteit en veiligheid uitstralen”, verklaarde interim-premier Iyad Allawi op 14 juni 2004, de dag van de officiële machtsoverdracht aan de Irakezen. De feiten hebben Allawi, inmiddels oppositieleider, duidelijk ongelijk gegeven. Zodanig zelfs dat bij de Amerikanen het pessimisme troef is. Er wordt meer en meer gesproken over het Iraakse moeras, naar analogie met het Vietnamese moeras, waarin de Amerikanen tussen 1964 en 1975 verdronken.
Allawi, een voormalig medewerker van de Amerikaanse geheime dienst CIA, die hoopt bij de verkiezingen eind dit jaar weer aan de macht te komen, blijft desondanks optimistisch. Hij denkt dat Irakezen en Amerikanen de situatie onder controle kunnen krijgen. Veiligheidshalve plakt hij er geen dagen, maanden of jaren meer op. Zijn opvolger aan het hoofd van de overgangsregering, Ibrahim al-Jaafari meent dat twee jaar “meer dan genoeg” zullen zijn om de veiligheid in het land te herstellen.
Aan Amerikaanse kant is vice-president Dick Cheney nog de enige optimist. Hij zei onlangs dat we “de laatste stuiptrekkingen” van het Iraakse verzet meemaken. Hij werd onmiddellijk op zijn plaats gezet door generaal John Abizaid, de Amerikaanse militaire commandant in de Golf, die zei dat het verzet nog altijd even sterk is dan zes maanden geleden. En de bevelhebber in Bagdad, generaal William Webster, zei dat de opstandelingen zeer beweeglijk zijn en voortdurend bijleren. Er worden steeds gesofistikeerder methoden gebruikt om bommen te doen ontploffen. Er zijn al honden met bommen ingezet en er werden ook al met springstof gevulde watermeloenen gevonden. Ook het aantal zelfmoordaanslagen met auto’s neem toe. Dat alles ondanks de voortdurende Amerikaanse operaties.
Ten einde raad denken de Amerikanen eraan, naar analogie met de “free fire”-zones destijds in Vietnam en met gelijkaardige zones die Saddam Hoessein in Koerdisch gebied langs de grenzen met Turkije en Iran instelde, een “bufferzone” van tien km langs de Syrische grens te creëren om de infiltratie van buitenlandse “terroristen” te verhinderen.
De chef van de gezamenlijke Amerikaanse stafchefs, generaal Richard Meyers, meent dat het tussen zeven en twaalf jaar zal duren vooral er een einde zal kunnen worden gemaakt aan de opstand in Irak. Zijn directe baas, minister van Defensie Donald Rumsfeld, trad hem bij. “De opstand kan nog vijf, zes, zeven, acht, tien, twaalf jaar doorgaan”, verklaarde hij. Niettemin ontkende hij dat de Amerikanen in een “moeras” waren terechtgekomen.
Dat laatste moest hij wel doen, omdat het aan het Vietnamese trauma herinnert. Maar alhoewel de verliezen nog lang niet de Vietnamese proporties aannemen, maken de Amerikanen zich duidelijk zorgen over de oplopende verliezen. Zodanig zelfs dat het Amerikaanse leger en het reserveleger, de Nationale Garde, er niet in slagen voldoende vrijwilligers te werven.
Er zijn officieel al 1731 Amerikanen gesneuveld in Irak. Nog eens 13.000 anderen werden gewond. Het aantal maandelijkse Amerikaanse doden is van 42 in juni 2004 gestegen tot 75 in juni 2005. Onder de Irakese militairen en politie is het maandelijks dodelijke slachtoffers opgelopen van 160 tot 219. Een Iraakse organisatie, Iraqi Body Count, heeft becijferd dat er het afgelopen jaar meer dan 10.000 Irakezen het leven hebben verloren.
Verarmd uranium
Geen rooskleurige balans. Daarbij zijn de Irakezen ook hoogst ontevreden over het uitblijven van de beloofde heropbouw. De elektriciteits- en watervoorziening zijn twee jaar na de Amerikaanse verovering van het land nog altijd niet hersteld. Benzine blijft moeilijk verkrijgbaar in een land dat een van de hoogste reserves aan petroleum ter wereld heeft. De werkloosheid blijft torenhoog. En meer nog, zelfs gemakkelijk aan te voeren medicijnen zijn nauwelijks te vinden. Artsen doen hun beklag, nu het aantal kankergevallen weer spectaculair begint te stijgen, dat ze hun patiënten niet meer kunnen behandelen.
Die toename van de aantal gevallen van kanker werd eerder al vastgesteld na de Golfoorlog van 1991 en werd toegeschreven aan het gebruik van verarmd uranium voor kogels, granaten en bommen. In 1991 zou tussen de 300 en 500 ton verarmd uranium in Irak zijn terechtgekomen. Voor de oorlog van 2003 lopen de schattingen van 1000 tot 2000 ton. Aangezien er voor stralingsziekten een incubatietijd van een paar jaar nodig is, begint er zich nu weer een toename van kankers voor te doen, die in de volgende maanden en jaren nog zal vergroten.
Maar weinig Amerikanen zullen wakker liggen van het leed van de Irakezen, maar des te meer van de eigen verliezen. En van de kostprijs: er werd al 200 miljard dollar gespendeerd aan de oorlog. Geen wonder dat 56% van de Amerikanen geen vertrouwen meer hebben in de Irak-politiek van president Bush, 44% keuren zijn beleid zelfs “sterk” af. Ook denkt meer dan de helft van de Amerikanen dat Bush de Amerikanen bewust heeft voorgelogen over de redenen voor de inval in Irak – iets dat steeds duidelijker blijkt uit Amerikaanse en Britse documenten. Een Amerikaanse terugtrekking wordt echter nog niet expliciet geëist.
Falende terrorismebestrijding
Het publieke ongenoegen heeft al zijn weerklank gevonden in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, waar een resolutie – met steun van zowel Democraten als Republikeinen – werd ingediend. Daarin werd president Bush gevraagd een exit-strategie te ontwerpen en tegen eind dit jaar met een terugtrekkingsschema op de proppen te komen.
Dat weigerde Bush in een toespraak in Fort Bragg op 28 juni. Hij vond de Amerikaanse “offers” de moeite waard omdat ze volgens hem van vitaal belang zijn voor toekomstige veiligheid van de Verenigde Staten. Een terugtrekkingsschema, zei de president niet onterecht, zou de Irakezen demoraliseren en een aansporing zijn voor het verzet.
In de verdediging van zijn beleid repte Bush niet meer over de massavernietigingswapens noch over de democratisering van Irak. Wel onderstreepte hij voortdurend dat de oorlog in Irak een sleutelstuk is in zijn strijd tegen het terrorisme en verwees hij herhaaldelijk naar de aanslagen van 11 september 2001. Hij noemde zelfs Osama bin Laden en al Qaeda, hoewel er nnoit enige band was tussen Al Qaeda en Saddam Hoessein. Als er nu Al Qaeda-leden en –sympathisanten in Irak zijn, dan heeft Bush ze ernaar toe gelokt met zijn inval en bezetting.
Bush’ “oorlog tegen het terrorisme” is alles behalve een succes. Niet alleen in Irak, maar ook in Afghanistan zijn de VS in moeilijkheden. De Afghaanse Taliban zijn nog altijd niet verslagen ondanks de talloze bombardementen en operaties. Zo wordt er nu al drie maanden lang gevochten in de oostelijke provincie Kunar, waarbij naast vele Afghaanse soldaten ook al tientallen Amerikanen de dood vonden. Geen wonder dat minister van Defensie Rumsfeld toegaf dat er met het Iraakse verzet werd onderhandeld, zij het wel met mensen die “geen bloed aan hun handen hebben”. Waar of niet waar? Het verzet ontkende het, maar het kan een proefballon, een uitnodiging van Rumsfeld zijn om te gaan praten.
En wereldwijd, zo wist The Washington Post, in april te melden is het aantal ernstige internationale terroristische incidenten meer dan verdrievoudigd in het voorbije jaar. De krant verwijst daarbij naar het jaarlijks rapport over terrorisme van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarvan de cijfers echter niet werden bekendgemaakt. In 2004, aldus de krant waren er 655 “betekenisvolle” aanvallen, tegenover 175 in 2003. Het terrorismebeleid van Bush faalt dus.
Grondwet
Inmiddels zijn het echter de Irakezen die met de gebroken potten zitten. Volgens het Britse medische tijdschrift The Lancet, kan de oorlog van 2003 aan 100.000 Irakezen het leven hebben gekost. Het verzet en de repressie doen het aantal dagelijks toenemen. Na de interim-regering van Allawi is er nu de overgangsregering van al-Jaafari, die als opdracht heeft tegen 15 augustus een grondwet op te stellen, waarover op 15 oktober een referendum moet worden georganiseerd. Als dat positief is dan worden eind dit jaar verkiezingen voor een “echte” regering gehouden.
Dat alles ziet er niet echt goed uit. Na de verkiezingen van januari duurde het tot eind april vooraleer er een regering kon worden gevormd – en dan nog: over enkele portefeuilles is men het nog altijd niet eens. Eensgezindheid of loyale samenwerking tussen de betrokken partijen is iets anders. En pas op 13 juni werden de zes subcommissies opgericht, die de zes verschillende hoofdstukken moeten bestuderen. Dus schieten er maar twee maanden over om te onderhandelen over schier onoplosbare problemen zoals de rol van de godsdienst in de staat en de graad van autonomie (of federalisme) voor de Koerden.
De regering zou wellicht iets meer krediet hebben bij de bevolking mochten de Irakezen zoalniet veiligheid, dan toch enig materieel comfort hebben. Bij zomerse temperatoren in Bagdad en het zuiden tussen 45 en 50° is het geen lachertje geen elektriciteit te hebben voor koelkasten en ventilatoren. Maar de “internationale gemeenschap”, die op 22 juni nog eens in Brussel bijeenkwam, blijft krenterig. Op de conferentie van Madrid vorig jaar werd bijna 32 miljard dollar toegezegd. De Amerikanen beloofden 18,6 miljard, waarvan slechts 7 miljard werden uitgegeven, en dan niet in de eerste plaats aan heropbouw maar vooral aan veiligheid (opleiding van politiemannen en militairen). De rest van de wereld kwam met beloftes ter waarde van 13 miljard dollar, maar keerde totnogtoe slechts 2 miljard uit! Daarnaast worden de Iraakse olie-inkomsten afgeleid naar soms onbekende bestemmingen. Onder de Amerikaanse pro-consul Bremer “verdwenen” zo’n 7 miljard dollar. Het is dus niet alleen het gebrek aan veiligheid dat de wederopbouw hindert. Een vooruitgang: in Brussel werden niet opnieuw, zoals op vele grootse donorconferenties gebeurt (o.a. de Palestijnen weten daar van mee te spreken) riante sommen toegezegd, die nadien niet worden uitgekeerd.
(Uitpers, nr. 66, 6de jg., juli-augustus 2005)