“Een historisch succes”, zo bestempelde president Bush de benoeming van een nieuwe premier in Irak. Een duidelijk “overstatement” als men bedenkt dat de Irakezen al op 15 december, straks al vijf maanden geleden, naar de stembus gingen en inmiddels niet verder kwamen dan kibbelen over wie er nu een nieuwe regering zou moeten gaan vormen. De verklaring van Bush is duidelijk een wensdroom. De president heeft immers dringend nood aan een succes nu het “oorlogsfront” in de VS aan het desintegreren is.
De reden? Washington zakt verder weg in het Iraakse moeras en de oorlog wordt steeds minder populair in de VS. En als Bush “successen” kan melden, opent dat een mogelijkheid om op een elegante manier te beginnen met de terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit het land.
De oorlog is inmiddels zo onpopulair geworden dat vele Amerikaanse gezagsdragers en ambtenaren beginnen aan hun toekomst te denken. En toe te geven dat niet alles naar wens verloopt. Minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice zei tijdens een toespraak voor het Britse Koninklijk Instituut voor Internationale Aangelegenheden dat de regering-Bush, “duizenden vergissingen” had begaan in Irak.
Het optimisme, dat Bush blijft tentoonspreiden, werd verder gecounterd door een rapport van de Amerikaanse ambassade in Bagdad en van de Amerikaanse legerleiding, dat werd gepubliceerd door de New York Times. Daaruit blijkt dat de Amerikanen het land niet in hun greep krijgen. De toestand in de westelijke provincie Anbar wordt “kritiek” genoemd. Het provinciebestuur bakt er niets van, de economie draait vierkant en geweld is dagelijkse kost. In zes andere provincies wordt de toestand ernstig genoemd. Het zijn vooral soennitische provincies, maar ook de olierijke, sjiitische provincie Basra, die de toegang tot de Perzische Golf controleert. In acht sjiitische provincies wordt de toestand als “gematigd” bestempeld. Enig lichtpunt zijn de drie noordelijke, Koerdische provincies, waar wet en orde heerst. Best begrijpelijk, want de Koerden hebben zich als de voornaamste collaborateurs van de Amerikaanse bezetters opgeworpen.
Eén van Washingtons beste bondgenoten in de regio, de Egyptische president Hosni Mobarak, verklaarde onomwonden dat er een “burgeroorlog” aan de gang is in Irak. Waarmee hij de nagel op de kop sloeg. Een openheid die niet erg werd geapprecieerd in Bagdad, waar de hoogste gezagsdragers gezamenlijk protesteerden. En zijn verwijzing naar een sjiitisch gevaar, omdat de sjiieten in de diverse Arabische landen eerder trouw zouden zijn aan Iran dan aan hun eigen land, viel evenmin in goede aarde, dit keer in de hele regio. In Irak bestaat zowat 60% van de bevolking uit sjiieten en er zijn belangrijke sjiitische minderheden in alle Golfstaten, in Syrië en Libanon.
Al in 2004 had de Jordaanse koning Abdullah II het over een sjiitische as van Iran tot Libanon en de Libanese druzen-leider Walid Joemblatt spreekt van het “Perzische rijk” als hij het heeft over de alliantie Iran-Syrië-Hezbollah. (De druzen behoren nochtans ook tot de sjiitische islam, maar Joemblatt is een tegenstander van Syrië, waar de alawieten, een eveneens uit het sjiisme voortgekomen secte, het land controleren).
De ernst van de situatie zette zes gepensioneerde Amerikaanse generaals, die allen betrokken waren bij de oorlog in Irak, ertoe aan het ontslag te eisen van de 73-jarige minister van Defensie Donald Rumsfeld. Zij achten hem verantwoordelijk voor de fouten die werden gemaakt bij de planning van de oorlog. Het is zeer ongewoon dat generaals, zelfs op rust, kritiek hebben op het oorlogsbeleid terwijl de vijandelijkheden nog aan de gang zijn. Tot dusverre blijft Bush echter achter Rumsfeld staan. Maar in het Witte Huis zijn inmiddels al de eerste koppen gevallen. Zo stapten de kabinetschef van het Witte Huis, Andrew Card, en de woordvoerder, Scott McClellan op. Adjunct-kabinetschef Karl Rove, die het “brein van Bush” wordt genoemd, moest een stap opzij zetten. Hij verloor zijn functie als coördinator voor beleidszaken. Het wordt niet uitgesloten dat Bush, indien de situatie nog verergert, ook Rumsfeld zou kunnen opofferen.
Als het nog erger kan, want de populariteit van Bush is tot een historisch dieptepunt van 33% teruggevallen. Zijn vice-president Dick Cheney doet het nog slechter: slechts 18% van de Amerikanen staat nog achter hem. En 58% van de Amerikanen zien nu de oorlog tegen Irak als een vergissing. Dit alles met Congresverkiezingen in november in aantocht, waarbij de Republikeinen vrezen de kop van jut te zullen worden. Niet te verwonderen dat zij zich beginnen roeren en zoeken naar uitwegen. Volgens de Londense Sunday Times zouden vele Republikeinen er voor zijn dat Bush Cheney opoffert en vervangt door Condoleezza Rice, in de hoop dat hierdoor de vrije val van de populariteitscijfers zou worden afgeremd.
Ook in het neoconservatieve kamp is het volop ruzie, nu de neoconservatieve plannen voor het Midden-Oosten en de invasie van Irak een fiasco geworden zijn. De eerste die van de neoconservatieve kar is gesprongen is Francis Fukuyama. De man werd bekend door zijn boek “Het einde van de geschiedenis”, waarin hij, na de val van de Sovjet-Unie, voorspelde dat de hele wereld neoliberaal en “democratisch” zou worden en dat het dus gedaan zou zijn met de conflicten in de wereld, en dus met de geschiedenis. Alsof het neoliberale model van verdeling van de wereld in rijken en armen geen bron voor conflicten zou zijn!
Fukuyama behoorde tot de achttien ondertekenaars van een brief die al op 26 januari 1998 naar toenmalig president Clinton werd gestuurd om er op aan te dringen dat de omverwerping van president Saddam Hoessein van Irak een prioritair doel van de Amerikaanse diplomatie zou worden. En hij maakte deel uit van de groep van 41 personaliteiten die op 20 september 2001 Bush opriepen over te gaan tot de actie, “ook al is er geen bewijs dat een direct verband legt tussen Saddam Hoessein en de aanval” (van 11 september 2001).
Nu het slecht verloopt, beweert Fukuyama dat hij bedenkingen kreeg bij de oorlog nadat hij voor het Pentagon in het najaar van 2002 een studie over het terrorisme maakte. In zijn nieuwste boek “America at the Crossroads”, zegt hij dat hij het licht zag tijdens een lezing van zijn mede-neocon Charles Krauthammer in februari 2004 voor het American Enterpriese Institute, waarin deze prat ging op de enorme Amerikaanse successen in Irak.
Krauthammer was niet gelukkig met die opmerking en logenstrafte in een reactie ooit prat te hebben gegaan op die “successen”. “Nadat de publieke opinie zich tegen de oorlog begon te keren heeft Fukuyama zich ook dapper uitgesproken tegen de oorlog. Hij heeft het volste recht om van mening te veranderen. Maar hij heeft het recht niet om mijn woorden te veranderen”, voegde hij er aan toe. Wordt ongetwijfeld vervolgd. Maar het is inmiddels al zeker dat het neoconservatieve gedachtegoed dat de actie van de regering-Bush beheerst, fikse klappen heeft gekregen, dat het ook een “slachtoffer” van de oorlog is geworden.
Van de Irakezen zelf kunnen de Amerikanen maar weinig hulp verwachten om orde op zaken te stellen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken is een centrum van waaruit sjiitische doodseskaders opereren. Geleerden en universiteitsprofessoren zijn het doelwit van gerichte moordaanslagen. Al 250 van hen zijn vermoord en duizenden andere zijn uit vrees voor hun leven naar het buitenland gevlucht. Van de “wederopbouw” is maar weinig of niets te merken. De olieuitvoer via Turkije ligt al maanden stil wegens sabotage van de pijpleiding en andere olie-installaties.
De corruptie tiert des te weliger. Vorig jaar werd ontdekt dat via aankopen van minderwaardig legermateriaal meer dan 1 miljard dollar werd gestolen. Ook andere ministeries laten voortdurend geld naar het buitenland overschrijven zonder dat daar iets voor wordt geleverd. De voornaamste natuurlijke rijkdom, de olie, wordt systematisch geplunderd. Volgens de inspecteur-generaal van het Iraakse ministerie van Olie, Ali al-Alaak, gaan er door smokkel en corruptie miljarden dollars verloren. Het ziet er naar uit dat degenen die nu dicht bij de kas zitten, die gewoon leegplunderen omdat ze beseffen dat hun macht maar tijdelijk is.
Ook politiek kunnen of willen de huidige Iraakse leiders geen orde op zaken stellen. Begin april gingen de Amerikaanse en Britse ministers van Buitenlandse Zaken, Condoleezza Rice en Jack Straw, al eens naar Bagdad in een vergeefse poging druk uit te oefenen voor de vorming van een regering. Het enige wat totnogtoe is bereikt is dat premier Ibrahim al-Jaafari de plaats moest ruimen voor Jawad al-Maliki, die zoals hij lid is van de sjiitische Dawa-partij.
Om de druk op de ketel te houden gingen Rice en haar collega van Defensie, Donald Rumsfeld, eind april nog eens hun opwachting maken in Bagdad.
Of dat iets zal helpen valt te betwijfelen. De drie grote componenten van Irak, de soennieten, sjiieten en Koerden, geraken het over niets eens. Er is wel min of meer overeenstemming over federalisme, maar niet over de bevoegdheden van de deelstaten noch over de grenzen van hun gebied. De Koerden ijveren nauwelijks verholen voor feitelijke onafhankelijkheid en een forse uitbreiding van hun gebied, met onder meer de oliestad Kirkoek. Het sectair geweld drijft de bevolkingsgroepen verder uiteen, wat de zaken nog bemoeilijkt. Kortom, elke Iraakse regering zal voor een quasi onmogelijke taak staan en voor haar overleven bescherming nodig hebben van buitenlandse troepen.
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)