Toen in 1999 in Ambon–stad en daarna in de omliggende eilanden op de Molukken gewelddadige rellen uitbraken tussen Christenen en Moslims, stonden meteen de herauten klaar die hier een zoveelste onontkoombare ‘botsing der beschavingen’ in zagen.
Ambon(1) is, op het eerste zicht, het gedroomde voorbeeld voor degenen die geloven dat verschillende religies, met het Christendom tegenover de Islam voorop, onoverkomelijk aanleiding geven tot geweld. Van 1999 tot 2002 was Ambon–stad namelijk het toneel van gewelddadige clashes tussen Moslims en Christenen en werd de stad doormidden gesneden door een niemandsland dat ironisch ‘The Gaza Strip’ werd genoemd.
Toch zijn we ervan overtuigd dat het conflict in Ambon niet kan verklaard worden door enkel religieuze factoren in rekening te brengen. Het is wel zo dat de religieuze retoriek de actoren in het conflict voorzag van krachtige symbolen met een sterke mobilisatiekracht, maar we denken dat de grondoorzaken voor het geweld in Ambon elders moeten gezocht worden. Hoewel een uitermate complex web van oorzaken kan aangehaald worden om de geweldsexplosie op de Molukken te begrijpen, moet de hoofdverklaring voor het conflict gezocht worden in de onzekere toegang tot een administratief–politiek apparaat, dat in de beste patrimoniale traditie ook grotendeels de economische positie binnen een gemeenschap bepaalt. In Ambon werd en wordt deze toegang traditioneel gedefinieerd langs religieuze lijnen. Met de ‘reformasi–beweging’ van 1998 wordt de toekomst en toegang tot dit administratief–politiek apparaat echter uitermate onzeker.(2) Deze onzekerheid zorgde uiteindelijk voor een polarisatie van twee gemeenschappen die onder het banier van religie lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan.
Chronologie van het conflict
Het conflict in Ambon kan grofweg in drie fases opgedeeld worden. De eerste fase begon op 19 januari 1999 toen een ordinaire ruzie ontstond tussen een Christelijke buschauffeur en een Moslimpassagier in de haven van Ambon. Al snel verspreidde deze ruzie zich over de hele stad, waar bendes van Christelijke en Moslimjongeren slaags geraakten. De volgende dagen bleven de onlusten voortduren en verspreidden zich naar het gehele eiland en de omliggende eilanden in de Zuidelijke Molukken. Deze eerste fase van het conflict liet zich kenmerken door een uitermate chaotisch verloop van de strijd met weinig organisatie van de twee partijen. Hierbij werden periodes van relatieve rust afgewisseld met zware rellen. Ook werd in deze eerste fase de strijd nog op een amateuristische wijze met zelfgemaakte bommen, speren, messen… gevoerd.
De tweede fase in de strijd begon met de aankomst van de Laskar Jihad troepen uit centraal–Java in mei 2000 en eindigde met het tekenen van het Malino II–vredesakkoord begin 2002. De aankomst van de Laskar Jihad zorgde in de eerste plaats voor een betere militaire organisatie aan de Moslimkant waardoor de Moslims op de gehele zuidelijke Molukken in het voordeel kwamen. Daarnaast zorgde de aankomst van de Laskar Jihad er ook voor dat professioneler wapentuig in de strijd werd ingezet. Hierdoor kreeg je geen openlijke clashes meer zoals in de eerste fase van het conflict maar eerder een terroristische vorm van geweld met bomaanslagen en snipers die over de gehele stad gestationeerd waren. Ondertussen werden de tegenstellingen in het conflict nog uitgediept doordat het nationale leger (TNI), dat eigenlijk moest toezien op de vrede, grotendeels de kant van de Laskar Jihad en de Moslims koos, terwijl de politiediensten (Brimob) en de elite–troepen (Yon Gab) meestal de kant van de Christenen kozen. Hierdoor ging de strijd in 2001 in Ambon en de omliggende eilanden van de zuidelijke Molukken en uiteindelijk ook in de noordelijke Molukken onverminderd door. Na enkele mislukte vredesgesprekken werden de vijandelijkheden gestaakt met het tekenen van het Malino II–vredesakkoord in januari 2002.(3) Hiermee stappen we de derde fase van het conflict binnen die het best kan omschreven worden als een koude oorlog met een groot gevoel van onzekerheid. Een onzekerheid die geïllustreerd werd eind april 2004 toen de toestand in Ambon–stad in enkele uren ontaardde in een hel waarbij een dertigtal mensen door snipers werden vermoord en verschillende woonwijken werden verwoest. In de nasleep hiervan kwam het nog tot geregelde gevechten waarbij een honderdtal doden vielen.(4) Ook nu nog komt het op de afgelegen eilanden nog altijd geregeld tot rellen die verschillende doden en gewonden eisen. Toen wij Ambon-stad in december 2004 bezochten, kon de situatie het best als vredevol maar uitermate gespannen omschreven worden.
Verklaring van het conflict
De vraag die men zich bij het bovenstaande onvermijdelijk stelt is: ‘Hoe is het ooit zover kunnen komen op een eilandengroep die ooit als een baken en voorbeeld van religieuze tolerantie werd gezien?’ Zoals reeds in de inleiding gesteld kan hiervoor een zeer complex web van oorzaken voor naar boven gehaald worden. Toch kan, wanneer al deze factoren naast elkaar geplaatst worden, het conflict in essentie herleid worden tot een strijd om toegang tot politiek–economische macht binnen een patrimoniaal systeem dat aan zware verandering onderhevig was met de ‘reformasi–beweging’ van 1998.
Religie is in de geschiedenis van Ambon altijd een determinerende factor geweest voor de toegang tot jobs in de publieke administratie. Al van in de koloniale tijd lieten de Nederlanders hiervoor enkel Christenen toe, waardoor een systeem van kunstmatige religieuze verdeling werd ingesteld. Deze bevoorrechte positie van de Ambonese Christenen binnen het koloniale bestel verklaart ook voor een groot stuk het oorspronkelijke ressentiment van deze groep tegenover de nieuwe Indonesische staat in 1949. De Ambonese Christenen vreesden hun geprivilegieerde positie te verliezen en dit culmineerde uiteindelijk in de RMS–rebellie die een onafhankelijk Maluku wilde installeren.(5) Hoewel deze rebellie kordaat door de Indonesische staat werd onderdrukt, bleef de bevoorrechte positie van de Ambonese Christenen binnen het administratieve apparaat ook in het post–koloniale Indonesië grotendeels gehandhaafd. Soekarno nam hoofdzakelijk Christenen op in zowel de nationale als in de lokale Ambonese administratie, waardoor in de periode 1949–1965 heel wat geld vanuit Jakarta naar Maluku stroomde. Deze situatie veranderde echter langzaam wanneer Soeharto in 1965 de macht greep. In de beginfase van deze militaire dictatuur konden de Christenen hun geprivilegieerde positie nog handhaven maar dit veranderde langzaam vanaf eind de jaren tachtig. Doordat het Soeharto–regime aan legitimiteit begon te verliezen, de banden met het militair apparaat minder strak werden, en ook enkele Christelijke toppolitici en generaals zich alsmaar kritischer uitlieten over de woekerende corruptie, zocht Soeharto steun bij de Moslims om zijn regime in het zadel te houden.(6) Deze tactiek had een verhoogde toegang van het aantal Moslims in het politieke apparaat tot gevolg. Symbolisch hierin is de aanstelling van de eerste Islamitische gouverneur van Ambon in 1992. Hierdoor begon onder de Malukse Christelijke elite stijgend een gevoel van vervreemding en vijandigheid te ontstaan tegenover de Indonesische staat.
Hier boven op kwam nog het feit dat vanaf begin jaren negentig een sterke immigratie van voornamelijk verarmde Moslims uit Sulawesi naar Ambon begon. Deze migratie had twee belangrijke gevolgen. Eerst en vooral zorgde dit ervoor dat Christenen voor het eerst in de minderheid kwamen op Ambon.(7) Daarnaast werd de strijd om vitale economische bezittingen heviger. Conflicten om land op het platteland kwamen alsmaar meer voor en vooral onder jongeren werd de strijd om de schaarse jobs in Ambon–stad uitermate agressief.(8) Deze competitie werd nog heviger met de Aziatische economische crisis van 1997/1998 die in alle geledingen van het sociale leven op de Molukken werd gevoeld.
We zien dus dat in de periode voor 1998 al verschillende ingrediënten aanwezig waren op de Molukken die voor een potentieel explosieve situatie zorgden. Dit zorgde er ook voor dat het vaak tot ongeregeldheden kwam tussen voornamelijk Ambonese Christenen en Sulawesische Moslimmigranten. Deze ongeregeldheden gaven, voor de val van het Soeharto–regime, echter geen aanleiding tot de massale religieuze mobilisatie die in 1999 begon. Hiervoor moest aan enkele essentiële voorwaarden voldaan worden die pas in het post–Soeharto tijdperk aanwezig waren. Uitgaande van een instrumentele visie op religie betekent dit dat verschillende geledingen in de Indonesische en Malukse maatschappij er baat bij hadden dat de bestaande spanningen op een subtiele manier gemanipuleerd en aangewakkerd werden.
In de aanvang van het conflict in 1999 bleek duidelijk dat socio–economische factoren, veel eerder dan religieuze factoren, een motivatie vormden voor de deelnemers in het geweld.(9) Zoals al gemeld, braken de eerste rellen uit na een schermutseling tussen een Moslimpassagier en een Christelijke buschauffeur. Niet toevallig was deze Moslimpassagier een Moslimmigrant uit Sulawesi, de bevolkingsgroep bij uitstek die door de Ambonese Christenen als bedreigend werd ervaren. Opvallend is ook hoe de rellen die op dit incident volgden, zich in eerste instantie concentreerden tussen de Ambonese Christenen en de Moslimmigranten. Wat er echter gebeurde, is dat naarmate het conflict zich verder sleepte dit alsmaar meer in religieuze termen werd vertaald. Op die manier zie je een proces ontstaan dat door Nils Bubandt treffend als ‘religious cascading’ werd omschreven.(10) Dit betekent dat een aanvankelijk sociaal conflict alsmaar sterker in religieuze termen wordt omschreven en ervaren, waardoor de bestaande religieuze verschillen alsmaar sterker worden uitgediept tot deze uiteindelijk eindigen in diepgewortelde sociale breuklijnen. Dat is duidelijk waarneembaar in Ambon–stad. Het conflict dat er oorspronkelijk één was tussen Moslimmigranten en Christelijke Ambonezen ontaardde, net zoals op de gehele Molukken, al vlug tot een conflict tussen Moslims en Christenen waarbij de gehele stad werd betrokken. Dit heeft zowel in Ambon–stad als op het gehele eiland een enorme uitdieping van de religieuze tegenstellingen tot gevolg. Op het eiland zijn de gemengde dorpen nog op één hand te tellen en in de stad zitten de twee gemeenschappen, sterker dan ooit tevoren, opgesloten in hun eigen wijken waar nog amper contact tussen is.
Maatschappelijke actoren
De vraag die zich vervolgens opdringt, is welke geledingen in de Indonesische en de Malukse maatschappij er baat bij hadden om de bestaande sociale frustraties om te zetten in een grootschalig religieus conflict? Hier moeten twee antwoorden op gegeven worden. Eerst en vooral bestond er een militaire elite in Jakarta die er baat bij had de bestaande sociale onrusten te manipuleren tot een grootschalig conflict.(11) Hoewel deze verklaring door verschillende auteurs wordt afgedaan als verbeelding van lokale (Christelijke) Malukse actoren om hun eigen verantwoordelijkheid af te schuiven, is het toch duidelijk dat stukken van het militair apparaat op zijn minst een dubbelzinnige rol speelden. Hierbij beweren we zeker niet dat het conflict volledig werd gestuurd van bovenuit. Door de wirwar van geruchten en verdachtmakingen is het als onderzoeker vaak zeer moeilijk om door de bomen het bos te zien. Toch is het duidelijk dat bepaalde bestaande sociale spanningen bewust werden geactiveerd door het leger zonder dat men echt een plan had waartoe dit zou leiden. Hoofdbedoeling van het militair apparaat was om na de val van Soeharto te bewijzen dat hun sterke positie noodzakelijk was in een land dat nu ‘geplaagd’ werd door sektarisch geweld, waarvoor een militaire oplossing moest komen.
Hiernaast was het ook duidelijk dat lokale elites een groot aandeel hadden in het uitdiepen van de bestaande sociale tegenstellingen op Ambon. Hierbij was het aspect van toegang tot jobs in de publieke administratie absoluut essentieel.(12) Lokale elites die in het stabiele systeem (de Nieuwe Orde) toegang hadden tot jobs in de lokale administratie zagen het post–Nieuwe Orde tijdperk nu als een bedreiging. Diegenen die in het Nieuwe Orde systeem geen of beperkte toegang hadden tot de lokale administratie zagen het als een mogelijkheid om hun positie te verbeteren. Dit betekent dat in een periode waarin het gehele sociaal–politieke bestel werd gereorganiseerd in Indonesië, er tussen de lokale elites in Ambon een verhevigde strijd begon om de schaarse jobs in de civiele sector. Gezien religie op Ambon altijd het organiserende principe is geweest voor toegang tot deze jobs in de publieke administratie, betekent dit dat de bestaande religieuze tegenstellingen op spectaculaire manier werden uitgediept. Omdat we op Ambon met een maatschappij zitten die grotendeels langs patrimoniale lijnen georganiseerd wordt, betekent dit dat de stap naar grootschalige mobilisatie langs religieuze lijnen zeer makkelijk kon gezet worden.
Wat we, volgens ons, op Ambon dus hebben zien gebeuren is eigenlijk een beweging vanuit twee richtingen. Enerzijds had je een basis van sociale frustratie op het basisniveau van de maatschappij. Anderzijds had je een lokale elite in Ambon en een militaire elite in Jakarta die in deze sociale frustratie een middel zagen om hun positie binnen een onzeker patrimoniaal systeem te heronderhandelen. De functie van religie om het conflict op Ambon te verklaren kan in dit kader enkel als mobilisatiemiddel gezien worden en niet als een cultureel primaire verklarende factor.
(Uitpers, nr. 61, 6de jg., februari 2005)
Jeroen Adam, Conflict Research Group, Universiteit Gent
Voetnoten
(1) Ambon is gelegen in Indonesië en is de hoofdstad van de Zuidelijke Molukken die ten westen van Papoea en ten zuiden van de Filippijnen liggen. Je hebt zowel de stad Ambon als het eiland Ambon. Om verwarring te vermijden zullen we, als we de stad bedoelen, het over Ambon–stad hebben en over Ambon als we het gehele eiland bedoelen.
(2) Tot 1998 werd Indonesië bestuurd door het autoritaire Soeharto–regime. Ten gevolge van de Aziatische economische crisis van ‘97/’98 en aanhoudende protesten doorheen heel Indonesië moest hij in 1998 aftreden en plaats maken voor ‘reformasi’ of ‘verandering’.
(3) De schattingen van hoeveel slachtoffers het conflict in de gehele Molukken heeft gekost, lopen sterk uiteen. Vele auteurs houden het bij een 5000–tal, maar rapporten van het ICG maken ook melding van zo’n 10.000 doden. Zie: ICG Asia Report 31, Indonesia: the search for peace in Maluku, Jakarta/Brussels, februari 2002
.(4) Voor een gedetailleerde beschrijving van de rellen in april: ICG Asia – briefing: Indonesia: violence erupts again in Ambon, Jakarta/Brussels, 17 mei 2004.
(5) De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat er ook Moslims aan deze opstand deelnamen maar de Christenen waren wel in de overgrote meerderheid en hadden ook de sleutelposities van de opstand in handen.
(6) GOSS (J.), Understanding the “Maluku Wars”: An overview of the sources of communal conflict and prospects for peace, in: Cakalele, Vol. 11-12, 2004, p.
(7) BERTRAND (J.), Legacies of the Authoritarian Past : Religious Violence in Indonesia’s Moluccan Islands,
in: Pacific Affairs, 2002, 75, pp. 57 – 85., p. 105.
(8) BARTELS (D.), Your God is No Longer Mine: Moslem – Christian Fratricide in the Central Moluccas (Indonesia) after a Half – Millennium of Tolerant Co – Existence and Ethnic Unity, paper presented at
www.nunusaku.com (2001)(9) TURNER (K.), Utopian Visions and Kinship Divisions. Ideological Perceptions of Ethnic Conflict in Ambon, in: Harvard Asia Quarterly Online, Spring 2002, p. 7. In dit artikel verwoordt zij het op volgende manier: ‘The expression of societal grievances by residents that were based on issues of economic disparities and local power rivalries developed into a process whereby these calls for greater representation in local government, increased employment opportunities and others, became translated into a belief in common ancestry, kinship ties and homeland’
(10) BUBANDT (N.), Malukan Apocalypse. Themes in the dynamics of violence in eastern Indonesia, in: WESSEL (I.) en WIMHÖFER (G.), Violence in Indonesia, 2001, Hamburg, Abera-Verl. p. 237
(11) Zie hiervoor o.a.: ADITJONDRO (G.J.), Guns, Pamphlets and Handie – Talkies. How the military exploited local ethno–religious tensions in Maluku to preserve their political and economic privileges, in : WESSEL (I.) en WIMHÖFER (G.), op.cit.
(12) Zie hiervoor o.a.: VAN KLINKEN (G.), The Maluku Wars: Bringing Society Back in, in: Indonesia, 71 (April 2001)