In 1994 schreef Humo dat de buurt rond het Krugerpark de ‘Bronx’ van Borgerhout was. Al wie het ontkende, kreeg te horen: ‘Als het er zo goed is, ga er dan wonen!’ Walter Lotens deed het, trok naar die zogenaamd grimmige, multiculturele buurt, maar ontdekte een veel minder sombere wereld. Zijn dagboek blikt terug op meer dan vijftien jaar wonen in een boeiend stukje van Oud-Borgerhout. Uitpers publiceert hier de eerste 17 bladzijden van het eerste hoofdstuk van Walter Lotens’ boek Groeten uit Borgerhout. Dagboek van een buurtbewoner. Een bespreking volgt in een later nummer van Uitpers.
Van Hotel Fabiola tot café Apropoo
In onze turbulente tijden zijn kosmopolitisme en culturele diversiteit noodzakelijke bestaansvoorwaarden – voorwaarden voor het bestaan met anderen en voor de ontmoeting van de Ander. Gedreven door samensmelting komt het individu geleidelijk tot het besef dat de Ander geen vijand, geen vreemde, geen alternatief en soms zelfs geen Ander is. Integendeel, de Ander is niet meer dan een spiegel van de verschillende gezichten van en opvattingen over het menselijk bestaan en van de verschillende mogelijke definities van‘ergens toe behoren’.—IlijaTrojanow
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 verbleef reisjournalist en wereldreiziger Rudi Rotthier in Borgerhout. Dit Antwerpse district haalde in die dagen het wereldnieuws omdat Filip Dewinter en zijn – toen nog – Vlaams Blok (vb) van daaruit een greep deden naar de burgemeestersstoel van de Scheldestad.
Borgerhout speelde in de opmars van de extreemrechtse partij een belangrijke rol. Van daaruit is het Vlaams Blok aan een spectaculaire electorale opmars begonnen. Het was de thuisbasis van onder meer Wim en Rob Verreycken. Sinds 1984 heeft het VB bij alle verkiezingen stemmenwinst geboekt. Na ‘zwarte zondag’ van24november 1991werd het VB zelfs de grootste partij in Antwerpen. In september 2000 streek de internationale pers neer in mijn buurt. Vanuit mijn zolderwerkkamer aan het Krugerpark keek ik toen met verbazing naar de zenuwachtige persmeute, die in deze negatief gemediatiseerde omgeving op zoek ging naar leuke shots om het Antwerpse fenomeen van extreme verrechtsing te duiden.Men verwachtte dat bijna een derde van de kiezers in dat district zou stemmen voor het VB. En dat gebeurde ook.
Hotel Fabiola
Ook Rudi Rotthier, net terug van een van zijn wereldreizen, trok naar Oud-Borgerhout of all places. Hij vond onderdak in een surrealistisch, disfunctioneel hotel met de koninklijke naam ‘Fabiola’. De voorgevel was even saai als het uiterlijk van dit Aragonese lid van de koninklijke familie. Vanuit zijn hotelkamer had hij uitzicht op de stukgegooide ruiten van een gesloten plasticfabriek. Die eerder troosteloze plek werd gedurende vier maanden zijn thuisbasis. Het werd zijn Bagdad Café in de Oud-Borgerhoutse middle of nowhere tussen Krugerpark en de Drie Pleintjes. Hij verbleef op een steenworp van mijn deur en zag en hoorde andere zaken dan ik. De coverfoto van zijn boek is trouwens niet van Hotel Fabiola, maar toont het raam van een huis in de Reuzenstraat, bijna naast café Apropoo. Het wollige hondje voor de lens van fotograaf Patrick de Spiegelaere heette Tosca. Hij wurmde zich onder de gordijnen door om naar de beweging op het Krugerpark te kijken en om door voorbijgangers bekeken te worden. Ik kwam dagelijks voorbij zijn uitkijkpost. Tosca leekwel een opgezet dier. Bewegen deed hij amper. Het hondje heeft jaren in die zelfgemaakte etalage gezeten,naast een affiche van‘BorgerhouDtvanMensen’.Hij is er intussen niet meer, zijn baasje ook niet. BorgerhouDt van mensen wél.
Rotthier trok vanuit Hotel Fabiola de wijk in, op zoek naar de stem van haar bewoners. Oud-Borgerhout was toen synoniem voor verloedering en racisme, en dat werd ook uitvoerig getoond op televisie.Telkens als er onlusten waren met Marokkaanse jongeren werden er beelden gezocht van de grimmige sfeer op pleintjes in Schaarbeek, het Anderlechtse Kuregem en Oud-Borgerhout. Vaak kwam het Krugerpark in beeld. In 1994 al publiceerde Humo een reeks van twee artikelen onder de provocerende titel ‘Als het er zo goed is, ga er dan wonen: Borgerhout.’
Rudi Rotthier ontpopte zich tot een amateur-antropoloog die aan participerende observatie deed in zijn tijdelijke woonomgeving. Hij leefde onder de mensen en sprak met Jan en alleman, zowel negativo’s als positivo’s. Dat zijn de twee categorieën van Borgerhoutenaren die hij in zijn boek onderscheidt.(1) Bij de negativo’s merkt hij een hoog zombiegehalte op. Dat is volgens hem de oorzaak van de verloedering van Oud-Borgerhout: niet het vuil, niet de armoede of de toestand van de gebouwen, maar het wantrouwen, de schrik ook in de harten, die van gewone mensen zombies maakt.
Rotthier merkt op dat hij dat fenomeen ook op andere plaatsen in de wereld heeft aangetroffen, vooral dan in gebieden van extreme uitbuiting en oorlog.Volgens hem is dat zombiegehalte van Oud-Borgerhout hoger dan elders:
‘Pregnanter dan in een Bosnische stad na een nachtelijk bombardement, deprimerender dan in een Indiase zijdespinnerij waar kindslaven werken, apocalyptischer dan in Palermo waar de maffia loert. Kindslaven zijn tenminste nog blij als ze eens met iemand kunnen praten. Deze Borgerhoutenaren willen niets meer van de wereld behalve er anoniem tegen pissen.’(2)
De andere categorie zijn de positivo’s. Het zijn volgens de journalist meestal hoger opgeleide, nieuwe bewoners, die in de periode van de lage huizenprijzen een woning hebben gekocht en opgeknapt. Hoezo onleefbaar? Voor hen is Oud-Borgerhout gewoon een rettige,multiculturele buurt waarin ze graag wonen. Rotthier merkt op dat positivo’s en negativo’s ernáást elkaar leven. Ze delen elkaars leefwereld niet.
In haar algemeenheid is deze typering zeker niet onjuist, maar ze dekt de werkelijkheid maar gedeeltelijk. Inderdaad, er bestond en bestaat nog steeds een scheiding der geesten, maar tussen negativo’s en positivo’s zijn nog heel wat tussenvormen. Bovendien luistert Rotthier voornamelijk naar de stem van ‘Belgische’ bewoners, terwijl de ‘allochtone’ ingezetenen – rond het Krugerpark en de Sint-Janskerk goed voor bijna tweederde van de populatie – alleen als decor fungeren. Een op de twee bewoners is van Marokkaanse afkomst, in sommige straten zelfs meer.(3)
Rotthier blijft, ondanks zijn vier maanden Hotel Fabiola, een buitenstaander. Hij wordt even insider, maar blijft outsider: een waarnemer van buitenuit. Bovendien blijft zijn participerende observatie een momentopname anno 2000.Wat eraan vooraf ging, ontsnapt aan zijn focus.
Dat geldt ook voor de Vlaamse journalist en auteur Tom Naegels.Twee jaar later – na de rellen naar aanleiding van de moord op godsdienstleraar Mohammed Achrak – deed hij de ‘inleefreis’ van zijn confrater Rudi Rotthier nog eens dunnetjes over. In ‘Kerst na de rellen’ beschrijft Naegels hoe hij gedurende een week te gast is op verschillende locaties in Oud-Borgerhout, zowel bij positio’s, allochtonen als bij Blokkers. Ook op het Krugerpark brengt hij twee nachtjes door in de bed and breakfast van mijn rechtstreekse buren Bert en Kristophe. Tom Naegels vindt het er best rustig. En dat beamen Bert en Kristophe, maar dat is duidelijk niet de mening van iedereen. Hij besluit dan ook:
‘Dat is één van de grote raadsels van Borgerhout: elke bewoner heeft wel een ander idee over het district. Mensen die in dezelfde straat wonen hebben een heel ander gevoel over het leven in de wijk.Voor de één is het er een oorlogsgebied, de ander vindt het een dorp-in-de-stad waar niet meer gebeurt dan ergens anders. Sommigen vertellen dat ze elke dag overvallen worden, anderen wonen er al tien jaar en hebben nog nooit iets meegemaakt. Sommigen kunnen niet wachten om te verhuizen, anderen willen er nooit meer weg.’(4)
Hiermee drukt Tom Naegels zeer goed uit wat een lieu de mémoire is, zoals Pierre Nora dat begrip omschrijft.(5) Volgens deze Franse historicus zijn lieux de mémoire geen herinneringen, maar knooppunten waaromheen hele waaiers van herinneringen zijn gekristalliseerd, die betekenis geven aan een plaats. Betekenissen veranderen echter wanneer het aanzicht van een plaats wijzigt. Een dergelijke dynamiek typeert elke plaats. Verschillende mensen of groepen denken op eenzelfde moment anders over een bepaalde locatie, maar de inhoud van die gedachten wisselt ook in de loop van de tijd. Nooit is de constructie van een plaats ‘af ’, letterlijk noch figuurlijk. De Leuvense historicus Andreas Stynen deed vanuit die optiek onderzoek naar Heilige plaatsen van de Vlaamse beweging zoals de Groeningekouter, maar ook gewonere plekken als het Borgerhoutse Krugerpark vertonen alle kenmerken van een lieu de mémoire.(6 )
Die dynamiek in zeer uiteenlopende ‘betekenisgevingen’ aan het Krugerpark – van volstrekt te mijden maatschappelijke oorlogszone tot the place to be – is de laatste twee decennia goed zichtbaar geworden rond het Krugerpark. In die zin is het een zeer dynamische lieu de mémoire, waaraan mee inhoud werd gegeven vanuit heel uiteenlopende ideologische opvattingen, zoals vertolkt door politieke partijen als het Vlaams Blok (Belang), Agalev (Groen!) en de Arabisch Europese Liga (AEL).
Interculturaliteit
Dit boek is vooral het verhaal van iemand die van binnenuit kan terugblikken op de ontwikkelingen op en rond een klein, maar boeiend stukje van Oud-Borgerhout. In 1993 leerde ik ‘het Krugerpark’ kennen, die groene long dicht bij de Sint-Janskerk, in de volksmond ‘de Peperbus’. Ik werd een nieuwe bewoner die voor een stuk beantwoordt aan de typering van Rotthier. Na een lange tocht door Latijns-Amerika als leraar zedenleer met loopbaanonderbreking kwam ik eerder toevallig aan het Krugerpark terecht. Ik vond in de Mertensstraat een betaalbaar huisje dat om een liefdevolle verbouwing vroeg. De leraar zedenleer werd ook parkbewoner en het is vanuit die dubbele hoedanigheid dat ik in mijn dagboek het wel en wee schets van een pedagogische pendelaar tussen de Kempen, waar ik les gaf aan twee athenea, en het Krugerpark. Zowel op school als voor mijn deur werd ik wel vaker geconfronteerd met flagrante voorbeelden van exclusief denken over ‘wij en de anderen’. Ik ben in mijn dagboek dus niet alleen de buurtbewoner, maar ook soms de leraar, die met vallen en opstaan zoekt naar openingen om moeilijke samenlevingsproblemen bespreekbaar te maken.
Ben ik aan de hand van dit korte cv’tje dan een positivo in de zin zoals Rotthier bedoelt? Ja en nee. Mijn kijk op de ontwikkelingen op en rond het Krugerpark is zeker niet zombieachtig, maar wordt evenmin gekleurd door een naïef ‘moemakend positivisme’. Ik heb weinig of geen affiniteit met mensen – vaak professioneel werkzaam in de sociale sector – die alles bekijken vanuit een roze multiculturele bril. Ze lijden vaak onder een vorm van selectieve blindheid. We moeten opletten voor een overspannen idee van een naïef en niet doordacht multiculturalisme.(7)
Ik kan me vinden in de definitie van publicist Ludo Abicht: ‘Wanneer we het hebben over een “interculturele samenleving” bedoelen we dat we alle deelnemers aan die samenleving als autonome subjecten en volwaardige partners beschouwen, dat we anders gezegd tegelijkertijd het recht op eigenheid van elk van deze culturen én de behoefte tot samenwerking voorstaan.’(8)
Wat betekent ‘interculturaliteit’ nu voor mij idealiter in het dagelijkse buurtleven? Om een echt buurtleven te hebben, moet er sprake zijn van een dubbele basishouding. Ten eerste moet er een zekere vorm van samenhorigheid aanwezig zijn. In een buurt hoor je samen. Die samenhorigheid kan zich op verschillende manieren vertalen en kan gaan van een vriendelijke groet tot een gemeenschappelijke actie in de gemeenschappelijke publieke ruimte. Je moet echter elkaars drempel niet platlopen om dat gevoel van samenhorigheid te krijgen. Gewoon belangstelling hebben voor de andere kan al een begin zijn.
Interculturaliteit gaat ook uit van een andere basishouding. Samenhorigheid veronderstelt wederkerigheid en dat betekent meer dan respect hebben voor de andere. Het begrip ‘respect’ wordt in het huidige taalgebruik trouwens meer en meer gebruikt om op een eenzijdige manier eerbied af te dwingen. Het betekent dan dat de andere respect moet hebben voor mijn particulariteit (geslacht, godsdienst, seksuele voorkeur, kleding, hoofddoek) zonder dat het omgekeerde óók geldt. Dat is volgens mij een gevaarlijke vorm van valsspelerij. Wanneer respect niet wederzijds is, kan er geen samenhorigheid tot stand worden gebracht. De universele regel van wederkerigheid luidt immers: ‘Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden.’ Of anders geformuleerd: ‘Wees zo beleefd tegen je leraar als de leraar tegen jullie.’ Dat is een slagzin die jarenlang in mijn klaslokaal boven het bord heeft gehangen. Mijn leerlingen konden daar na een tijdje behoorlijk mee omspringen, maar de meeste van mijn collega’s wensten een dergelijke subversieve uitspraak niet in hun klas te zien.
Wederkerigheid is een begrip waarop geen uitzondering kan worden gemaakt: het geldt voor iedereen, zonder privileges, en in de twee richtingen. Wederkerigheid is het leidinggevende principe om de graad en de ernst van interculturele communicatie te kunnen meten. De meeste mensen zijn bevreesd voor echte wederkerigheid omdat het een anarchistische dimensie bevat. Het veronderstelt het afbreken van een machtsrelatie en die geeftmendoorgaans niet zo gemakkelijk prijs. Wie wederkerigheid in het vaandel voert, moet in de spiegel durven te kijken waarmee hij door de andere wordt bekeken. Iets wat tegen de wil in van de andere gebeurt (mijn vrouw, mijn leerlingen, mijn buurt, maar ook de plaatselijke bevolking), is niet duurzaam.
Een echte interculturele samenleving zoals ik me die voorstel, is een mooie toekomstdroom waar we op dit ogenblik nogmijlenver van af staan. Bovendien garandeert noch belooft interculturaliteit een harmonische oplossing voor alle wrijvingen en conflicten die uit het samenleven van individuen, sociale groepen of culturen ontstaan. Interculturaliteit is een langdurig en complex proces: we kunnen ons de eerste stappenindenken,maar de uitkomst ervan kunnen we onmogelijk voorspellen. Ik voel me eerder een ‘koele minnaar’ van de manier waarop ‘interculturaliteit’ vandaag al te gemakkelijkwordt begrepen.(9)
Ik ben ook op mijn hoede voor de uitspraken van de zogenaamd ‘politiek correct denkenden’, die vanuit de nette wijken waar ze wonen filosofische beschouwingen houden over de aanpak van zogenaamde ‘probleembuurten’, die ze alleen kennen van beelden op hun televisiescherm. Ze moeten zwijgen en meer luisteren naar ‘negativo’s’ en ‘positivo’s’ en vooral naar wie daartussen hangt. Het is immers in die wijken dat de moeizame stappen worden gezet om te komen tot een nieuw en leefbaar samenlevingsmodel waarin vermenging regel en niet langer uitzondering is, zoals in de groene villagemeenten en gated communities van de grote steden.
Antwerp, the place to be?
Volgens een studie van ECA International zou Antwerpen wereldwijd, samen met Brussel en Bern, de tweede beste stad ter wereld zijn om in te wonen. De hoogste levenskwaliteit in een stad kunnen we volgens dat rapport vinden in Kopenhagen. De medewerkers van ECA International beoordeelden alle steden op een aantal criteria, waaronder infrastructuur, klimaat, integratiemogelijkheden, toegang tot zorg, luchtkwaliteit, openbare diensten, vrije tijd, sociaal leven, huisvesting, politieke spanningen, veiligheid. Leven we in Antwerpen dan toch in het paradijs? Neen, want ECA hanteert de jaarlijkse rangschikking om te bepalen hoeveel schadevergoeding kan worden uitgekeerd aan expats en hun familie ter compensatie van integratieproblemen. Volgens ECA keren zeven op de tien bedrijven zulke premies uit aan hun personeel in het buitenland. Deze expats wonen zeker niet in Oud-Borgerhout, maar eerder in luxueuze kasten van huizen aan de Cogels-Osyslei, een loft op het hippe Eilandje of de gesloten Rivierstraat aan de Scheldekade, waar haar bewoners worden afgeschermd tegen de vijandige buitenwereld. Deze stadsgebieden behoren tot een andere wereld. Mijn dagelijkse contacten zien er enigszins anders uit. Mijn rechtstreekse buurman Achmed Kadiri – zeg maar Mon– spreekt perfect Antwerps, beter dan de ‘autochtoon’ die ik word verondersteld te zijn. Met zijn vrouw en kinderen woont hij in een huisje zoals wij. Met dit verschil dat wij slechts met zijn tweetjes zijn en zijn gezin acht kinderen van dreumes tot bijna-volwassene telt. En dan niet te vergeten ook de vijf katten die dagelijks om hun bordje voer komen. We kennen ze allemaal, mensen en dieren, want de straat en de tuinmuren zijn hun speeltuin.
Publieke ruimte
De straat en het park zijn publieke ruimtes waar de bewoners elkaar voortdurend ontmoeten. Dat is niet altijd even eenvoudig. Volgens Eric Corijn, professor sociale en culturele geografie aan de Brusselse VUB en ook nog even Krugerparkbewoner, moet je een beschaafder mens zijn om in een kosmopolitische stad te wonen.
‘Een goede stedelijke cultuur wordt gekenmerkt door een zekere openheid en tegelijkertijd een zekere terughoudendheid. De publieke ruimte mag je dus niet privatiseren en blijft ook altijd van de andere. Je moet dus als burger opletten dat je niet te veel plaats inneemt in de stad. Dat moet je doen met een zekere zorg. Beschikbaar zijn maar dan met de nodige schroom. Uiteindelijk krijg je de publieke ruimte maar eventjes te leen. Elke bewoner zou de concierge van de openbare plaats voor zijn deur moeten worden.’(10)
Dat is voorlopig nog theorie, merk ik al te vaak op als ik buiten stap en weer een bezem nodig heb om alle rotzooi op de stoep bij elkaar te vegen. De praktijk van elke dag is minder mooi dan een goed geformuleerd opstel over stedelijkheid. Toch zal er in dit boek wel vaker worden verwezen naar theoretische modellen en concepten van wetenschappers en filosofen, die inhoud proberen te geven aan een nieuwe invulling van stedelijkheid, ook op wijkniveau. Iemand die de concrete utopie van wat-nog-niet-is-maar-dat-toch-tot-de-mogelijkheden-behoort voor ogen houdt, zal minder snel worden gevloerd door de vaak uitzichtloze routine van elke dag.
Uit de ‘allochtone’ hoek
‘Ik geloof niet in de botsing van beschavingen. Er is geen polarisatie van oost en west mogelijk, want we leven in een wereld die meer en meer gemengd is, een wereld van meervoudige identiteiten. We kunnen niet meer zeggen dat we uitsluitend Pers, Turk, Arabier zijn. We leven in gebieden van kruisingen.’
Dat schrijft de ex-Antwerpse stadsdichter Ramsey Nasr, die zelf van Palestijnse origine is.(11) Ook de romancier en advocate Rachida Lamrabet, die opgroeide in de Borgerhoutse Florastraat, dichtbij het Krugerpark, wordt witgloeiend wanneermenhaar in het tigmatiserende ‘allochtone’ hoekje plaatst: ‘De perceptie en de publieke opinie hebben deze term voorbehouden aan bepaalde groepen uit de grote verzameling migranten en mensen met niet-Vlaamse roots. De term is verworden tot een stigma voor mensen die in het algemeen moslim zijn en slecht geïntegreerd.’(12) Lamrabet, die in Vlaanderen en Nederland literair doorbrak met haar debuut Vrouwland,wenst in de eerste plaats als schrijver bekeken te worden, niet als ‘allochtoon’. ‘Ik schrijf over mensen die zich voortbewegen in het Vlaanderen, het Europa van vandaag en voor diegene die pas wakker zijn, de realiteit is niet monocultureel en exclusief blank, de realiteit is zelfs niet exclusief Nederlandstalig.’ En ze voegt er fel aan toe: ‘Ik schrijf niet voor blanken noch voor allochtonen, mijn verhaal is bestemd voor lezers die literatuur niet systematisch verbinden met bloed en bodem. Literatuur heeft geen nationaliteit.’(13)
Café apropoo
Wat er zich de afgelopen zestien jaar afspeelde op en rond het Borgerhoutse Krugerpark is zeker geen honderd procent successtory. Het is een verhaal van vallen en opstaan. Een flink stuk van die geschiedenis valt samen met de pogingen van enkele buurtbewoners om een coöperatief buurtcafé op te starten. Dat is praatcafé Apropoo geworden. Rudi Rotthier kwam wel vaker over de vloer van ‘die pleisterplek voor positivo’s’, zoals hij het initiatief ietwat kort door de bocht omschreef. Het ontstaan van Apropoo is een mooi verhaal dat past in de wederopstanding van de buurt. Ook het verhaal van die koppige initiatiefgroep van buurtbewoners die wilde bewijzen dat het Krugerpark een gezellig café meer dan waard is, mag worden verteld. Samen hebben ze gesjouwd, getimmerd, beton gedraaid, sanitair en elektriciteit gelegd, stalen balken gestoken en trappen gesmeed.
‘Wat? Een café op het Krugerpark? Dat lukt nooit!’ Zwartkijkers met een hoog zombiegehalte gaven ons slechts enkele weken. Dertien jaar later bestaat Apropoo, weliswaar in een andere formule, nog steeds. Het café – mét terras – is een vaste pleisterplaats geworden voor mensen die een gezellige babbel verwachten of gewoon willen genieten van het zonnetje. Wie tijdens de zomermaanden Muziek in de Wijk bezoekt, kent vast en zeker Apropoo.
Een goed functionerende middenstand kan een belangrijke rol vervullen om de sociale cohesie van een buurt te versterken. Winkels, cafés, frituren en restaurantjes leveren niet alleen diensten; ze kunnen ook een kapstokfunctie vervullen: wie naar een buurtkruidenier gaat om kaas en eieren kan er ook terecht voor een babbeltje. Zo is de kruidenierszaak ‘Den Toren’ van Loes en haar familie een mooi voorbeeld van een buurtwinkel waar iedereen graag over de vloer komt. Het is een monument uit een andere tijd die in de semidorpssfeer rond het Krugerpark en de Peperbus nog kan overleven.
De eigenheid van een buurt
Dit boek is de bewust hybride poging van een bewoner van het Krugerpark om met eigen dagboekbladzijden en beschouwingen – soms heel concreet en persoonlijk, soms algemener en vanuit een ‘peperbusperspectief ’ – in kaart te brengen hoe met vallen en opstaan het negatieve imago van een grimmig plein werd vervangen door gezellige beelden van Muziek in de Wijk en andere activiteiten. Ook de stemmen van oude en nieuwe bewoners van diverse afkomst, middenstanders, politici, wetenschappers, ambtenaren, buurttoezichters, wijk- en pleinanimatoren, kunstenaars, vertegenwoordigers van buurtverenigingen en van de Marokkaanse federatie, zullen in dit verhaal doorklinken. Ik wil signalen, evaluaties en verzuchtingen capteren ‘van onderuit’ en ‘van bovenuit’ en laten zien hoe die twee op elkaar hebben ingespeeld om het samenleven op en rond het Krugerpark te verbeteren.
De focus ligt op het Krugerpark. Daarmee wil ik niet zeggen dat op deze plek alléén de hartslag van Borgerhout zou kloppen. Zelfs Oud-Borgerhout is geen homogeen geheel en bestaat uit diverse buurten die elk hun eigenheid hebben. Het gaat om het deel van het district dat binnen de negentiende-eeuwse gordel valt en dat bekendstaat als ‘Borgerhout intra muros’. Borgerhout extra muros komt in dit hele verhaal niet aan bod.
Oud-Borgerhout kunnenwe ook nog eens opdelen in een zuidelijk en een noordelijk deel. De grens tussen deze twee gebieden is de drukke Turnhoutsebaan, die meer scheidt dan verbindt. Het Krugerpark ligt in Oud-Borgerhout Noord tussen Turnhoutsebaan, Kerkstraat, Pothoekstraat en de spoorwegberm. Het vertoont een heel ander karakter dan bijvoorbeeld de andere kant van de Turnhoutsebaan of de straten rond het Laar. Enomhet allemaal nog wat ingewikkelder te maken zal in dit boek ook worden aangetoond dat het Krugerpark binnen de Peperbusbuurt nog een aparte plaats inneemt. Het Krugerpark lijkt visueel wel een ‘Marokkanenplein’, maar de meeste bewoners ervan zijn, op enkele uitzonderingen na, niet van allochtone afkomst. Bewoners en gebruikers van het park zijn niet noodzakelijk dezelfde groep.
Het fenomeen van gentrificatie, het proces waarbij stedelijke buurten voor het eerst of opnieuw worden bewoond door mensen met relatief hoge inkomens, heeft vooral rond het Krugerpark plaatsgevonden en veel minder rond Florastraat en Terloplein, waar veel meer families van Marokkaanse afkomst wonen. Dat verklaart waarom de initiatiefgroep van café Apropoo uitsluitend uit ‘autochtone’ nieuwkomers of buurtbewoners bestond en tevens waarom in de laatste hoofdstukken relatief weinig buurtbewoners van allochtone afkomst aan het woord komen.
Dit boek probeert ook een stukje geheugen van een stadswijk op te frissen. Het is echter geen nostalgische terugblik naar het verleden met zijnReuskens van Borgerhout en ander folkloristisch fraais, maar een poging om het Krugerpark en Oud-Borgerhout te plaatsen in een coöperatieve, toekomstgerichte dynamiek waarin positivo’s en zombieachtigen achterhaalde termen worden.
Misschien kan dit verhaal ook een exemplarische waarde hebben om het belang van het buurtniveau te onderstrepen. ‘Naast het persoonlijke engagement van mensen en de wezenlijke en noodzakelijke plaats van het maatschappelijke middenveld, speelt het buurtniveau een erg belangrijke en veelbelovende rol.’ Dat zegt ook de Vlaamse Overheid.(14) De ontwikkelingen rond het Krugerpark hebben met verstedelijking en wijkontwikkeling te maken. In de voorbije jaren hebben zich soortgelijke processen voorgedaan rond andere hotspots in Antwerpen en andere grote steden.Wakkere burgers streven er samen naar een betere invulling van die ‘drempelwereld’ die de publieke ruimte toch is.
HET BESTE MOET NOG KOMEN…
Wat er in Oud-Borgerhout gebeurde, is een zeer lokaal verhaal, maar heeft ongetwijfeld ook een universeel karakter. In het Westen zijn nieuwkomers uit alle windstreken buren geworden van stadsbewoners, die het zich niet konden veroorloven om naar buiten te trekken. Voor hen was er geen betere woning en een stukje eigen grond weggelegd, wat vaak de voedingsbodem vormt voor ontevredenheid.
Dat zegt ook de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens in Het beste moet nog komen…15 ‘Wie helemaal van geen hout pijlen weet te maken, wordt door de stad aangetrokken. Deze nieuwe stedelingen komen van overal, uit de rest van het land en de wereld. Zij stellen al hun hoop op de stad. Die moet hen helpen vooruit te geraken in het leven. De nieuwe stadsbewoners voegen zich bij de blijvers die niet over de middelen beschiktenomde stad te verlaten.’
Dat fenomeen zag ik van dichtbij gebeuren aan het Borgerhoutse Krugerpark. Hopelijk moet daar, zoals burgemeester Janssens schrijft, het beste ook nog komen. Intussen moet de VRT toch maar eens beginnen met die oude grimmige beelden van het Krugerpark naar het historische archief te verbannen, want op dit ogenblik is er meer glimlach dan gram aanwezig. Misschien kan dit concrete verhaal over de dagelijkse praktijk in een ‘probleembuurt’, die al lang dat etiket niet meer verdient, een hoopgevend signaal zijn dat samenleven in bepaalde wijken van een kosmopolitische stad als Antwerpen geen makkelijke, maar toch ook geen onmogelijke opgave is.Om dergelijke ondernemingen te laten slagen is er een goede stedelijke mentaliteit nodig.
In haar boek The public realm formuleert sociologe Lyn Lofland enkele regels van ‘goed gedrag’:
‘In een stad moet er ten eerste coöperatieve beweeglijkheid zijn zodat iedereen zich kan verplaatsen. Ten tweede moet er in de stad een beschaafde onopvallendheid heersen, een zekere discretie en beleefdheid. Ten derde moet de burger ook actief toeschouwer en toehoorder willen zijn, en interesse, aandacht en alertheid betonen. Of anders gezegd: een houding van ingehouden behulpzaamheid aannemen tegenover de anderen zonder opdringerig te worden. En er moet tolerantie bestaan ten opzichte van diversiteit.’
(16 )Dat theoretische en abstracte ‘beste’ moet zeker nog komen.De attitudes die hier naar voren worden geschoven zijn er om na te streven op lange termijn. Ik zie voorlopig nog te weinig ‘beschaafde onopvallendheid’, maar dat is dan ook een niveau dat je voorlopig nog niet kunt verwachten van een groot aantal mensen, dat ofwel al levenslang de stedelijke underdog is, ofwel van een plattelandscultuur in een grootstadwerd gegooid.(17) Ik heb het dan voornamelijk over de gebruikers en in mindere mate over de bewoners van het Krugerpark.Machogedrag in het verkeer en oneigenlijk gebruik van de openbare ruimte zijn niet verdwenen en veroorzaken nog steeds terechte irritatie. Wie voor mijn voeten op de grond spuwt, zal ik niet zoals de positivo’s in het verhaal van Rudi Rotthier aan mijn borst koesteren, maar krijgt mijn scherpe commentaar over zich heen. Een vieze fluim op de straatstenen is geen fysieke uiting van een andere cultuur, maar plaatst zich op hetzelfde niveau als de hondendrol die moet worden verwijderd.
Buurt- en wereldburger
Het Krugerpark is geen Shangri-la en zal dat ook nooit worden, maar het is intussen toch een leuke plek geworden om samen met anderen te wonen. In de hondenwei voor mijn deur galmen nog geregeld de bazige stemmen van hondenbezitters die in hun viervoeter een uitstekende punchbal voor hun verbale agressie zien. Een zeker zombiegehalte bestaat nog steeds, maar is toch gevoelig afgenomen.
Een en ander blijkt ook uit een stilaan veranderend stemgedrag. De partij die in de verzuurde sfeer van Borgerhout een vruchtbare voedingsbodem vond, is na de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 niet langer gegroeid. Ook dat is hoopvol. De lezer is, mocht het nog nodig zijn, bij deze gewaarschuwd: dit is geen neutraal boek. Mijn mens- en maatschappijbeeld staat haaks op wat het Vlaams Blok (Belang) verkondigt en ik beschouw het dan ook als een hele eer dat die partij mij ooit eens op een zwarte lijst van kritische leraren heeft gezet, ‘die de Vlaamse leerlingen zouden indoctrineren’.
Vanaf 1993kwamik in aanraking met het Krugerpark. Dat is intussen meer dan vijftien jaar geleden. Zes jaar van die periode woonden Anne, mijn partner, en ik op een ander continent. De wereld en het leven van de anderen trekken mij aan. Nieuwsgierigheid is een belangrijke drijfveer om dichter bij de andere te komen. Ik schrijf dit boek vanuit een dubbele hoedanigheid: als buurtbewoner die tevens wereldbewoner of – met een stadhuiswoord – kosmopoliet is geworden. Zoals de Gentse antropoloog Rik Pinxten beschouw ik kosmopolitisme als de levensbeschouwelijke optie om zichzelf als wereldburger te zien. Dat betekent dat men bij keuzen en beslissingen rekening moet houden met de belangen van alle mensen, in plaats van enkel die van zichzelf of van een kleine groep die dan familie, straat, buurt, clan of volk heet.
In een metropool als Antwerpen, waar ongeveer 170 nationaliteiten aanwezig zijn, loopt de ‘andere’ je dagelijks voorbij. ‘Nu al hebben vijfentwintig procent van de mensen in de Scheldestad buitenlandse roots. Iets meer dan veertig procent van de kinderen in het basisonderwijs hebben een andere thuistaal dan het Nederlands. Intra muros is dat zelfs twee derde. Meer dan de helft van de kinderen geboren in 2005 hebben een moeder die niet het Nederlands als taal heeft.’(18)
Op de wereldranglijst van steden met verschillende nationaliteiten staat Antwerpen op de tweede plaats na Amsterdam en vóór New York. En dan heeft het district Borgerhout, in vergelijking met de stad Antwerpen, nog een veel groter aandeel van niet-Belgen en vooral van inwoners van buiten de Europese gemeenschap.
In ‘Kiezen voor een kosmopolitische blik’ zegt socioloog en ex-Antwerpse schepen Dirk Geldof naar mijn gevoel zeer terecht: ‘We moeten durven erkennen en vertellen hoe Antwerpen een globale en kosmopolitische stad is geworden, waar de globalisering zichtbaarverborgen is in (bijna) alle straten en wijken.’(19 )
Wanneer ben je nu wereldburger? Je hoeft niet naar de andere kant van de wereldbol te reizen om wereldburger te kunnen zijn in je eigen omgeving. Een niet-reizende Borgerhoutenaar van rond het Krugerpark kan evenzeer een kosmopoliet zijn. Volgens de Antwerpse socioloog JanVranken kun je dan ook perfect wereldburger zijn zonder ooit je stad of dorp te hebben verlaten. De Libanees-Franse romancier en journalist Amin Maalouf schrijft: ‘Bomen hebben geen keuze, want ze kunnen niet leven zonder wortels; mensen wel. Wij ademen licht in, we reiken naar de hemel, en wanneer we onder de aarde verdwijnen, rotten we weg. Het sap van onze geboortegrond stijgt niet via onze voeten op naar ons hoofd. Onze voeten dienen enkelomte lopen.Voor ons telt alleen de weg.’(20)
Ook de volkszanger en muzikantWannes Van de Velde – geboren in de Zirkstraat boven de winkel le comptoir deValence – is een honderd procent kosmopoliet geweest. De eerste geuren die hij rook, waren afkomstig van wijnen van Jerez en Malaga. Die geur dreef hem naar de flamenco en de cante jondo, de diepe zang uit het zuiden van Spanje. De Zirkstraat, de Veemarkt, en later de Rembrandtstraat, waren voor hem openingen op de wereld waarvan zijn liedjesteksten en muziek doordrongen zijn.
Kosmopolitisme heeft in de eerste plaats te maken met een openheid van geest. Ik onderschrijf volledig de uitspraak van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau: ‘Wantrouw de zogenaamde kosmopolieten die in de diepten van hun boeken de plichten zoeken die ze thuis beneden hun waardigheid achten. Dit soort filosofen belijdt liefde voor de Tartaren om verschoond te blijven van het liefhebben van hun naasten. Als je geen kosmopoliet kunt zijn in eigen land ten aanzien van regionale culturen of ten aanzien van de sociale verscheidenheid, dan zullen we dat nooit worden op wereldvlak.’(21)
De positie van buurtbewoner en die van wereldburger hoeven elkaar niet te bijten. Integendeel, ze vullen elkaar aan. Think global and act local is meer dan een slogan, zegt antropoloog Rik Pinxten. ‘Think global betekent: denk over je eigen grenzen heen. Als men op die manier in het leven staat, als men op die manier keuzes maakt en strijddoelen bepaalt, staat men al veel verder. Dit denken zou een hele omslag kunnen betekenen. En tegelijk zeg ik: act local. Een mens kan niet alles doen voor de hele mensheid. Als je alles en iedereen in rekening brengt, raak je verlamd, want voor de helewereld iets doen, is menselijk gezien niet mogelijk. Maar een actief, concreet engagement aannemen, iets doen met een paar mensen op een paar plaatsen, dat kan wel.’22 Ook aan het Krugerpark.
(Uitpers nr. 122, 11de jg., juli-augustus 2010)
Walter Lotens, Groeten uit Borgerhout. Dagboek van een buurtbewoner, uitg. Lannoo, Tielt, 2010, 320 blz., € 22,50. ISBN 9789020991239
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=973137&refsource=uitpersVoetnoten:
(1) Rudi Rotthier, Hotel Fabiola, een verslag uit Borgerhout, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 2001
(2) Rudi Rotthier, op. cit., p. 137
(3) Ik besef ten volle dat ook dit boek een eenzijdig beeld ophangt: het aantal geïnterviewden van Marokkaanse origine is bijzonder klein, maar dat beantwoordt dan wel aan de werkelijkheid van het Krugerpark, waar anno 2010 overwegend nieuwkomers van autochtone origine wonen.
(4) Tom Naegels, Kerst na de rellen. In: De Nieuwe Gazet van 24 december
2002(5 )Pierre Nora (red.), Les lieux de mémoire, Parijs, 1997
(
6 )Andreas Stynen, Een geheugen in fragmenten, Heilige plaatsen van de Vlaamse beweging, Lannoo, Tielt, 2005(7) Wim Van Rooy in zijn heel uitvoerige
en polemische essay Malaise van demulticulturaliteit (Acco, Leuven,
2008) haalt zwaar uit naar een hooggestemd en naïef culturalisme van een progressieve intellectuele elite die volgens hem ten opzichte van de islam een teddybeergedrag vertoont.(8) Ludo Abicht, Intelligente emotie, Houtekiet, Antwerpen, 2001, p. 129
(9)Anja Claes, Koele minnaars van interculturalisering. In: Moment, 2009, nr.4, p. 15-20
(10) Eric Corijn, ‘De grote uitdaging van de stedelijkheid is leven met verschil en tekort’. In:Walter Lotens, Het vacuüm van de kosmopoliet, stemmen over vermenging, Pelckmans, Kapellen, 2008,
(11) Ramsey Nasr, Van de vijand en de muzikant, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, p. 181
(12) Rachida Lamrabet, De dag dat ik een allochtone auteurwerd. In: Momenten, 2009, nr. 4, p. 93-94
(13) Rachida Lamrabet, op. cit., p. 94
(14) Guy Redig, De buurt als plaats voor activerings- en participatiebeleid. In: Bart De Nil (red.), Het geheugenvan een stadswijk, Masereelfonds, 2008, p. 20
(15) Patrick Janssens, Het beste moet nog komen…, Book&Media Publishing, Antwerpen, 2006, p. 13
(16) Eric Corijn, De grote uitdaging van de stedelijkheid is leven met verschil en tekort. In:Walter Lotens, Het vacuüm van de kosmopoliet, stemmen over vermenging, Pelckmans, Kapellen, 2008, p. 22
(17) Ik heb het dan voornamelijk over de gebruikers en in mindere mate over de bewoners van het Krugerpark.
(18) Eric Corijn, op. cit., p. 225
(19) Dirk Geldof, Kiezen voor een kosmopolitische blik. In: Samenleving en politiek, jg. 13, 2006 nr. 7, p. 36
(20) Daarkom, Vlaams-Marokkaans culturenhuis in multicultureel Brussel. In: Het VrijeWoord, december 2008, p. 12
(21) Jan Vranken, De wieg van het kosmopolitisme staat in je eigen omgeving. In:Walter Lotens, Het vacuüm van de kosmopoliet, Pelckmans, Kapellen, 2008, p. 163
(22) Rik Pinxten,We moeten uitbreken uit dat exclusieve denken voor het nóg gevaarlijker proporties aanneemt. In:Walter Lotens, op. cit., p.194