Wereldwijde armoedebestrijding is al sinds 1995 en de eerste VN-top voor sociale ontwikkeling in Kopenhagen, de grote prioriteit voor de ontwikkelingssamenwerking. Het voorstel kwam van de Wereldbank die in 1990 haar eerste grote armoedeverslag had gepubliceerd(1). Sinds het eind van de jaren ’90 wordt er gewerkt met ‘PRSP’s (Poverty Reduction Strategy Papers) die arme landen moeten indien bij de Wereldbank en het Internationaal Muntfonds om nog goedkope leningen of een schuldvermindering te kunnen krijgen.
Bovendien werden bij de VN (Verenigde Naties) ‘Millenniumdoelstellingen’ (MDG’s) goedgekeurd. De eerste doelstelling is een halvering van de extreme armoede tussen 1990 en 2015. Hoe sneller die datum dichterbij komt, hoe meer tabellen, curves en kleurrijke grafieken er worden gepubliceerd, per land, per regio, per continent. Zal het iemand verbazen dat in de marge van deze politieke prioriteit er zich ook een academische industrie heeft ontwikkeld die nadenkt over kwetsbaarheid en empowerment, over de band tussen mondialisering en groei, tussen groei en armoede, tussen armoede en de liberalisering van de handel en die vragen heeft bij het nut van uitkeringen en sociale bescherming? Ondermeer. De antwoorden op al die vragen zijn, helaas, verre van eenduidig, en niemand vraagt zich af waarom, ondertussen, armoede en ongelijkheid welig blijven tieren. Hoe moeten we dit begrijpen?
Volgens de statistieken van de Wereldbank is de extreme armoede aan het dalen(2).
Extreme armoede (1,25 $ per dag)
- Procentueel (bevolking van de ontwikkelingslanden): van 50,2 % in 1981 naar 25,7 % in 2005
Zwart Afrika: van 50,8 % in 1981 naar 50,4 % in 2005
- In aantal mensen: van 1913,3 miljoen in 1981 naar 1399,6 miljoen in 2005
Zwart Afrika: van 202 miljoen in 1981 naar 384,2 miljoen in 2005.
Armoede (2,5 $ per dag)
- Procentueel (bevolking van de ontwikkelingslanden): van 74,8 % in 1981 naar 57,6 % in 2005
Zwart Afrika: van 79,8 % in 1981 naar 79,9 % in 2005
- In aantal mensen: van 2738,8 miljoen in 1981 naar 3140,2 miljoen in 2005
Zwart Afrika: van 316,1 miljoen in 1981 naar 609,8 miljoen in 2005.
Deze cijfers tonen duidelijk aan hoe relatief de daling wel is. In zwart Afrika is de procentuele daling minimaal of onbestaand, in aantal mensen wordt de daling een merkelijke verhoging. In feite is de daling op wereldvlak enkel het gevolg van de positieve cijfers van Indië en China. Dank zij die twee landen zouden de MDG’s in 2015 kunnen gehaald worden.
Een tweede opmerking die moet gemaakt worden betreft de betrouwbaarheid van de cijfers. Volgens sommigen wordt de armoede door de Wereldbank overschat(3), volgens anderen wordt ze onderschat(4). Dat hoeft ons niet te verbazen, want het is ontzettend moeilijk om armoede correct te meten. Er bestaat niet eens een eenduidige definitie van armoede, er bestaat geen coherente theorie over en elke meting bevat een deel willekeur of zelfs ideologische vooringenomenheid. Alleen al het gebruik van ‘PPP’s’(5) kan zo schommelen dat de statistieken een totaal vertekend beeld van de realiteit geven.
Kortom, de Wereldbank is de enige instelling die statistieken maakt over de wereldwijde armoede, maar ze moeten wel met een flinke korrel zout worden genomen. Er zijn geen afdoende argumenten om te stellen dat ze fout zijn, maar wel goede redenen om te denken dat ze niet de realiteit van de armen weerspiegelen.
Statistisch gegoochel
In feite wordt de hele geschiedenis van armoede gekenmerkt door een gebrek aan objectiviteit. Cijfers dienen slechts zelden om een beleid te staven, ze worden berekend samen met of pas nadat het beleid wordt uitgestippeld. Bij de Wereldbank zien we dat de statistieken weliswaar berusten op cijfers over het inkomen en het verbruik, maar dat de armoedestrategieën alles doen om inkomensarmoede te vergeten.
Toen de Wereldbank in 1990 haar eerste concrete armoedestrategie voorstelde had ze nog helemaal geen cijfers. Ze is pas in 1985 beginnen meten en op het ogenblik van haar eerste verslag had ze vier landen bestudeerd. Ze verantwoordt haar politieke keuze trouwens niet met een bewering dat de armoede zou zijn gestegen – ze wist daar ook helemaal niets over – maar enkel met een morele keuze. Er was dertig jaar lang een ‘enorme vooruitgang’ geboekt met ontwikkeling, zo stelde ze, maar het feit dat er nog meer dan één miljard extreem arme mensen waren, was bijzonder ‘pijnlijk en schandelijk’(6). Ze had statistieken van 22 landen die werden geëxtrapoleerd en veralgemeend. ‘De foutenmarge is noodgedwongen erg groot’, zo gaf ze toe(7). In 1990 werd de extreme armoede in 1985 geraamd op 633 miljoen mensen, een daling met 167 miljoen in vergelijking met 1980. De gebruikte armoededrempel bedroeg 275$/jaar in PPP van 1985 voor extreme armoede en 370$/jaar in PPP van 1985 voor armoede.
In de loop van de jaren ’90 wordt de methodologie aangepast, de PPP’s opnieuw berekend en nieuwe statistieken bekend gemaakt. De armoededrempel van 370 $/jaar (1$/dag) wordt de drempel voor extreme armoede en er wordt een drempel van 2$/dag ingevoerd voor armoede, beide in PPP van 1993. Door de nieuwe methodologie kunnen de statistieken van 2000 niet vergeleken worden met die van 1990. In zwart Afrika stijgt de extreme armoede van 39,1 % naar 49,7 %. De raming van de extreme armoede in 1980 stijgt van 800 miljoen naar 1,482 miljard mensen!
De cijfers die in 2004 gepubliceerd worden zijn een derde fase. Ze laten een procentuele daling en een stijging in aantal mensen zien, zowel voor armoede als voor extreme armoede in zwart Afrika. De statistische basis werd weliswaar verbeterd, maar volgens de UNDP (het ontwikkelingsprogramma van de VN) zijn er toch nog steeds 67 landen zonder gegevens om de indicatoren van de MDG’s te kunnen meten, terwijl 93 landen geen periodieke gegevens hebben om voor- of achteruitgang te kunnen vaststellen(8).
Vierde en niet de minst belangrijke fase: de publicatie eind 2007 van nieuwe gegevens over de PPP’s(9). De Wereldbank stelt vast dat de Chinese economie met 40 % was overschat en die van Indië met 25 %! China ziet zijn aandeel in de wereldeconomie dalen van 15,8 naar 10,9 % en Indië van 6,4 naar 4,6 %. Het aandeel van de Verenigde Staten stijgt van 19,3 naar 21,4 %. Alles samen is het aandeel van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie gedaald met 7 %!
Deze laatste cijfers zeggen veel over de betrouwbaarheid van de statistieken van de Wereldbank. Ze betekenen ook dat de armoedecijfers opnieuw moeten berekend worden. In een eerste raming wordt aangegeven dat het kan leiden tot een verhoging van het aantal armen met 300 tot 400 miljoen(10) en in mei 2008 komt de Wereldbank dan met herberekende, aangepaste cijfers: China zou 65 miljoen armen meer tellen dan in vroegere ramingen. Tegelijk past de Wereldbank de nieuwe PPP’s toe en komt zo tot een drempel voor extreme armoede van 1,25 $/dag in plaats van 1 $/dag. Voor China betekent dit dan 130 miljoen extreem arme mensen erbij(11). Eind augustus 2008 worden diezelfde berekeningen voor alle andere landen bekend gemaakt. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, uitgedrukt in PPP van 2005, ligt 400 miljoen hoger dan in de vorige statistieken (van 2004). De Wereldbank gebruikt nu 5 verschillende armoededrempels! En ook al stelt ze dat de extreme armoede procentueel sterk is gedaald, dan nog moet worden vastgesteld dat dit enkel kan door de cijfers voor 1981 sterk te verhogen. In vergelijking met 1990 werd het aantal extreem armen met bijna 2,5 vermenigvuldigd! Kortom, als U die armoedecijfers niet zo goed begrijpt, is dat perfect normaal. De statistieken van de Wereldbanken kunnen niet gebruikt worden om iets te zeggen over de evolutie van de armoede in de wereld.
Besluit
Welke lessen kunnen we trekken uit deze statistische kakofonie?
Ten eerste dat de Wereldbank in de vorm van cijfers en dus zogenaamd objectief wil voorstellen wat andere internationale instellingen als politiek denkwerk presenteren. Bijna twintig jaar nadat de eerste initiatieven zijn genomen om van armoedevermindering een internationale prioriteit te maken, werd er eigenlijk nog niets ernstigs ondernomen om het probleem daadwerkelijk aan te pakken. De millenniumdoelstellingen zullen niet worden gehaald in 2015. De landen die een redelijk succes boeken, zoals China, zijn landen die de recepten van de Wereldbank en van het IMF niet volgen. De PRSP’s of armoedestrategieën die arme landen nu opstellen zijn catalogi van neoliberale hervormingen. Tot nog toe, bijna tien jaar nadat ze werden ingevoerd, bestaat er geen enkele ernstige analyse van wat ze betekenen in termen van echte armoedevermindering.
De VN en de UNDP proberen vandaag terug te keren naar de oorsprong van de ‘millenniumdoelstellingen’, dit is een doel op wereldvlak en geenszins per land of per continent, laat staan per regio. De plechtige beloften van de rijke landen om meer ontwikkelingshulp te geven, worden niet ingelost. Vandaar dat nu allerhande pogingen worden gedaan om de cijfers toch te kunnen opkrikken door er militaire – ‘humanitaire’ – hulp bij te tellen of zelfs het geld dat migranten naar hun achtergebleven families sturen.
Een tweede les heeft te maken met wat de vader van de armoedesociologie ons al leerde, Georg Simmel. Volgens hem zijn de armen nooit het eerste doel van de armoedebestrijding. Op de eerste plaats staan altijd de behoeften van de niet-armen, in termen van macht, legitimiteit of hervormingen. Ook vandaag blijkt dat het geval te zijn. De armoedeverminderingstrategie die de Wereldbank voorstelt is totaal verenigbaar met haar neoliberale hervormingen, en verantwoordt en legitimeert die zelfs. Ze staat haaks op de bestaande sociale bescherming die de Wereldbank wil vervangen door een ‘risicobeheer’. Armoede is een consensusthema, en dat betekent dat de Wereldbank erin slaagt een groot aantal NGO’s achter een doel te scharen dat ze zelf niet wil bereiken. Ze wil enkel de extreme armoede ‘verminderen’ maar ze in geen geval uitroeien. Ze slaagt er op die manier ook in aan de neoliberale mondialiseirng een ‘menselijk gezicht’ te geven, zonder herverdeling en zonder rechtvaardige fiscaliteit. De stijgende inkomensongelijkheid, tussen en in de landen, toont aan dat deze strijd tegen de armoede geenszins tot een rechtvaardiger wereld leidt.
Er werd de afgelopen jaren al veel gezegd en geschreven over de Wereldbank die ‘aan het veranderen’ is. Dat klopt in zekere zin voor wat de Wereldbank vertelt over armoede, billijkheid, toeëigening (‘ownership’), participatie, gender, en zo meer. Maar dit verhaal kan niet verbergen want in haar grote verhaal en in haar praktijk onveranderd blijft. De ‘Consensus van Washington’ blijft onverkort van toepassing, ook al kunnen de volgorde en het tempo van de hervormingen variëren, zoals de vroegere voorzitter Wolfensohn dat eind van de jaren ’90 al had gezegd. Het enige wat is veranderd is de toevoeging van een ‘mantel der liefde’, de armoedebestrijding, en van ‘goed bestuur’. Als de armoedebestrijding niet lukt, dan is dat vast de schuld van de arme landen zelf. Nog nooit heeft de Wereldbank getwijfeld aan de deugdelijkheid van haar beleid en met name van de voorwaarden die ze nog steeds blijft opleggen.
In 2007 en 2008 zijn verschillende rapporten verschenen van de onafhankelijke evaluatiediensten van de Wereldbank en van het IMF. Er staat heel wat felle en erg relevante kritiek in op het neoliberaal beleid van de instellingen. We kunnen alleen maar hopen dat dit het begin mag zijn van grondig denkwerk over de toekomst van het ontwikkelingsbeleid. Een andere factor die tot een zeker optimisme kan leiden is het engagement van sommige NGO’s die naïef vertrouwen hadden in de Wereldbank en nu moeten vaststellen dat het verhaal niet klopt. Zij zullen druk blijven uitoefenen op hun regeringen om een ander beleid af te dwingen. Maar uiteindelijk zal men moeten begrijpen dat armoede geen probleem is van de arme mensen. Armoede is een maatschappelijk probleem, het is de keerzijde van de schandelijke rijkdom die de afgelopen decennia door enkele miljoenen mensen werd geaccumuleerd. Wie zal er het meest verliezen door de financiële crisis van vandaag?
(Uitpers, nr 102, 10de jg., oktober 2008)
Voetnoten:
(1) Banque mondiale, Rapport sur le développement dans le monde. La pauvreté, Washington, The World Bank, 1990.
(2) S. Chen and M. Ravallion, The Developing world is Poorer than we thought, though …, WB Policy Research Working Paper 4703, August 2008.
(3) Sala-i-Martins, X., The World Distribution of Income (estimated from individual country distributions), Working papezr 8933, Cambridge, 2002.
(4) S. Reddy & T. Pogge, How not to count the poor, 2002,
www.socialanalysis.org.(5) ‘Purchase Power Parity’ : een omrekeningskoers waarmee rekening kan gehouden worden met de verschillende koopkracht in verschillende landen.
(6) Banque mondiale, 1990, op. cit., p. 1.
(7) Banque mondiale, 1990, op. cit., p. 32.
(8) UNDP, Human Development Report 2005, New York, United Nations, 2005, p. 336.
(9) World Bank, 2005 International Comparison Programme, The World Bank, 2007.
(10) Keidel, Tjhe Lilmits of a smaller, poorer China, Financial Times, November 13 2007.
(11)Chen and M. Ravaillon, China is Poorer than we Thought, but no Less Successful in the Fight against Poverty, Policy Research WP 4621, The World Bank, May 2008; M. Ravallion et al., Dollar a Day Revisited, Policy Research WP 4620, The World Bank, May 2008.