Dit opmerkelijke citaat staat op pagina 6 van Howard French’s nieuwste in oktober 2021 verschenen boek “Born in Blackness. Africa, Africans, and the Making of the Modern World. 1471 to the Second World War”. Daarmee plaatst hij heel wat vraagtekens bij de vanouds geopperde opinies over Afrika door de eeuwen heen.
Howard French, professor journalistiek aan de Columbia-universiteit in New York en voormalig bureauchef van de New York Times in het Caribisch gebied en Midden-Amerika, West- en Centraal-Afrika, Tokio en Shanghai, is daarmee niet aan zijn proefstuk. In al zijn boeken poogt hij duidelijk te maken dat de manier waarop we over geschiedenis denken vaak verkeerd is. De stelling die hij in dit boek ontwikkelt is dat Europa’s verovering van de wereld niet werd gedreven door een “verlangen naar banden met Azië”, maar eerder hoe de economische overheersing van Europa, de verankering van democratie in Amerika en de vervulling van zogenaamde Verlichtingsidealen allemaal voortvloeiden uit Europa’s roofzuchtige betrokkenheid bij het ‘donkerste’ continent. De opkomst van het Westen was afhankelijk van de West-Afrikaanse goudexport, die de Europese economie stimuleerde, en de handel in Afrikaanse slaven die suiker produceerden op Caribische eilanden en katoen in het vooroorlogse Amerikaanse Zuiden. Deze ontwikkelingen stonden centraal in de opkomst van het Britse en Amerikaanse kapitalisme, stelt French, en leidden tot gereguleerde productieprocessen die model stonden voor industriële arbeidsregimes.
Dat proces begint, betoogt French, met het Tijdperk van de Ontdekking. De impuls voor wat uitmondde in de oprichting van meerdere Europese rijken die zich uitstrekten over continenten, kwam niet van een zoektocht naar het Oosten, maar van een “eeuwenoud verlangen om handelsbetrekkingen te smeden met legendarisch rijke zwarte samenlevingen” in Afrika die de thuisbasis waren van enorme hoeveelheden goud en een “onuitputtelijke bron” van arbeid. Het was langs de westkust van Afrika dat Europeanen “technieken voor het maken van kaarten en navigatie perfectioneerden”, waar scheepsontwerpen werden getest en verbeterd en waar zeilers de wind van de Atlantische Oceaan leerden begrijpen.
French is van mening dat het herstellen van de ware plaats van Afrika in de wereldgeschiedenis en de actualiteit een stap is in de strijd tegen de racistische “vermindering, trivialisering en uitwissing” van Afrikanen uit de wereldgeschiedenis. Daartoe traceert French “de diep verweven en tragische geschiedenis van Afrika en Europa die begon met geopolitieke botsingen in de vijftiende eeuw.” De auteur focust op de rol van Afrikaans goud, suiker en slavernij bij het vormgeven van de moderne wereldeconomie. Daarbij ontmaskert French talloze historische mythen, waaronder vele die Afrikanen machteloos maken tot slachtoffers in plaats van belangrijke actoren.
Hij vertelt bijvoorbeeld hoe Portugal in de jaren 1440 stopte met het plunderen van Afrikaanse landen voor slaven, maar ervoor koos om handelsovereenkomsten te sluiten met machtige Afrikaanse leiders die profiteerden van de verkoop van hun eigen volk. French beschrijft ook de manieren waarop – ondanks dat ze werden afgeschilderd als een achterlijk continent – de Afrikaanse industrieën geavanceerder waren dan de Europese. De Portugezen waren vooral geinteresseerd in textiel en metaalwerk dat Afrikanen produceerden met behulp van complexe technieken die in Europa nog onbekend waren. De auteur argumenteert dat dit vroege begin het moderne tijdperk heeft gevormd tot aan de Afrikaanse onafhankelijkheidsbewegingen in het tijdperk van de Tweede Wereldoorlog.
Afrika bestaat niet
Toen ze de controle over het continent veroverden, hielden Europeanen nauwelijks rekening met de Afrikaanse geschiedenis, de erfenis van inheemse rijken of reeds bestaande Afrikaanse staten. Ze negeerden overwegingen met betrekking tot het mozaïek van dominante culturen en lokale talen toen ze regio’s opsplitsten en vervolgens onderverdeelden. Ze sloegen weinig acht op de al lang bestaande patronen van lokale identiteit, lokale handel, of zelfs etnische rivaliteit en vijandigheden. “Afrikanen zelf werden niet geraadpleegd” (p. 147). Dat was overduidelijk tijdens de zgn. Conferentie van Berlijn in 1884, toen Afrika door de grootmachten ‘vertekend’ werd. Dit werkt nog door tot op vandaag.
De rijke diversiteit van de vele verschillende gemeenschappen in Afrika werd ondergebracht in één enkele categorie van ‘zwartheid’ die trotse geschiedenissen en culturen verduisterde en negeerde en alle inwoners van het continent en hun nakomelingen als één en dezelfde behandelde. Dat was natuurlijk ironisch, aangezien bevolkingsgroepen opzettelijk werden verspreid in Amerika en het Caribisch gebied om te voorkomen dat familie- en verwantschapsgroepen met elkaar konden communiceren, waardoor de kans op rebellie tegen de Europeanen, die zwaar in de minderheid waren, kleiner werd. Hier komt de term ‘creool’ vandaan, “een duidelijk nieuwe klasse van cultureel en vaak raciaal gemengde mensen die de letterlijke nakomelingen waren van dit soort intercontinentale contacten” (p. 139).
In 1661 werd bijvoorbeeld in Barbados (door French “de cockpit van Europa” genoemd) een wet aangenomen, — die vervolgens ook werd overgenomen in Antigua, Jamaica, South Carolina en daarbuiten –, die verklaarde dat Afrikanen een “heidense, brutale en onzekere, dus gevaarlijke soort mensen” waren, en dat blanke eigenaren daarom bijna volledige controle over hun leven kregen.
French bespreekt de omvang van de slopende werklast die van slaven werd verwacht en de manier waarop die in de loop van de tijd is toegenomen, en legt uit hoe dit de industrialisering en modernisering van Groot-Brittannië heeft bespoedigd. Hoe, met andere woorden, ‘creolen’ de levensstandaard verhoogden voor mensen die aan de andere kant van de wereld woonden.
Het zou volgens French nog tot 1938 duren dat het doctoraat van Eric Williams uit Trinidad, verdedigd aan de Universiteit van Oxford en gepubliceerd als Capitalism and Slavery, een discussie onder academici op gang bracht. Williams had het lef om te beweren dat, zonder Afrika en de slavenplantagelandbouw in het Caribisch gebied, er nooit een explosie van rijkdom met snelle industrialisatie in het negentiende-eeuwse Westen zou zijn geweest. “Wat Williams’ stelling des te opmerkelijker maakte, is dat de westerse wetenschappelijke tradities bijna geen serieuze aandacht hadden besteed aan de vrij voor de hand liggende mogelijkheid dat plantagekolonies, slavenarbeid, de handel in slaven of het suikerplantagecomplex, afzonderlijk of samen beschouwd, ooit een serieuze bijdrage had geleverd aan de industrialisatie van Groot-Brittannië of aan de opkomst van het moderne Westen in het algemeen” (p. 155).
De ontdekking van de Nieuwe Wereld
De ‘ontdekking’ van de ‘Nieuwe Wereld’ wordt in onze geschiedenisboeken steevast toegeschreven aan de tocht van Bartolomeu Dias rond Africa’s Zuidkaap in 1488, Christopher Columbus eerste reis naar de Caraiben in 1492, Vasco de Gama’s aankomst in India in 1498, en de eerste reis om de wereld van Fernao Magalhaes in 1519. Onze geschiedenisboeken ‘vergeten’ te melden dat voor die tijd de Vikings en vooral de Chinezen tijdens de Ming Dynastie reeds vanaf 1405 spectaculaire en groots opgezette exploratietochten naar Zuid-Oost Azie, India en Arabia georganiseerd hadden. “De Chinezen onderscheiden zich als de meest spectaculaire ontdekkingsreizigers vóór de West-Europeanen, maar ze waren zeker niet de enigen” (p. 38). Ook de volkeren van Zuid-Azië en van Arabië waren al zeer vertrouwd met de moessoncycli in de Indische Oceaan. Maleise volkeren hadden lang geleden de exploratie van de hele Zuid-Chinese Zee en de Indische Oceaan onder de knie, tot zelfs het Afrikaanse eiland Madagaskar. Inheemse zeevaarders in de Stille Zuidzee hadden zelfs Zuid-Amerika bezocht. “DNA-analyse heeft onlangs onthuld dat achthonderd jaar geleden Polynesische populaties doordrenkt waren met inheemse Amerikaanse genen, vermoedelijk van Amerikanen die op die eilanden afstapten op hun terugreis in de Stille Zuidzee. Genetische studies hebben ook aangetoond dat inheemse bevolkingsgroepen in de Amazone sterke banden hebben met inheemse volkeren in Australia, Nieuw-Guinea en de Andaman-eilanden, wat alleen mogelijk is als er in de prehistorie trans-oceanische reizen waren … En ook de Inca’s kunnen langeafstandsreizen over zee hebben gemaakt” (pp. 38-9).
De verklaring, die lang in onze geschiedenisboeken is benadrukt, zegt dat het de begeerde Aziatische markten voor specerijen en zijde waren die Europese koningen en koninginnen van de late middeleeuwen dwongen te investeren in zeewaardige schepen om figuren als Columbus in staat te stellen het onbekende te trotseren en een weg over zee naar het Oosten te ontdekken. “Een dergelijke conclusie verraadt een onwil of onvermogen te denken dat Afrika enig intrinsiek belang of waarde heeft” (p. 41).
Er zijn maar weinig opvattingen zo hardnekkig en ondoordacht gebleken als de overtuiging dat de wereldwijde opkomst van Europa te wijten was aan de een of andere superioriteit. French argumenteert daarom dat de idee dat middeleeuwse Europeanen een voorsprong hadden op moslims, Zuid-Aziaten of Oost-Aziaten op het gebied van wetenschap of technologie niet bestand is tegen de realiteit. Zelfs op het vlak van navigatie bleven de Europeanen behoorlijk achter. Ook dubieus is de eens zo algemene overtuiging dat er iets unieks was aan het christendom met zijn culturele deugden van rede, ondernemingszin en spaarzaamheid.
De decennia van Afro-Europees contact zijn tot op de dag van vandaag fundamenteel geweest voor de geboorte van de moderne wereld, en voor de ontwikkeling van het Westen en Afrika. Toch, stelt French, worden ze in de meeste verslagen van de westerse geschiedenis nauwelijks genoemd. De westerse cultuur heeft lang gepoogd om de ideeën van prekoloniaal Afrika te bestendigen als een ruimte van onvervalst primitivisme en gebrek aan menselijk vermogen om vooruit te komen.
“Daarom voelt de sprong van wilde naar slaaf – wat een zogenaamd naadloze voortgang betekent van de door Iberische geleide ‘ontdekking’ van Afrika bezuiden de Sahara naar de geboorte van een handel in slaven in de Nieuwe Wereld – voor velen als een overgang die nauwelijks uitleg verdient. De Europeanen waren duidelijk superieur in alle opzichten die ertoe deden, en met de overname van het westelijk halfrond en de massale dood van de (ook zogenaamd primitieve) inheemse bevolking van de (nieuwe) wereld, was er een grote nieuwe beroepsbevolking nodig om de inspanningen van blanke kolonisten aan te vullen” (p. 70).
De slavenhandel
Volgens de huidige schattingen zijn er tussen de 16e en 19e eeuw ongeveer 12 miljoen tot 12,8 miljoen Afrikaanse slaven over de Atlantische Oceaan verscheept. Ongeveer 1,5 miljoen stierven tijdens de reis. Maar waarschijnlijk stierven er meer Afrikanen tijdens de slavenaanvallen en -oorlogen in Afrika en gedwongen marsen naar havens. Van de slaven die naar Amerika werden verscheept, ging het grootste deel naar Brazilië en het Caribisch gebied. French legt uitvoerig uit hoe plaatsen als Elmina (in Ghana) en het eiland Sao Tome een belangrijke rol speelden bij deze Transatlantische slavenhandel en het op punt stellen van het plantagemodel.
Ten tijde van de eerste contacten tussen Europeanen en ‘Native Americans’ in 1492 waren er ongeveer 60 miljoen ‘indianen’ of 10 percent van de toenmalige wereldbevolking. In 1600 waren daarvan 56 miljoen overleden tengevolge van door de ‘blanken’ geimporteerde ziekten en infecties (p. 124).
De obsessie van Spanje met extractieve mijnbouw heeft haar visie op de Nieuwe Wereld sterk beïnvloed, wat heeft geleid tot wat ‘het hoogste stadium van het feodalisme’ wordt genoemd. Waar de Portugezen de voorkeur gaven aan commerciële en maritieme ondernemingen en een relatief hands-off benadering van de koloniale economie hanteerden, trachtte Spanje zijn kolonies te micro-managen en alle economische transacties nauwlettend in de gaten te houden.
In tegenstelling tot de Nederlanders, de Engelsen en de Venetianen, gaven Portugese heersers geen toestemming aan kooplieden om koloniale overheersing te organiseren. In tegenstelling tot de Spanjaarden tolereerden de Portugezen de oprichting van grote autonome domeinen in hun overzeese gebiedsdelen. Maar ze konden koloniale bestuurders, priesters en soldaten er niet van weerhouden om voor eigen rekening handel te drijven.
De meeste slaven werden volgens French “dood gewerkt”, de levensduur van verhandelde mensen werd geschat op zeven jaar of minder. Het was goedkoper, schreef een Engelse kolonist op Antigua in 1751, “om slaven tot het uiterste te bewerken, en door de kleine kost en het harde gebruik, om ze te verslijten voordat ze onbruikbaar worden en niet in staat zijn om dienst te doen, en dan nieuwe te kopen om hun plaatsen op te vullen”. Zwarte levens deden er letterlijk niet toe – behalve om hun “eigenaren” rijk te maken.
Het was niet alleen de slavernij die delen van Afrika verwoestte, maar ook het proces van slavernij zelf. Naast de 12 miljoen mensen die over de Atlantische Oceaan werden verscheept, kwamen nog eens 6 miljoen mensen om het leven in of nabij hun thuisland bij de jacht op slaven.
Dat legde een buitengewone demografische druk op de binnenlandse samenlevingen in Afrika, veranderde de landbouw en veranderde de verhoudingen tussen mannen en vrouwen, aangezien het voornamelijk gezonde jonge mannen waren die het harde werk in overzeese kolonies moesten doen. Slavernij leidde tot fragmentatie, breuken en oorlogvoering met wapens – vooral geweren – die door Europeanen werden verkocht, waardoor buurlanden werden gedwongen met elkaar te concurreren en zich tegen elkaar te keren in een poging hun eigen bevolking te beschermen tegen gedwongen wegvoering.
Maar French bevestigt ook dat de sociaal-politieke omstandigheden van Afrika destijds lokale heersers medeplichtig maakten aan de ontwikkeling van de slavenhandel, en dat slavernij al lang in Afrika was ingevoerd (–” hoewel in een meer goedaardige vorm” –) voordat de Europeanen arriveerden. Hij erkent ook dat eerdere verhalen gebaseerd moesten zijn op koloniale archieven, omdat er weinig over te vinden is in de archieven van Afrikaanse instellingen.
Lessen voor de toekomst?
Born in Blackness haalt op dramatische wijze de levens terug van belangrijke Afrikaanse historische figuren wier verhalen door de eeuwen heen herhaaldelijk zijn weggemoffeld en gewist, van onvoorstelbaar rijke middeleeuwse Afrikaanse keizers die handel dreven met Azië; aan Kongo-soevereinen die heldhaftig vochten tegen de Europese machten van de zeventiende eeuw; aan ex-slaven die Haïtianen uit slavernij hebben bevrijd. Daarbij vertelt French het verhaal van goud, tabak, suiker en katoen – en de grootste ‘commodity’ van allemaal, de miljoenen mensen die in kettingen van Afrika naar de Nieuwe Wereld zijn gebracht, wier teruggewonnen geschiedenis onze huidige wereld fundamenteel helpt verklaren.
Sommige voetnoten zijn een belangrijk verhaal op zich. Zo heeft de op Mallorca gevestigde Joodse gemeenschap een belangrijke rol gespeeld als intermediair tussen Africa en Europa. Dit was deels te wijten aan de lange handelstradities van de joden en deels aan het feit dat leden van hun religie, in tegenstelling tot de christenen, vrij mochten reizen en zelfs in islamitisch Noord-Afrika mochten wonen (p. 49).
French besluit zijn boek met een oproep gericht aan zijn VS-lezers:
“De belangrijkste gedachte die ik de lezers zou willen meegeven, is die van de cruciale deelname van zwarte mensen aan hun eigen bevrijding en aan het behoud van de jonge Amerikaanse unie. Dit was de tweede buitengewone daad van de Afrikaanse diaspora om de Nieuwe Wereld veilig te maken voor democratie, eenenzestig jaar na de Haïtiaanse Revolutie. Een centrale taak van dit boek is ons uit te dagen en ons af te vragen waarom zulke dingen niet veel meer aandacht hebben gekregen in de manier waarop ze worden onderwezen en herinnerd. En door dit te doen, om het immense werk te benadrukken dat voor de Verenigde Staten ligt, willen ze zichzelf beter begrijpen” (p. 415). De problemen van historische erfenis, van ras en racisme, en van ongelijkheid behoren tot de belangrijkste kwesties van vandaag. De toekomst van de Afrikanen, geconfronteerd met klimaatverandering en migratie, als het bepalende onderwerp van morgen, is voor iedereen van belang.
French heeft een vlotte pen. Hij verlevendigt zijn verhaal met persoonlijke anekdotes en details die zijn verslag boeiend maken. Maar lezers die op zoek zijn naar een meer systematisch opgebouwd en structureel geordend overzicht blijven op het einde van deze dikke turf van 500 bladzijden enigzins op hun honger. De grote verdienste van French is dat hij ons ‘beeld’ van de wereld, van Europa en Afrika grondig dooreengeschud heeft. Maar het blijft puzzelen, en French is er zeker in geslaagd om Afrika zijn rechtmatige plaats in de wereldgeschiedenis terug te geven.
Howard W. French (2021). Born in Blackness. Africa, Africans, and the Making of the Modern World, 1471 to the Second World War, Norton-Liveright, New York, 500pp. https://wwnorton.com/books/born-in-blackness#!