Driekwart van de wereldwijd illegaal verbouwde opium wordt in Afghanistan geteeld. Met een jaarproductie van 3.400 ton zit Afghanistan bijna weer op het niveau van 1999 (toen 4.200 ton), ver boven de 185 ton van 2001. Die verbijsterende cijfers komen van de Verenigde Naties, ze zeggen veel over de «normalisatie » in dat land.
Vertegenwoordigers van 55 landen kwamen vorige maand (21 en 22 mei) in Parijs samen om te overleggen hoe ze gezamenlijk de strijd kunnen aanbinden tegen de heroïnesmokkelaars in Azië en Europa. Daar lagen de cijfers van de VN open en bloot. Maar de landen die troepen stuurden om in Afghanistan orde, democratie en respect voor mensenrechten te brengen, wisten niet veel meer dan algemeenheden over betere coördinatie in de strijd en meer bijstand voor de Afghaanse bevolking te debiteren.
De conferentie viel bijna samen met de overname van de «vredesoperaties » in Afghanistan door de Nato. De "internationale gemeenschap" denkt dus nog wel af en toe aan dat land. De Franse president Chirac riep de grote mogendheden zelfs op om Afghanistan op de agenda te behouden en zorgde ervoor dat dit punt op de (lange) agenda van de G8 in Evian kwam.
Maar intussen ging hij toch ook niet in op de vraag hoe het komt dat Afghanistan zo snel zijn positie als drugsproducent heeft heroverd. Het is voor de leiders van de "internationale gemeenschap" dan ook niet evident om hierop in te gaan. Want dan kunnen ze het feit niet ontwijken dat het hun Afghaanse bondgenoten zijn die fortuin maken met drugproductie en drughandel. Het gaat hier om twintig procent van het BNP, tussen 3,3 en 6 miljoen Afghanen verdienen er in min of meerdere mate een bete brood mee.
Nochtans hadden de Taliban op het einde van hun bewind de productie drastisch afgeremd, waaroor Afghanistan vanaf 2000 nog nauwelijks opium teelde. Het Talibanbewind had dat vooral gedaan onder druk van de Verenigde Naties (die zelf onder druk stonden van de VS). Ze hoopten dat hiermee een einde zou gekomen zijn aan de VN-sancties tegen Afghanistan, zoals Amerikaanse gezanten hen voorhielden.
We kennen het vervolg van dit verhaal. De VS steunden volop de zogenaamde Noordelijke Alliantie, een verzameling van krijgsheren die tussen 1992 en 1996 regeerden. De manier waarop ze regeerden – onderlinge oorlogen, afpersen en terroriseren van de bevolking – lieten bij de meeste Afghanen zeer bittere herinneringen na. Dankzij zeer uitgebreide Amerikaanse financiële en militaire steun, onder meer van de luchtmacht, konden die krijgsheren de macht heroveren, waarop de Amerikanen Hamid Karzai als staatshoofd naar voor schoven als symbool van de normalisatie.
Wat te voorspellen was, is ook gebeurd: de krijgsheren denken slechts aan eigen baat en hebben dan ook de meest winstgevende activiteit hervat: opium. Ze werken daarbij uiteraard samen met maffiagroepen in Centraal- en West-Azië en in Europa.
Natuurlijk stelt dat ook zware veiligheidsproblemen. De Nato-strijdmacht, waarvan ook Belgische troepen deel uitmaken, kan hoogstens een schijn van orde in en een beetje rond Kabul ophouden. Dat wordt echter steeds moeilijker, tot vlakbij Kabul worden soldaten van die internationale troepenmacht aangevallen, ze mogen alleen nog in groep en overdag de wegen op.
Spiegel voor Irak
Zelfs de schijn ophouden wordt zeer lastig. De Taliban zouden weer grote delen van de Pathaanse gebieden controleren of er dan toch minstens actief zijn. Of zijn het milities geronseld door Gulbuddin Hekmatyar, een Pathaanse moslimfundamentalist die tot een eind in de jaren ’90 op zeer gulle steun kon rekenen van de VS én van de zeer machtige Pakistaanse militaire inlichtingendienst ISI. Die dienst is officieel wel aan banden gelegd door de Pakistaanse dictator Musharraf, maar ook dat blijkt meer en meer schijn.
De krijgsheren die deel uitmaken van de regerende coalitie, hebben het in die omstandigheden gemakkelijk om heer en meester te zijn in hun gebieden. Zij kunnen er gemakkelijk voor zorgen dat de "centrale overheid", dat zijn zijzelf, niets te zeggen heeft over hun respectieve regio’s.
Twee vertegenwoordigers van Human Rights Watch (HRW) die zowel Irak als Afghanistan volgen, waarschuwen voor een herhaling van dat Afghaans scenario in Irak. John Sifton en Sam Zia-Zarifi merken op hoe de Amerikanen en Britten in Irak politie-eenheden samen stellen zonder na te gaan wie daar deel van uitmaakt, terwijl tegelijk in veel gebieden milities worden opgericht die lokaal de baas willen spelen. Ook in Afghanistan vertrouwden de Amerikanen openbare orde en veiligheid toe aan lieden die berucht waren voor hun schendingen van de mensenrechten. De Amerikanen gaven beruchte krijgsheren geld en wapens en keken toe hoe ze hun vroegere bolwerken weer overnamen en tegelijk leger, politie en geheime diensten in handen namen.
"We stelden in het zuidoosten van Afghanistan vast dat de mensen er zich een jaar geleden veel veiliger voelden dan nu. De Taliban zijn er weer bedrijvig, maar er zijn vooral problemen met politie, leger en geheime diensten die daar door de Amerikanen zijn geplaatst. Op veel plaatsen zijn politiechefs criminelen die ’s nachts in woningen binnendringen, die vrouwen en zelfs jonge meisjes verkrachten. In veel gebieden vechten krijgsheren onderlinge oorlogen uit. In het zuiden zijn hulpprogramma’s en ontmijningsprojecten stopgezet door aanvallen van Taliban die soms hulp krijgen van de lokale krijgsheren. Zelfs in Kabul is er een probleem met krijgsheren". (meer op: www.hrw.org)
Repressie
Vrouwen die hadden gehoopt dat er met de val van het repressieve Talibanbewind veel verbetering gingen komen, klagen dat er voor de vrouwen nauwelijks iets is veranderd. (zie ook Uitpers nov. 02 en feb . 03). Een vertegenwoordigster van RAWA, de "Associatie van Afghaanse Revolutionaire Vrouwen", getuigde onlangs bij de uitreiking van een eredoctoraat aan de universiteit in Antwerpen, hoe de huidige machthebbers wel hun baard hebben afgeschoren, maar in de praktijk nog altijd dezelfde brutale machtswellustelingen zijn als tijdens de periode 1992-1996 toen ze ook aan de macht waren.
Van de vrije pers die werd beloofd, schiet ook niet veel meer over. Verscheidene journalisten die regeringsleden of ambtenaren durfden bekritiseren, kregen bedreigingen of werden gearresteerd. HRW zegt dat de Amniat-i-Meli, de ‘inlichtingendienst’, regelmatig journalisten afdreigt en oppakt die kritiek durven uiten op leden van de "Sjoera-i-Nazar", de alliantie van machtsgroepen. Journalisten die zich tot de politie wenden voor klachten of bescherming, krijgen te horen dat ze maar de gevolgen moeten dragen van hun kritiek.
Opiumteelt en drughandel, onderdrukking en criminalisering, het gebeurt allemaal onder het oog van de zogenaamde "internationale gemeenschap" en haar troepen. Maar het zijn nu "onze slechterikken" die zeker geen schrik moeten hebben van het Internationaal Strafhof. Zoals in een ander land van Azië, Cambodja, de gewezen leiders van de Rode Khmers zich ook niet al te veel zorgen moeten maken over een internationale rechtbank, want Amerikanen, Britten en zoveel andere westerlingen (ook Belgen) willen er liefst niet aan herinnerd worden dat zij die Rode Khmers jarenlang financieel, militair en diplomatiek geholpen hebben.
Zie ook Uitpers november 2002 (Afghanistan een jaar later) en februari 2003 (Afghanistan, de vergeten beloften).
(Uitpers, nr. 43, 4de jg., juni 2003)