Onlangs publiceerde het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties een interessant rapport over de mensenrechtendimensie van de armoede in Afghanistan, gericht op zaken zoals macht, de toewijzing van middelen, veiligheid en ontbering. Het is bijzonder kritisch voor het machtsmisbruik van regeringsleden en lokale potentaten alsook voor het optreden van donoren en bezettende machten die ontwikkelingsfondsen vrijmaken volgens eigen politieke en militaire agenda’s in plaats van tegemoet te komen aan de noden van de bevolking.
Het rapport plaatst de armoede eerst in een historische context met de vaststelling dat de voortdurende inmenging door buitenlandse machten sinds de 19e eeuw de politieke, sociale en economische ontwikkeling van Afghanistan heeft afgeremd. Na het verdrijven van de Taliban stonden mensenrechten centraal in de discussies over de toekomst van het land. Ook werden heel wat beloftes gedaan op vlak van financiële investeringen in de ontwikkeling van het land. Maar al gauw bleek dat het om retoriek ging die geen vervolg kreeg in de realiteit. Sinds 2002 is 25 miljard dollar aan hulp beloofd, maar werd slechts 15 miljard effectief uitgekeerd waarvan dan nog eens 6 miljard naar de donorlanden terugvloeide in de vorm van vergoedingen en winsten voor consultants. Afghanistan blijft een van de armste landen ter wereld waarvan de ontwikkelingsindicatoren in 2009 nog slechter waren dan in 2007. Een op drie Afghanen leeft in absolute armoede en nog eens meer dan een derde bevindt zich net boven de absolute armoedegrens. Afghanistan heeft ook de tweede hoogste moedersterfte (1.600 op 100.000 geboortes in 2009) en de derde hoogste kindersterfte in de wereld. Groot probleem is ook de drinkwaterbevoorrading die slechts een kwart van de Afghanen bereikt. “Alle ontwikkelingsindicatoren geven aan dat inspanningen voor armoedebestrijding weinig impact hebben op het dagelijkse leven van de meeste Afghanen”, aldus het rapport.
Machtsmisbruik
Een sleutelfactor in de creatie van armoede in Afghanistan is het machtsmisbruik. “In de loop van de laatste dertig jaar is het lokale bestuur ondermijnd, gemanipuleerd, gepolitiseerd of onvoldoende gebruikt.” Lokale leiders zijn vervangen door mensen die banden hebben met ofwel de centrale regering, krijgsheren, opstandelingen of met het criminele apparaat. De president duidt de provinciale gouverneurs aan zonder inspraak van de betrokken bevolking. “Op het lokale niveau is het bestuur verschoven van leiderschap dat verantwoording verschuldigd is aan de betrokken gemeenschappen naar individuen die de militaire of financiële middelen controleren”, waardoor zaken zoals de voedseldistributie meestal in handen is van zij die zich in een machtspositie bevinden. Ook op nationaal vlak is politieke macht afhankelijk van persoonlijke relaties. “De besluitvorming staat onder controle van een beperkt aantal mensen via ondoorzichtige processen zonder dat er verantwoording wordt afgelegd.” Groot probleem is de corruptie die van kwaad naar erger gaat. In 2005 prijkte Afghanistan op de 117e plaats op een totaal van 159 landen van de corruptie index van Transparancy International. In 2009 was Afghanistan het tweede meest corrupte land, vlak na Somalië. Gemiddeld betaalde een Afghaan 158 VS dollar aan steekpenningen, wat meer dan een derde van het gemiddelde inkomen vertegenwoordigt.
Militaire prioriteiten
“Ondanks de wijdverbreide erkenning dat een gemilitariseerde aanpak geen oplossing is voor de crisis in Afghanistan, zijn investeringen in zaken die van prioritair belang zijn voor de Afghanen, zeer beperkt” zo opent het rapport het luik ‘afwezigheid van veiligheid’. Het citeert een recente studie van Oxfam waaruit blijkt dat 70 procent van de Afghanen armoede en werkloosheid als de belangrijkste reden ziet voor het conflict in het land. Sommigen participeren in activiteiten van opstandelingen om een inkomen te verwerven. Zo levert het plaatsen van bermbommen in de zuidoostelijke provincie Khost tussen de 16 en 80 dollar op.
Het conflict zorgt er voor dat prioriteit gegeven wordt aan hulpfondsen in de meest onveilige provincies. Moest de Helmand een land zijn, dan zou het de vijfde ontvanger zijn wereldwijd van fondsen van USAID.
Er is ook een groot contrast tussen militaire en ontwikkelingsinvesteringen. Sinds 2001 is er ongeveer 25 miljard dollar uitgegeven voor de uitbouw van het Afghaanse leger. De VS besteedden al 127 miljard dollar aan de oorlog in Afghanistan. Momenteel gaat het om 100 miljoen dollar per dag. Daartegenover staat een veel kleiner budget in de ontwikkelingsfondsen, zijnde 15 miljard dollar. Daarbij is er de trend om dure prestigeprojecten te financieren die dikwijls “worden uitgevoerd door grote winstgedreven privéondernemingen die verbonden zijn aan militaire en politieke prioriteiten en gericht zijn op geografische gebieden waar de donoren een militaire aanwezigheid of politieke belangen hebben. De ontwikkelings- en humanitaire noden van de Afghaanse bevolking worden niet vervuld ondanks het bestaan van betekenisvolle donorfondsen in Afghanistan”, zo citeert het rapport een hulporganisatie. De hulp wordt verleend via mechanismen die verschillende strategieën dienen die niet noodzakelijk overeenkomen met de prioriteiten van de Afghaanse regering. Een voorbeeld is de ‘Hearts and Minds’ strategie als onderdeel van de operationele militaire politiek van de VS die in geen enkele strategische planning van de regering is terug te vinden. Heel veel fondsen gaan via de Provincial Reconstruction Teams (PRT’s), die centraal staan in de ‘Hearts and Minds’ strategie. Het Amerikaanse Congres omschrijft het doel van de PRT’s als “het kapitaliseren van winst op het slagveld en het ondermijnen van de rekrutering van opstandelingen door de versterking van de banden tussen burger en staat”. Ontwikkelingsprojecten worden doorgaans uitgevoerd om politieke en militaire agenda’s te dienen. Zelden overwegen of respecteren ze de keuzes van de Afghanen, zelfs als ze geconsulteerd zijn. Een veel geciteerd voorbeeld zijn de scholen die door de PRT’s worden gebouwd. “Al te vaak ontbreken de leerkrachten of het onderwijsmateriaal en is het ministerie van Onderwijs niet in staat om de scholen te beheren, die gebouwd zijn in onveilige gebieden met de bedoeling de steun te verwerven van de plaatselijke bevolking. In een aantal locaties, als gevolg van de onveilige situatie, aarzelt de bevolking om de kinderen naar dergelijke scholen te sturen. Vandaar dat de PRT’s en het leger in het algemeen wordt gevraagd om hun betrokkenheid in de scholen te beperken.” En verder: “Het controversiële PRT-model wordt algemeen beschouwd als iets dat veelvuldig de oprichting van lokale en nationale regeringsinstellingen heeft ondermijnd en dat de keuzes heeft genegeerd die door de begunstigden zouden zijn gemaakt.”
Armoede niet in een vacuüm
De internationale politieke discussies worden boven de hoofden van de Afghanen gevoerd, met heel wat negatieve gevolgen voor de meerderheid van de bevolking die moet overleven onder of net boven de armoedegrens. “Het nastreven van militaire of andere strategieën die de situatie van de armen negeren of verergeren zijn vanuit elk perspectief bedenkelijk.”
In het besluit stellen de auteurs van het rapport: “Een groeiend aantal van de Afghanen geraakt steeds meer gedesillusioneerd en ontmoedigd omdat de engagementen tussen de mensen, de regering en haar internationale partners onvoldoende hebben opgebracht m.b.t. de meest fundamentele noden waaronder veiligheid, rechtvaardigheid, voedsel, onderdak, gezondheidszorg, werkgelegenheid en het vooruitzicht op een betere toekomst. Bijna negen jaar na het akkoord van Bonn, en een reeks internationale conferenties over Afghanistan, die in beginsel zijn opgezet om te zorgen voor wederopbouw en ontwikkeling en om corrigerende maatregelen te ontwikkelen, is het tijd om te luisteren naar de stem van de armen, die het grootste deel van het Afghaanse volk vertegenwoordigen.”
(Uitpers nr. 120, 11de jg., mei 2010)
Bron: Human Rights Dimension of Poverty in Afghanistan. United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights.
Kabul, Maart 2010 (http://www.unhcr.org/refworld/docid/4bbc313d2.html)