In augustus van dit jaar reisde ik samen met een journaliste naar Afghanistan af. Wij waren we niet de enigen die het idee hadden bedacht om een reportage te maken over "Afghanistan een jaar na de verdrijving van de Taliban". De weinige hotels in Kaboel waren volgeboekt en de meeste internationale NGO’s hadden wel een journalist te gast.
Elke Afghaan die een half woord Engels of Fans spreekt, biedt spontaan zijn diensten als vertaler aan. Cameraploegen doorkruisen de stad in een 4 x 4 van één of andere internationale organisatie. Er wordt ijverig ingezoomd op de fotogenieke ruines van West-Kaboel, op een familie returnees die tussen het puin woont, op de portretten van commandant Massoed in het straatbeeld, op het voetbalstadion waar één jaar geleden nog vrouwen werden gestenigd en waar nu opnieuw een voetbalwedstrijd wordt gespeeld.
Bedelaars op krukken, vrouwen met of zonder burqa, vluchtelingen in de kampen aan de Pakistaanse grens, allemaal komen ze aan het woord: hoe ze een been zijn verloren door op een mijn van de moedjaheddin te lopen, hoe het is om je als vrouw steeds te moeten verschuilen en om opnieuw te moeten vluchten, nu voor de Amerikaanse bombardementen. Bij het ministerie van Vrouwenzaken sta je in de rij voor een interview over "la situation de la femme". De verschillende VN-organisaties overstelpen je met cijfers van wat er inmiddels allemaal is verwezenlijkt . NGO’s leiden je fier rond in hun schooltjes, die niet langer clandestien zijn, in ziekenhuizen, waar patiënten hun eerste stappen zetten met een kunstbeen.
Op de markt van Kaboel maak ik een foto van een groepje UNIFOR-soldaten. Zij maken kiekjes van elkaar, samen met een vrouw in burqa. En ook ik volg onbewust de platgetreden paden en laat me verleiden door de clichés.
In de week van 11 september 2002 publiceren kranten en tijdschriften pagina’s grote artikels met kleurrijke foto’s. Mooie beelden, goede verhalen.
Maar voor de Afghanen verandert er niets.
Voor de bewoners van Panjo, in de centrale provincie Hazarajat is de oorlog een aaneenschakeling van plunderingen. Keer op keer blijven ze met niets achter.
Jalalabad Road aan de rand van Kaboel.
Dagelijks stranden hier honderden terugkerende vluchtelingen vanuit Pakistan. Als schuwe dieren dwalen ze rond of nestelen ze zich in het stof in de schaduw van hun vrachtwagens. Hun gezichten verraden dat het leven in de kampen hard moet zijn geweest.
Jalalabad Road aan de rand van Kaboel.
Van hier hopen de vluchtelingen terug te keren naar de dorpen waar ze oorspronkelijk vandaan komen.
Eens uit de kampen vertrokken, weten ze niet hoe ze moeten overleven, want hun velden liggen nu bezaaid met mijnen.
Vluchtelingenkamp in de buurt van Kandahar.
Vorig jaar zijn deze mensen gevlucht voor de Amerikaanse bombardementen.
Vandaag worden ze in leven gehouden met de voedselhulp uit de USA.
Karte Se, de zwaar verwoeste westelijke stadswijk van Kaboel.
Het waren de Russen, noch de Taliban, maar de internationaal gevierde Ahmad Masoed, die deze wijk in de jaren negentig met duizenden mortieraanvallen in een puinhoop veranderde.
Het Ashianaschooltje voor straatkinderen.
Overdag gaan ze de straat op om te bedelen, ‘s avonds leren deze meisjes lezen en schrijven.
In een ruïne van een huis onder een dak van plastiekzakken, wordt het zevende kind in de familie geboren.
Afghanistan heeft naast Sierra Leone het hoogste aantal kraambedsterftes ter wereld en ook het aantal kinderen dat hun vijfde verjaardag niet haalt ligt nergens hoger.
Ijssalon Kabul.
De burqa werd door de media als ultiem symbool voor de onderdrukking van de vrouw opgevoerd, en door de Amerikanen als legitimatie gebruikt voor hun bombardementen op Afghanistan.
In het zuid-oostelijke grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, tussen stof en stenen, liggen kilometerslange tentenkampen waar hulporganisaties instaan voor de voedselbedeling en gezondheidszorg. Kinderen worden er ingeënt tegen cholera. In een hulppost van Handicap International krijgen poliopatiënten oefeningen.
(Deze fotoreportage kwam mede tot stand dank zij de steun van Oxfam-Solidariteit en Handicap International)
(Uitpers, nr. 35, 4de jg., november 2002)