Half één, vrijdag 29 oktober 1965. De Marokkaanse oppositieleider Mehdi Ben Barka heeft in Parijs een afspraak in Brasserie Lipp op de Boulevard Saint-Germain. Figon, een filmproducent (in werkelijkheid een man uit het misdaadmilieu en agent secret), heeft de ontmoeting geregeld. Hij wil samen met cineast Georges Franju en journalist Philippe Bernier praten over een documentaire over de dekolonisatie.
In Afrika en Azië gaan op dat ogenblik nog heel wat landen gebukt onder het Europese koloniale juk. De apartheid in Zuid-Afrika en het racistische bewind in Rhodesië zijn nog springlevend. In Angola, Guinée-Bissau, de Kaapverdische Eilanden en Mozambique zwaaien de Portugezen de plak. ‘Basta!’, zo zal de film heten, waarvoor Figon met Ben Barka wil samenwerken. De prent moet klaar zijn tegen januari 1966 voor de Tricontinentale Conferentie in Havana. De ontmoeting in Brasserie Lipp blijkt een valstrik. Ben Barka wordt ontvoerd en verdwijnt van de aardbodem.
Op de stoep voor Brasserie Lipp wordt Ben Barka aangesproken door Louis Souchon en Roger Voitot, twee agenten van de anti-drugbrigade. Ze tonen hem hun politiepenning. Ben Barka stapt, zonder zich al te veel zorgen te maken, in hun Peugeot 403. De dag erop zou hij immers een onderhoud hebben met de Franse president Charles de Gaulle. Frankrijk heeft drie jaar voordien het koloniale avontuur in Algerije roemloos afgesloten en de Franse president wil met zijn Marokkaanse gast wel eens praten over diens activiteiten en contacten in Afrika en de rest van de Derde Wereld. De agenten Souchon en Voitot spiegelen Ben Barka voor dat er nog een en ander moet worden geregeld voor zijn bezoek aan het presidentiële paleis. Aan boord van de Peugeot 403 zitten echter twee heren van de Franse geheime dienst SDECE: geheimagent Lopez en zijn kompaan Le Ny, een gangster pur sang. De auto verlaat Parijs richting Fontenay-le-Vicomte. Daar wordt Ben Barka afgeleverd in de villa van Georges Boucheseiche, een notoir onderwereldfiguur, barbouze en tijdens de nazi-bezetting medewerker van de Gestapo. Boucheseiche heeft nauwe banden met generaal Mohamed Oufkir, de sterke man van de dictatoriale monarchie van Hassan II. Dankzij Oufkir is Boucheseiche de uitbater van een reeks lucratieve bordelen in Casablanca.
Oufkir en zijn rechterhand, commandant Ahmed Dlimi hebben de ontvoering van Ben Barka tot in het kleinste detail gepland. (Beide verdwijnen in de jaren zeventig van het toneel na een mislukte putsch tegen Hassan II). Maandenlang hebben ze Ben Barka gevolgd. Ze hebben zich verzekerd van de logistieke steun van de Franse, Amerikaanse en Israëlische geheime diensten. De operatie verloopt volgens het boekje. Enkele uren na de ontvoering, duiken Oufkir en Dlimi in de villa in Fontenay-le-Vicomte op. Ze folteren en vermoorden Ben Barka.
‘Staatsgeheim’
Veertig jaar na datum blijft de moord op Mehdi Ben Barka absoluut staatsgeheim. Vrienden en familieleden hebben al die jaren tevergeefs gepoogd toegang te krijgen tot de dossiers. In de Verenigde Staten beroept Bachir Ben Barka, de zoon het slachtoffer, zich op de Freedom of Information Act. Deze wet verplicht de overheid bepaalde dossiers vrij te geven over geheime operaties van de CIA en andere VS-instanties. De CIA blijkt over een dossier Ben Barka te beschikken met niet minder dan duizend achthonderd documenten van vier tot vijf pagina’s elk. Bachir Ben Barka mag ze niet inkijken. Ook in Frankrijk blijft hij aankloppen. Ook tijdens het presidentschap van de socialist François Mitterrand levert dat niets op. Socialistische premiers als Pierre Mauroy, Laurent Fabius en Lionel Jospin weigeren hem toegang te verlenen tot de geheime archieven. Het “staatsgeheim” heeft in Frankrijk al die jaren het gerechtelijk onderzoek naar de moord op Ben Barka geblokkeerd. In 1981 komt er even een kentering. De socialist François Mitterrand wint de presidentsverkiezingen. In 1982 geeft de socialistische premier Pierre Mauroy opdracht aan de leiding van de DGESE (de opvolger van de SDECE, die direct betrokken was bij de ontvoering en de moord op Ben Barka) om het dossier aan een onderzoeksrechter te overhandigen. Voor de familie Ben Barka een sprankeltje hoop. Drieëntwintig jaar later stelt Bachir Ben Barka vast dat slechts één derde van de dossierstukken bij de rechter zijn terechtgekomen. “De resterende twee derde of tweehonderd zeventig stukken dragen het stempel ‘staatsgeheim’ en blijven voor de rechter en voor ons, de burgerlijke partij gesloten,” zo stelt hij verbitterd vast.
De Marokkaanse monarchie volgt uiteraard het voorbeeld van de Amerikaanse en Franse grote broers. Het dossier Ben Barka verdwijnt onder het stof in de staatsarchieven.
In 2004 kondigde de Marokkaanse koning Mohammed VI de oprichting aan van de IER (Instance Equité et Reconciliation – Instantie voor Rechtvaardigheid en Verzoening). De IER zou de misdaden tegen de mensheid onderzoeken, die onder het bewind van Hassan II in Marokko zijn begaan. De affaire Ben Barka – zo werd beloofd – zou bij dit onderzoek een belangrijke plaats krijgen. Van bij het begin was de IER echter één grote schijnvertoning. Slachtoffers van de repressie mochten hun verhaal wel doen, maar het was hen strikt verboden de namen van hun beulen te onthullen. En heel wat van deze folteraars bekleden nog steeds belangrijke posten binnen het politieapparaat en het leger. De IER was er voor de façade. En Bachir Ben Barka merkte onlangs op dat in het onderzoek naar de moord op zijn vader, ondanks de IER-vertoning, geen centimeter vooruitgang is geboekt.
Moordmotieven
Waarom moest Mehdi Ben Barka verdwijnen? Het antwoord op deze vraag is veertig jaar na zijn dood nog steeds hetzelfde. Ben Barka was voor de Marokkaanse monarchie, de Franse neokoloniale orde en het Amerikaanse imperium een gevaar.
Van Ben Barka wordt geheel ten onrechte gezegd dat hij een man van het compromis was. Gilles Perrault, de auteur van het uitstekende boek over de dictatuur van Hassan II (‘Notre ami le roi’), schreef dat Ben Barka tot aan zijn dood in een compromis met de monarchie was blijven geloven om in Marokko tot een democratisch meerpartijenstelsel te komen. Maar Ben Barka is wellicht één van de weinige politici die het Marokkaanse koningshuis echt doorgrondde. Hij was ooit de persoonlijke wiskundeleraar van Hassan II, toen die nog kroonprins was. Ben Barka begrijpt als geen andere linkse leider in Marokko dat de monarchie een pijler van het neokolonialisme is. En dat het neokolonialisme elk streven naar onafhankelijkheid, ontwikkeling, maatschappelijke vooruitgang, armoedebestrijding en eenheid van de landen van de Maghreb (met onder meer het pas onafhankelijke Algerije) in de weg zou staan. Ben Barka weet dat Hassan II en zijn entourage van paleislakeien nooit de macht zullen delen, laat staan opgeven. Het paleis wil de weerbarstige Ben Barka neutraliseren en geeft hem het voorzitterschap van de Nationale Consultatieve Raad, een poppenkast waarmee Mohammed V, die in 1961 overlijdt en wordt opgevolgd door zijn tweeëndertig jarige zoon Hassan II, zijn pompeuze, feodale regime een schijn van democratie wil verlenen. Mehdi Ben Barka is echter allesbehalve een royalist. Hij heeft een afkeer van alles wat het koninklijke regime vertegenwoordigt. En hij komt openlijk in aanvaring met generaal Mohamed Oufkir, een van de trouwste waakhonden van het paleis. Zo is er de anekdote over een scherpe woordenwisseling tussen Oufkir en Ben Barka. Oufkir is een praalhans. Zijn uniform hangt vol decoraties, die hij in het Franse leger heeft verdiend. Ben Barka drijft publiek de spot “met deze ijzerwinkel van een huurling, een Marokkaans officier onwaardig”. Oufkir zal de blamage nooit vergeten. In 1962 onderneemt het koninklijk paleis een eerste poging om Ben Barka uit de weg te ruimen: hij wordt het slachtoffer van een door de politie geënsceneerd verkeersongeval, dat hij op miraculeuze wijze overleefde. Ben Barka voert hetzelfde jaar een succesvolle verkiezingscampagne. Met verve verdedigt hij een radicaal socialistisch programma, dat de bezitsloze Marokkanen aanspreekt. Zijn partij behaalt in één klap achtentwintig zetels. Hij zelf wordt in de hoofdstad Rabat verkozen. Een jaar later wordt hij bij verstek ter dood veroordeeld – 5000 leden van Ben Barka’s socialistische partij UNFP (Union nationale des Forces populaires) verdwenen achter de tralies, velen onder hen worden gefolterd en eindigen in een naamloos graf. Ben Barka gaat in ballingschap en wordt in 1964 een tweede maal ter dood veroordeeld. Generaal Oufkir en zijn speciale diensten zullen hem in het buitenland nauwgezet in het oog houden.
Tricontinetale
Mehdi Ben Barka verdient ook snel zijn sporen op het internationale toneel. Hij is vice-president van de in 1957 opgerichte ‘Organisatie voor Solidariteit met de volkeren van Afrika en Azië’ (OSPAA), een internationaal gezelschap, waar Sovjets, Chinezen, Arabieren, Afrikanen, Aziaten, vertegenwoordigers van bevrijdingsbewegingen uit het koloniale Afrika en elders elkaar ontmoeten. “Afrika is het Latijns-Amerika van Europa”, luidt één van de one-liners van Mehdi Ben Barka. Onder zijn impuls zal de OSPAA – na de overwinning van de revolutionaire beweging onder leiding van Fidel Castro en Ernesto Che Guevara in Cuba – toenadering zoeken tot de bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika, de achtertuin van Washington. Ben Barka is bijzonder onder de indruk van de alfabetiseringscampagne in Cuba, die voor hem model staat voor wat er ook in Marokko moet gebeuren. De toenadering tussen Afrikanen en Aziaten aan de ene en Latijns-Amerikanen aan de andere kant moet leiden tot de oprichting van een Tricontinentale Conferentie, die in januari 1966 onder het co-voorzitterschap van Mehdi Ben Barka in Havana zal worden georganiseerd. Ben Barka is een vurig pleitbezorger van de strijd tegen het kolonialisme en de imperialistische orde van het Westen. De Tricontinentale Conferentie, die hem voor ogen staat moet tot een actief bondgenootschap leiden van alle bevrijdingsbewegingen in de drie continenten, steun verlenen aan de bevrijdingsstrijd tegen het kolonialisme en imperialisme – meer bepaald aan de strijd van de Palestijnen en van de zwarten in Zuid-Afrika, de strijd opvoeren tegen de buitenlandse militaire bases en de atoombewapening.
Mehdi Ben Barka is constant op reis en knoopt vriendschapsbanden aan met de bekendste leiders van de bevrijdingsbewegingen van die tijd: de ANC-leiders uit Zuid-Afrika, Nelson Mandela en Oliver Tambo, de Frelimoleiders uit Mozambique, Eduardo Mondlane en Samora Machel, Amilcar Cabral de verzetsleider uit Guinee-Bissau en de Kaapverdische Eilanden, de leiders van de antikoloniale strijd in Angola en Robert Mugabe en Joshua N’komo, de aanvoerders van de guerrilla tegen het blanke, racistische bewind in Rhodesië, het latere Zimbabwe.
Ben Barka beseft hoe belangrijk de Afrikaanse eenheid is. Hij brengt veel tijd door in de Arabische wereld, waar hij mee ijvert tegen de Arabische verdeeldheid en pleit voor daadwerkelijke – en niet louter verbale – steun aan het Palestijns verzet. Mehdi Ben Barka beseft ook het gevaar, dat uitgaat van het grote schisma dat tussen Moskou en Beijing dreigt. Tal van bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld worden op dat ogenblik voor de verscheurende keuze gesteld: voor Moskou of tegen Beijing, voor Beijing of tegen Moskou. Vooral de westerse, neokoloniale en imperialistische orde heeft baat bij deze verdeeldheid. Ben Barka is zich daar scherp van bewust. Mohamed Harbi, een man die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog en onmiddellijk na de onafhankelijkheid van Algerije een belangrijke rol heeft gespeeld in de Algerijnse beweging FLN (Front de Libération nationale) herinnert zich dit goed. Hij was aanwezig op de conferenties van New Dehli en Stockholm (in 1961), waarop onder impuls van Ben Barka toenadering werd gezocht tussen de bevrijdingsbewegingen van de drie continenten: Afrika, Azië, Latijns-Amerika.”Ik leidde de delegatie van het FLN tijdens deze twee vergaderingen. De belangrijkste obstakels voor de bijeenroeping van een Tricontinentale Conferentie hadden te maken met de meningsverschillen tussen Chinezen en Sovjets. De twee reuzen van het communisme dongen naar de gunst van de bevrijdingsbewegingen, die vaak door hen in de tang werden genomen. Elk van deze bewegingen wist uit eigen ervaring dat de oprichting van een solidariteitsfonds, waartoe was besloten in februari 1961 in Conakry, dode letter dreigde te blijven. En inderdaad de hoofdmoot van de hulp aan de bevrijdingsbewegingen bleef bilateraal. De Afrikaanse organisaties beschikten over uiterst bescheiden middelen en daardoor werden ze gedwongen te kiezen tussen de USSR en China, niet alleen op basis van hun principes, maar vooral in functie van de hulp die ieder van beide socialistische landen beloofde of kon geven. Mehdi kon niet leven met de gedachte dat bevrijdingsbewegingen satellieten zouden zijn. Ook al was zijn manoeuvreerruimte niet al te breed, hij wilde tot een toestand komen waarbij de hulp gecentraliseerd zou worden. Hij wilde dat deze hulp verdeeld werd volgens de behoeften en de noden van de strijders op het terrein en niet volgens de wensen van bepaalde staten.”
De gedachte van een hecht blok van bevrijdingsbewegingen en pas onafhankelijk geworden landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika, het idee van een internationale van bevrijding, maatschappelijke vooruitgang en sociaal-economische ontwikkeling was een nachtmerrie voor de oude Europese koloniale machten en de Verenigde Staten. De realiteit van een militante Arabische eenheid was ondraaglijk voor de leiders van de staat Israël. Onafhankelijkheid, moderniteit, socialisme en democratie klonken de feodale heerser van Marokko, Hassan II, als een vloek in de oren. En Mehdi Ben Barka stond voor al deze waarden. Daarom moest hij van het toneel verdwijnen. En daarom was de samenwerking tussen Rabat, Parijs, Washington en Tel Aviv zo perfect. ‘Raison d’Etat’, zo noemen ze dat in Frankrijk. Hoe lang blijft het dossier Ben Barka nog onder het stof liggen?
(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)