Heeft Dyab Abou Jahjah op 26 november 2002, na de bekendmaking van de moord op Mohamed Achrak, de Antwerpse allochtone jeugd opgeruid? Ja, zegt de rechter, en daarvoor verdient de gewezen AEL-voorzitter 1 jaar gevangenisstraf. De rechter steunt voor zijn oordeel op de verklaring van een allochtone agent die Arabisch begrijpt.
Volgens die agent zou Abou Jahjah dit hebben geroepen: ‘Er is maar één god en dat is Allah. Samen staan we sterk tegen de politie. Al wie ons niet volgt, is een schijnheilige. Verzet u.’ In AEL-kringen, maar ook daarbuiten, wordt gezegd dat deze agent een valse verklaring heeft afgelegd om de moslimorganisatie erin te luizen. Dat lijkt niet onmogelijk als men de indrukwekkende lijst van leugens en loze verdachtmakingen bekijkt die in die dagen, maanden en jaren door media, politiek, politie, inlichtingendiensten en gerecht op de AEL (Arabisch-Europese Liga) werden afgevuurd.
De piste is evenwel nooit onderzocht, want een onafhankelijk officieel onderzoek is in de kiem gesmoord toen kort na de gebeurtenissen het Comité P, dat de politiediensten moet controleren, in een vlug geschreven, nietszeggend rapport de politie van elke schuld in de rellen vrijpleitte. Toenmalig parlementslid Karel Van Hoorebeke (N-VA) had het over ‘een heel vaag rapport over de ordehandhaving in Antwerpen bij de betogingen van de AEL in 2002 (…). Op televisie zag je inspecteurs met de spuitbus op oogniveau naar de betogers traangas of pepperspray spuiten. En in het verslag van het Comité P staat dat de politie niet provoceerde. Als men op dergelijke manifeste incidenten niet ingaat, dan maakt men zijn eigen rapport waardeloos.’ (Gazet van Antwerpen, 13/1/2003; Comité P, Verslag 2002. Bijlage 3.3.)
Geen onafhankelijk onderzoek van het Comité P dus, maar toch bestaan er ernstige twijfels over de bezwarende verklaring van agent X tegen Abou Jahjah. En die twijfels komen uit onverdachte hoek. In oktober 2006 blikte Luc Lamine in Humo terug op de gebeurtenissen. Lamine was in die dagen de korpschef van de Antwerpse politie, en dus de baas van agent X. Dit is wat Lamine over de rol van Abou Jahjah in de rellen zei:
HUMO: U hebt met Abou Jahjah op straat, voor het oog van de camera, gediscussieerd.
LUC LAMINE: Ik heb stoïcijns geluisterd – geen woord heb ik gezegd. In een regen van stenen en andere projectielen gaf ik een signaal van rust aan mijn agenten, en aan de hele stad. Als enige, omsingeld door de lijfwachten van Jahjah, aanhoorde ik zijn tirade. (…) Na de tirade van Jahjah, toen de camera’s wegdraaiden, heb ik gezegd: “Abou, alstublieft, dit hebben we binnenkort niet meer onder controle. Leid de betoging af naar een moskee of er komen vodden van.” Hij hééft dat gedaan. Jahjah was voor rede vatbaar.
Ik heb met procureur des konings Bart Van Lijsebeth ambras over Jahjah gemaakt. De avond dat men bij Jahjah een huiszoeking ging verrichten heb ik de procureur gezegd: “Ik ga met de onderzoeksrechter mee naar binnen: Jahjah is volgens mij geen witteboordencrimineel.”
HUMO: Verhofstadt heeft de arrestatie van Jahjah in het parlement aangekondigd, alsof er geen scheiding der machten bestaat. Hij is ook uit de bocht gegaan.
LUC LAMINE: Iemand moet hem foute informatie hebben gegeven.
Als ik zie met wat voor ijver het parket Jahjah opjaagde, heb ik mijn bedenkingen Ze vorderden honderdvijftig agenten op om hem te arresteren, op het moment dat de stad in vuur en vlam stond. Ik vond die aanhouding onnodig, nutteloos en risicovol, maar het parket wou laten zien wie er de baas was in de stad. Ik heb daarover woorden gehad met het parket, jazeker. (…) ze verdachten Jahjah van een resem criminele activiteiten. Ik: “Welke dan? Het belemmeren van het verkeer op de Turnhoutsebaan? Gaan jullie hem daarvoor vervolgen, misschien?”
(Luc Lamine, ‘Verhofstadt is de enige die “sorry” tegen mij heeft gezegd’, Humo, 31/10/2006)
Agent X. beschuldigt Abou Jahjah van opruiend gedrag, maar zijn korpschef, die zijn verklaring in handen heeft gekregen, zegt dat Abou Jahjah oren had naar zijn suggestie en de toestand onder controle bracht door de woedende jongeren naar een moskee te leiden. Volgens de agent riep Abou Jahjah op tot verzet; volgens zijn chef was de AEL-leider ‘voor rede vatbaar’… Lamines getuigenis lijkt geloofwaardig, want hij was echt geen vriendje van Abou Jahjah. Zijn getuigenis wordt trouwens bevestigd door andere geloofwaardige bronnen, zoals journalisten van De Standaard, Het Volk en de VRT. Mogen we Luc Lamine dan geloven? Misschien toch niet, want eind november 2007, aan de vooravond van het proces, zei Lamine dit: ‘Over de rol van bepaalde AEL-leden tijdens de rellen zal de rechter beslissen. Het enige wat ik erover kan zeggen is: Kijk nog eens naar de televisiebeelden die die avond gemaakt zijn. Daarop kan iedereen zelf zien hoe “rustig” Abou Jahjah tegen mij stond te roepen.’ (‘Rechter oordeelt over Antwerpse rellen na moord op Mohammed Achrak in november 2002’, De Morgen, 30/11/2007)
Wie heeft het bij het rechte eind: de Lamine van oktober 2006 of de Lamine van november 2007? De ene Lamine spreekt de andere tegen. In oktober 2006 is de ‘tirade’ van Abou Jahjah (die er kwam na de politieprovocatie met de pepperspray) van geen tel in het algemene oordeel; dertien maanden later is zij een zwaarwegend element van het dossier – bijna een corpus delicti – geworden. De tegenstelling in de uitspraken van deze hooggeplaatse politieman kan worden verklaard zonder hem ontoerekeningsvatbaar te moeten verklaren. In oktober 2006 sprak Luc Lamine vrijuit, als ex-korpschef, over gebeurtenissen die tot het verleden leken te behoren, op een moment dat een rechtszaak tegen de AEL over de rellen van 2002 veraf, zo niet afgevoerd leek. In november 2007 lagen de kaarten compleet anders: het parket zette door en sleepte de AEL-leiders voor de rechter, waarmee niet alleen de reputatie van Abou Jahjah, maar ook die van eerste minister Guy Verhofstadt en zijn veiligheidsadviseur Brice De Ruyver in de weegschaal van vrouwe Justitia kwamen te liggen, want Verhofstadt en De Ruyver hadden van de daken geschreeuwd dat de AEL een dekmantel voor criminelen is en Abou Jahjah ‘eruit’ moet. En waren het niet uitgerekend de heren Verhofstadt en De Ruyver die Luc Lamine een mooie baan in een Brussels kantoor hebben bezorgd, als adviseur-generaal van de federale politie?
(Uitpers, nr. 93, 9de jg., januari 2008)