Op 5 juni 2017 is het 50 jaar geleden dat een Israëlische verrassingsaanval de bezetting inluidde van de Egyptische Sinaï, Gaza, Westelijke Jordaanoever en de Syrische Golanhoogte (foto: Ludo De Brabander)
Minister van Defensie Moshe Dayan doopte de ‘miraculeuze’ overwinning ‘zesdaagse oorlog’, een wenk naar de zes scheppingsdagen in Genesis. Voor de Arabische wereld was het een traumatische ervaring: de an-naksah, een tweede naoorlogse “tegenslag” volgend op de al-nakba (“catastrofe”) van 1948.
Datzelfde jaar nog, op 22 november, stemde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 242 die in de preambule benadrukt dat de overname van grondgebied door oorlog ontoelaatbaar is, de terugtrekking vraagt van de Israëlische troepen uit de bezette gebieden en spreekt over het recht van elk land om in vrede te leven. Daaruit groeide het principe van ‘land in ruil voor vrede’.
Het Allon-plan
Van meet af aan werd evenwel duidelijk dat Israël absoluut niet van plan was om de gebieden die het had veroverd te ontruimen. Kort na het begin van de bezetting broedde de regering van premier Eshkol op een plan dat de annexatie en kolonisatie van een deel van de bezette gebieden moest concretiseren. In juli 1967 kwam ze met het Allon-plan op de proppen. Dat plan was gebaseerd op de doctrine dat de Israëlische soevereiniteit over een belangrijke deel van de bezette gebieden noodzakelijk was voor de verdediging van Israël. Alle latere plannen volgden de grote lijnen van het Allon-plan: annexatie en bouw van nederzettingen in de dunbevolkte gebieden met in de eerste plaats een brede strook in de strategisch belangrijke Jordaanoever. De Israëlische strategie is vandaag nog altijd dezelfde: zoveel mogelijk land (en water) met zo weinig mogelijk Palestijnen en de nieuwe grenzen van Israël vastleggen via een politiek van voldongen feiten. De toenmalige regering van Levi Eshkol liet er geen gras over groeien.
Kolonisatie
Nog in hetzelfde jaar van de zesdaagse oorlog, begon Israël met de bouw van de nederzetting Kfar Etzion in Hebron. Een geheime memo van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken waarschuwde nochtans dat de oprichting van nederzettingen in bezet Palestijns gebied illegaal is volgens de Vierde Conventie van Genève. Maar dat stopte de bouwwoede niet. Opeenvolgende regeringen van de Arbeiderspartij (1967-1977) bouwden 21 nederzettingen in de Jordaanvallei en op de flanken van ‘Samaria’, zoals zionisten het gebied met de heuvels in het noordelijke deel van de Westelijke Jordaanoever noemen. In 1972 woonden er al 10.608 Israëlische burgers in de bezette gebieden, van wie de meesten in Oost-Jeruzalem.
Dat was klein bier in vergelijking met de decennia daarop toen de kolonisatie exponentieel groeide. Een actieve Israëlische kolonisatiepolitiek via een voordelig fiscaal regime, lage rentes, etc… zorgde er voor dat bevolkingsaanwas in de kolonies veel hoger begon te worden dan in Israël zelf. Twintig jaar later, aan de vooravond van de Oslo-akkoorden die tegemoet moesten komen aan het “recht op Palestijnse zelfbeschikking”, was de kolonistenpopulatie al aangegroeid tot 280.000 (met inbegrip van de Syrische Golan-hoogte)
Twee-staten-oplossing
De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) die sinds de oprichting van Israël inzette op de gewapende strijd tegen Israël, veranderde het geweer van schouder. In Algiers (1988) stemde de Palestijnse Nationale Raad (het ‘parlement’) een onafhankelijkheidsverklaring die gepaard ging met een oproep voor multilaterale onderhandelingen op basis van resolutie 242. Het ging om een ‘historisch compromis’: de aanvaarding van een twee-staten-oplossing en het bestaansrecht van Israël wat de deur opende voor onderhandelingen.
Oslo-akkoorden
Op 13 september 1993 gingen historische beelden de wereld rond. PLO-leider Yasser Arafat en de Israëlisch premier Yitzhak Rabin schudden elkaar de hand om het Oslo-akkoord te bezegelen in het bijzijn van de Amerikaanse president Bill Clinton. Het ging om een ‘Principeverklaring’ voor Palestijns zelfbestuur.
Daarin erkenden beide partijen formeel dat een permanente oplossing voor het conflict gebaseerd diende te zijn op resoluties 242 (1967) en 338 (1973) van de VN-Veiligheidsraad. Israël zou zich terugtrekken uit de gebieden die het sinds 1967 bezet. Alle betrokken partijen accepteerden de territoriale integriteit, politieke onafhankelijkheid en de soevereiniteit van elke staat in de regio.
De euforie was groot. Er was sprake van een ‘vredesproces’ dat een jaar later zelfs werd beloond met een Nobelprijs voor de Vrede. In het zog van Oslo I kwam het tot een wederzijdse erkenning: de PLO aanvaardde de staat Israël en zweerde het gebruik van geweld af. De Israëlische regering erkende de PLO als de legitieme vertegenwoordiger van het Palestijnse volk.
Het zogenaamde vredesproces zou in werkelijkheid leiden tot een aanslepend onderhandelingsproces dat Israël gebruikte om tijd te winnen en zo de kolonisatie intenser dan ooit te voren door te voeren. Een tweede Interim-akkoord (Oslo II) in september 1995 baarde een gedrocht met verkiezingen voor Palestijnse instellingen zonder een eigen grondgebied. Er kwam een versnipperde kaart uit de bus met stukjes A, B en C-gebieden, zogenaamd een tijdelijke overgangsmaatregel die nog altijd voortduurt. In A en B kwam het tot een vorm van autonoom bestuur, maar nooit tot volledige soevereiniteit. Het grootste deel, de C-gebieden (60 procent van de Westelijke Jordaanoever), bleven onder Israëlische militaire controle. Oost-Jeruzalem was al eerder, in 1980, middels een ‘basiswet’ (Israël heeft geen grondwet) geannexeerd en uitgeroepen tot ondeelbare hoofdstad van Israël ondanks luid internationaal protest en een resolutie van de VN-Veiligheidsraad.
Het Oslo-bedrog
De Palestijnse bevolking had al gauw door dat ze bedrogen werd en kwam eind 2000 voor een tweede keer in opstand (intifada). Ze reageerde tegen het uitblijven van een definitieve regeling van de belangrijkste knelpunten, zoals de oprichting van een Palestijnse staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad, het recht op terugkeer voor de vluchtelingen, de toegang en controle over het schaarse water,…. en de Israëlische politiek van voldongen feiten. Zeven jaar na Oslo was het aantal kolonisten in de Westelijke Jordaanoever nagenoeg verdubbeld. Met andere woorden, terwijl er onderhandeld werd over het grondgebied voerde Israël het tempo van de kolonisatie op met een factor drie. Goed tien jaar na de Oslo-akkoorden was de kolonistenpopulatie in de Palestijnse bezette gebieden aangegroeid van 269.000 naar 426.000 in 2004. Tegenwoordig wordt het aantal kolonisten dat in Palestijns bezet gebied leeft geraamd op meer dan 600.000. Een bezettingsinfrastructuur met een afscheidingsmuur (en -hekken), honderden controleposten, Apartheidswegen en militaire basissen moet zorgen voor de veiligheid en mobiliteit van de kolonisten, maar doet net het omgekeerde voor de Palestijnen.
Met de kolonisatie maakte Israël zelf een einde gemaakt aan de twee-statenoplossing. Zoals de situatie nu is, is het quasi ondoenbaar om nog een staat op te richten op de vele van elkaar gescheiden eilandjes grondgebied (de Palestijnse ‘Bantoestans’). Paradoxaal genoeg heeft dit het debat weer doen opleven over wat het oorspronkelijke Allon-plan net moest helpen vermijden: de oprichting van een binationale staat. In democratische zin gaat het dan over een staat waarin beide volkeren gelijke rechten hebben en afstand wordt genomen van het zionistische concept van een joodse staat. In Israël zelf is twintig procent van de bevolking nu al Palestijns. Het gaat om de oorspronkelijke bevolking die niet gevlucht is of weggezuiverd tijdens de oorlog van 1948. Zij hebben een Israëlisch staatsburgerschap, maar als niet-jood beschikken ze niet over alle rechten wat hen de facto tot tweederangsburgers maakt die tal van discriminaties moeten ondergaan. Een democratische binationale staat zou ook voor hen een oplossing kunnen zijn. De politieke situatie vandaag waarbij extreemrechts en het zionisme het Israëlische politieke toneel beheersen maakt dat dit momenteel nog lang een ijdele droom zal blijven.
Internationale verantwoordelijkheid
Dat zou kunnen veranderen als de zogenaamde ‘internationale gemeenschap’ haar verantwoordelijkheid opneemt om uit te voeren waar het zelf voor heeft gekozen. De tolerantie voor de Israëlische inbreuken op het internationaal recht hebben de situatie volledig doen verrotten. Tientallen VN-resoluties wachten op hun uitvoering. Erger nog, de Verenigde Staten en de Europese Unie die al veel lippendienst leverden aan de Palestijnse zaak en het Palestijnse recht op zelfbeschikking hebben in werkelijkheid een pro-Israëlische politiek gevoerd. De Verenigde Staten geven al decennia militaire steun aan de zionistische staat die alleen maar is gegroeid.
Aan het eind van zijn ambtstermijn tekende VS-president Obama een nieuw akkoord dat er voor zorgt dat Israël het komende decennium elk jaar 3,8 miljard dollar aan militaire steun krijgt vanaf het fiscale jaar 2019. Het akkoord volgt op een eerder akkoord toen de steun ‘nog maar’ 3 miljard dollar bedroeg. Het Witte Huis verspreidde een persbericht om te stellen dat de steun van een “niveau zonder precedent” is en dat het gaat om de “meest recent uitdrukking van de onwankelbare inzet van president Obama voor de veiligheid van Israël.” In werkelijkheid maakt deze militaire steun het mogelijk dat Israël zijn bezettings- en repressiepolitiek in de Palestijnse gebieden kan handhaven.
De Europese Unie, die de mond vol heeft met verklaringen voor een Palestijnse staat en er voortdurend op hamert dat de Israëlische nederzettingen illegaal zijn, voert tegelijk de samenwerking met Israël op via het Europese Associatie-akkoord met Israël dat in artikel 2 nochtans stelt dat mensenrechten een essentieel onderdeel vormen van dat akkoord. Het Associatie-akkoord zorgt voor voordelige markttoegang voor Israëlische producten, ook uit de kolonies. Zo voeren de landen van de Europese Unie vijftien keer meer producten in uit de kolonies dan van de Palestijnen. Via het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma ‘Horizon 2020’, rijven Israëlische bedrijven, overheden en universiteiten jaarlijks miljoenen subsidies binnen, met inbegrip van Israëlische wapenbedrijven. Toen de Krim zich na een referendum afscheidde van Oekraïne en zich aansloot bij Rusland reageerde de Europese Unie heel vlug met economische sancties. Maar jarenlange internationale campagnes van Palestijnse en internationale organisaties die oproepen om de economische banden door te knippen met de kolonies die de EU zelf als illegaal definieert, vallen in dovemansoren. De Israëlische bezettings- en kolonisatiepolitiek is niet voor het eerst het ultieme voorbeeld van de Europese twee-maten-twee-gewichten-politiek, van ronkende verklaringen die tegengesteld zijn aan het beleid, kortom van Europese hypocrisie.